de ommekeer
Proloog
De zwangere Debby en haar vriend Bram zijn betrokken bij het, gevaarlijke, onderzoek naar de dood van haar moeder en de vermissing van haar vader. Debby is er zeker van dat haar vader ook vermoord is. Bram niet en is dit onderzoek, samen met een bevriende misdaadverslaggever, gestart zonder dat Debby dit weet. De zaak komt nu in een beslissende fase, waardoor Debby en Bram buiten het bereik van dit gevaar moeten zijn. Het probleem is dat Debby dit niet weet en ook niet mág weten. Zonder iets te forceren start Bram de mogelijkheid om te vluchten.
“Debby, wat vind je van een vakantie?”
“Nu, of…”
“Dat kan jij beter bepalen in jouw toestand.”
“Nú dus. Ik wil naar de streek waar ik met mijn opa en oma op vakantie ben geweest. ”
“Zullen we op Google Maps kijken waar dat is.”
“Oké.”
“Dat is 1200 kilometer rijden is dat niet te ver voor jou.”
“Ik ben zwanger, niet hulpbehoevend. We overnachten een keer.”
Bram start een zoektocht naar een huisje in de streek waar Debby heen wil. Op Internet zijn alle huisjes al bezet. Uit pure wanhoop zoekt hij in de kleine annonces van het ANWB-blad.
Hij leest: “Voor een unieke vakantie in Frankrijk bel…”
“Met Jean Carpentier wat kan ik voor u doen,” klinkt het in perfect Nederlands.
Even is Bram in de war want hij verwachtte Frans.
“Eh, als het kan wil ik uw huisje huren.”
“U heeft geluk, de eerste drie weken van juli zijn vrij door een annulering. Welke periode wilt u?”
“Doe ze alle drie.”
“Debby, Debby, Debby, moet je horen.”
“Rustig maar zenuwpees. Wat moet je?”
“Ik heb vlak bij de camping waar je met opa en oma bent geweest een huisje gevonden.”
“Je bent een engel.”
“Ik weet het. De man die het verhuurt is een Nederlander. Is dat bizar of wat.”
“Dat is het, ik begin te pakken.”
Met enige reserve over het unieke, want niet iedereen heeft dezelfde smaak, arriveren ze daar op een warme julidag. Jean, de Nederlandssprekende man, hoort ze aankomen. Bram, stopt naast hem, laat zijn raam zakken en zegt: ”Hallo.”
“Goedemiddag. Rij maar achter me aan, dan zal ik jullie wijzen waar het is.”
Debby voelt zich binnen enkele seconden oneindig moe, omdat de klank van zijn stem zowel verschrikkelijke als prettige herinneringen oproept, die diep in haar hersenen opgeslagen liggen. Ze denkt, onterecht, dat het komt door de vermoeidheid van de reis. Jean ziet het en besluit haar de mogelijkheid te geven om te rusten. Hij loopt voor ze uit naar de parkeerplek van het huisje. Deze ligt in de schaduw van een eikenboom, die ook de opkomst en ondergang van Napoleon heeft meegemaakt. Debby en Bram stappen uit en stellen zichzelf voor. Jean kijkt bewonderend naar haar buik.
Tróts, showt Debby hem en zegt: “Nog drie maanden.”
“O! dan wordt het een tweeling?” plaagt Jean.
“Nou, lekker is dat. Ik ben blij dat mijn buik eindelijk een beetje groeit en dan krijg ik dit.”
Bram is, prettig, verbaasd over de onmiddellijke vertrouwdheid tussen de twee.
Ze zien het huisje tussen de bomen staan. Op een ruim terras staat een stenen barbecue, een door Jean gemaakte tuintafel met banken, twee comfortabele ligstoelen met dikke kussens en een grote parasol. Debby, is gefascineerd door de tafel.
“Dit is de mooiste tuintafel die ik ooit gezien heb.”
Jean ziet dat ze het meent en zegt: ”Dank je wel. Zelf gemaakt.”
Voor de tweede keer voelt ze de vermoeidheid.
Jean laat ze binnen alles zien en vertelt hoe het werkt. Wanneer dit besproken is, geeft hij Debby een kans om rust te nemen, door tegen haar te zeggen: “Als jullie iets nodig hebben of iets willen weten van de omgeving, dan kan je mij in de kleine schuur bij het kasteel vinden. Zijn jullie nu te moe om te koken, dan kunnen jullie vanavond bij ons komen eten.”
“O, wat heerlijk, kan ik eerst nog even slapen.”
Met de woorden: “Zeven uur aperitief en om acht uur eten op het terras achter het kasteel,” neemt Jean afscheid.
Zo begint de vakantie, die Bram later omschrijft als volkomen krankzinnig en Debby als een surrealistische droom.
Theo
Hoofdstuk 1
Theo zit in zijn auto op het Aalsmeerplein te wachten om de mensen die uit de flat moeten komen te kunnen zien en veraf genoeg om zelf niet gezien te worden. Maandenlang is hij op zoek naar een mogelijkheid om te ontsnappen uit de afschuwelijke situatie waarin hij zit. Er is geen enkele, legale, manier om dit te doen. In plaats dáárvan heeft een plan bedacht om het op een illegale manier te proberen. Daarvoor heeft hij zijn paspoort nodig. Deze ligt in het huis waar de mensen uit moeten komen. Tijdens het wachten kijkt hij af en toe om zich heen. Wat hij ziet, is het volmaakt tegenovergestelde van de afgelopen weken, waarin de zon een hoofdrol speelt. Elke avond zitten er mensen op de bankjes van het plein of voor de kroeg op de hoek. Met als hoogtepunt de avonden in het weekend, dan zitten overal groepjes mensen op de bankjes of staan ze met elkaar te praten. De tafels en stoelen voor het café zijn allemaal bezet. De kroegbaas en zijn vrouw rennen af en aan. De kwinkslagen vliegen door de lucht.
“Hé, gespierde spijker, doe nog maar een rondje,” roept een man vrolijk tegen de kroegbaas die ruim honderdveertig kilo weegt.
“Een half jaar niet eten en ik ben slank en knap, maar die lelijke kop van jou raak je nooit meer kwijt,” jent hij terug.
Er is ook muziek. De Majoor, zoals hij wordt genoemd, een ex-marinier, speelt op zijn trompet en ome Gerrit op zijn accordeon. De tekst van het lied: ‘bij ons in de Jordaan’ is veranderd in: ‘bij ons op het Aalsmeerplein’.
Nu ziet het plein er desolaat en grauw uit in de druilerige motregen. De stinkende pisbak bij de ingang van de begraafplaats ’Huis ter Vraeg’ staat scheef, valt hem nu op. Voor iedereen is het rotweer, voor hem is het ideaal, want zo kan hij ongezien doen waar hij voor komt. Hij kijkt gespannen naar de portiek waar twee mensen rond tien uur uit moeten komen. Het is al kwart over tien en hij heeft ze nog niet gezien. De perfectie van de avond begint barstjes te vertonen. Om halfelf overweegt hij om zijn actie af te breken. Op dat moment komen ze naar buiten. Na een paar minuten, stapt hij uit en loopt naar de portiek waar de mensen uit zijn gekomen. Even aarzelt hij, want er begint zich een slecht voorgevoel te manifesteren; hij negeert het. Voorzichtig opent hij de deur van de portiek. De vage geur van urine en het vuil in de hoeken van de portiek, bezorgen hem, hoewel hij dit gewend is, een gevoel van walging. Zo stil mogelijk loopt hij de trap op. Hij opent de voordeur en stapt de hal van de flat in. Heel even blijft hij staan om zijn zenuwen onder controle te krijgen. Het trillen van zijn handen en het dreunen van zijn hart is langzaam minder. Hij kijkt naar de keuken, waar de afwas van een paar dagen staat te stinken op het aanrecht. Tot het uiterste gespannen, blijft hij in de hal staan. Onder normale omstandigheden hoort hij het geluid niet, maar nu wel. De deur van het trappenhuis gaat open en dicht. Het slechte voorgevoel in de auto explodeert door zijn hele lichaam. Hij is zo verstandig hier nu wel naar te luisteren. In de volgende seconden overziet hij de mogelijkheden om zich te verschuilen. Keuken, huiskamer, slaapkamer, balkon, ze zijn niet geschikt. Dan ziet hij een mogelijkheid. Met drie stappen is hij bij de bezemkast. Hij pakt de sleutel uit het slot en steekt die aan de binnenkant er weer in. Zo stil mogelijk stapt hij de kast in en trekt de deur naar zich toe. Op het moment dat hij de deur van binnenuit op slot doet, gaat de voordeur open. Voorzichtig buigt hij naar voren om door het ventilatieluik te kijken. Hij ziet de twee mensen binnenkomen, die nog geen kwartier geleden zijn vertrokken. Verdomme hoe kan dat nou, ik had naar mijn slechte voorgevoel moeten luisteren, denkt hij.
“Hij komt er zo aan, zullen we in de kamer bespreken wat we gaan zeggen?”
De toon is vragend, maar duldt tegelijkertijd geen tegenspraak.
“Dat is goed,” antwoordt de vrouw timide.
Theo overweegt of hij een poging zal wagen om te vluchten zodra ze naar de woonkamer gaan. Een zacht geklop op de voordeur maakt hier een einde aan. De vrouw opent de deur en laat de bezoeker binnen. Theo buigt zich weer naar het rooster en ziet het gezicht van de bezoeker. Hij kent hem, maar hij weet niet waarvan. De bezoeker hangt met zorgvuldige gebaren, die veel ergernis uitstralen, zijn jas aan de kapstok. Hij loopt achter de vrouw aan naar de woonkamer, waarbij hij op een vriendelijke toon opmerkt: ”We moeten wel opschieten, want ik moet nú al ergens anders zijn.”
Theo krijgt kippenvel van de toon waarop de man het zegt. Hij overweegt weer, nu veel dringender, om te vluchten.
De zin: “Ik pak even wat bier, wil je ook?” die uit de kamer klinkt, maakt een einde aan deze overweging.
“Nee dank je.”
De vrouw pakt in de keuken twee flesjes bier. Theo neemt zich voor om te wachten met vluchten, tot er een betere kans komt. De kamerdeur gaat dicht, waardoor hij niet kan verstaan waar ze over praten. De temperatuur in de kast loopt op. De bedompte atmosfeer, maakt hem misselijk. Een vleugje wrijfwas uit een ver verleden probeert het geheel nog enige stijl te geven.
Het gesprek in de kamer stopt. De deur gaat open, Theo ziet de bezoeker uit de kamer komen.
“Ik zal alvast wat geld uit mijn jas pakken, de rest regelen we later wel.”
De toon, is weer heel vriendelijk. De woede in het gezicht van de bezoeker, bezorgt Theo een gevoel van afgrijzen. Die uitdrukking, heeft Theo nog nooit bij een levend mens gezien. Het totale gebrek aan inlevingsvermogen in een ander en het niet hebben van een geweten, geeft hem een dierlijke trek op zijn gezicht. Op foto’s die hij bij een bezoek aan oorlogskamp Westerbork heeft gezien, zag hij diezelfde uitdrukking bij de Duitse bewakers. De bezoeker loopt naar zijn jas, pakt daar geen geld uit, maar een pistool met geluiddemper. Het angstzweet stroomt binnen een paar seconden over het hele lichaam van Theo. Alles is betrekkelijk en vaag. In leven blijven is nu zijn enige doel. Binnen tien seconden is het gebeurd, hij hoort een paar kreten uit doodsnood en het twee keer ploffen van het pistool. Daarna is het stil, doodstil. Even later komt de bezoeker met het pistool de kamer uit. Hij kijkt om zich heen en heel lang, voor het gevoel van Theo, in zijn richting. Nog nooit heeft hij zich zo dicht bij de dood gevoeld. De bezoeker draait zich om en gaat de keuken in. In een van de keukenkasten is gerommel te horen, waarna hij weer de hal in komt lopen. De bezoeker pakt zijn telefoon. Theo luistert naar het eenzijdige gesprek.
“Hallo met mij. Ze willen mij chanteren, de varkens.”
“…”
“Ik heb ze opgeruimd. Kom jij hier de boel schoonmaken, want ik heb bloedhaast. Ik ben alleen in de hal en de woonkamer geweest. Het pistool zit in de beschuitbus in het keukenkastje. Denk om de hulzen.”
“…”
“Geen paniek, om een uur of vijf vannacht is prima. We maken er een familiedrama van, man schiet vrouw en vriend dood en daarna zichzelf. Die zelfmoord moet jij morgenochtend, wanneer hij naar zijn werk gaat, met hetzelfde pistool doen, Wel een afscheidsbriefje natuurlijk.”
“…”
“Ik ben weg, de sleutel ligt onder de mat.”
In de hal staat de bezoeker nog even om zich heen te kijken of hij niets vergeten is. Zijn instinct waarschuwt hem dat er iets niet klopt. In de kast smeekt Theo in, gedachten, ga weg. De bezoeker loopt naar de kast toe. Theo gaat héél voorzichtig zoveel mogelijk naar achteren en doet zijn ogen dicht. Hij buigt zijn hoofd naar beneden om het wit van zijn gezicht te verbergen. De bezoeker probeert door het rooster te kijken. Theo is bang dat zijn darmen gaan borrelen door de angst. De bezoeker probeert de kast open te maken.
“Waar is die achterlijke sleutel?” mompelt hij, zoekend naar een eventuele opbergplaats.
“Nou ja, geen tijd meer. Ik zal het me wel verbeelden,” mompelt hij.
Eindelijk stapt de bezoeker resoluut de deur uit en trekt die voorzichtig achter zich dicht.
Een vrouw die met haar hond wandelt, doet net of ze de bezoeker niet ziet.
Theo verlaat de kast, wankelend staat hij in de hal, want de adrenaline zorgt ervoor dat hij nauwelijks kan blijven staan. Een eindeloze zucht, die meer een snik is, geeft hem weer de nodige zuurstof en kracht. De neiging om hard weg te rennen van deze plek, die naar zijn idee de hel moet zijn, onderdrukt hij.
“Ik moet verdomme sterk zijn voor de anderen,” vloekt hij tegen zichzelf, terwijl hij naar de keuken loopt en op een stoel gaat zitten. Zijn verstand kan de gebeurtenissen nog niet in logisch denken ordenen. Small steps, zou zijn vader zeggen. Het uitvoeren van zijn oude plan is nu niet meer nodig en mogelijk, is het eerste logische wat hij kan bedenken. Wat hij komt doen om het plan uit te kunnen voeren besluit hij toch te doen, zijn paspoort pakken uit de kast in de slaapkamer.
Hij moet nu bedenken wat hij moet doen. Naar de politie gaan kan niet, want op het moment dat hij overweegt dat te doen, herinnert hij zich wie de bezoeker is. Nu dringt de volle omvang van het gevaar waarin hij verkeert tot hem door. Hij staat op en gaat naar het aanrecht om zijn gezicht af te spoelen met koud water, waardoor hij kalmeert. Hij gaat weer op de stoel zitten en probeert orde in de chaos in zijn hoofd te scheppen. Ik moet mijn eigen zelfmoord proberen te voorkomen, maar hoe doe ik dat, is zijn eerste gedachte. Vluchten is het eerste idee. Hij probeert alle consequenties van deze oplossing te overzien. Als ik vlucht, nemen ze mijn vader.
“Natúúrlijk, wat ben ik toch een eikel, dat pistool moet weg, dan kan dat helemaal niet,” scheldt hij tegen zichzelf.
Wat daarvan de gevolgen zijn, kan hij absoluut niet overzien, het kan hem ook niets schelen. De bezoeker had al een gevoel dat er iemand in de kast zat. Het is voor hem natuurlijk simpel om te bedenken wie dat is. Wie heeft een sleutel en een reden om daar naar binnen te gaan, terwijl de bewoners er niet zijn?
“Ik,” mompelt Theo in de doodse stilte van de flat.
Hij kijkt op zijn horloge om te zien hoeveel tijd hij heeft voor de handlanger komt. Wat dat is, weet hij van de vele politieseries die hij op de tv heeft gezien. Nog geen elf uur, in minder dan dertig minuten, in plaats van de uren die het lijken, is alles voorbij, denkt hij. Het is de langste dag maar toch is het al bijna donker door de bewolking. Ondanks dat, durft hij de verlichting niet aan te zetten. Hij pakt een plastic zak en steekt zijn hand erin. Hij pakt hij de beschuitbus en doet de zak zorgvuldig dicht.
Nu heeft hij het moordwapen met de vingerafdrukken van de dader in zijn handen. Dat moet toch op de een of andere manier een sterke troef zijn, hoewel hij geen idee heeft hoe hij het kan gebruiken. Hij draalt, net als de bezoeker, nog even om te bedenken of hij niets vergeten is.
Langzaam loopt hij naar de voordeur om weg te gaan. Het tafereel in de huiskamer wil hij niet zien, maar hij kan zich niet beheersen om toch te gaan kijken. Wat hij in de kamer ziet zal voor altijd een foto in zijn brein zijn, die hij later haarscherp en tot in detail tevoorschijn kan laten komen. Het grote nadeel is, dat het beeld ook, af en toe, onbewust tevoorschijn komt. Achteruitlopend verlaat hij de kamer. In de hal durft hij zich weer om te draaien. Zo stil mogelijk verlaat hij de flat. Voor het verstoppen van het pistool heeft hij een perfecte plaats bedacht, waar hij direct naar toe gaat. Daar vandaan loopt hij de honderd meter naar het huis van zijn ouders.
Tijdens deze korte wandeling begint zijn plan om te verdwijnen steeds concreter te worden. Stilletjes doet Theo de voordeur open en gaat naar de slaapkamer van zijn ouders. Zijn moeder wil hij laten slapen, want die wil meteen weten wat er aan de hand is en waarom, denkt hij. Zij neemt nooit genoegen met een beknopte uitleg. De discussie die hierop volgt, kost hem te veel tijd, daarom probeert hij alleen zijn vader wakker te maken, wat uiteraard niet lukt. Hij wil zijn moeder niet kwetsen, daar is ze veel te lief voor, maar nu moet hij wel.
“Mam, ik moet wat met vader bespreken, hij vertelt het weer aan jou, want ik heb ontzettende haast.”
Deze moeder begrijpt wanneer het tijd is om buiten spel te staan.
“Dat is goed hoor, jongen.”
In telegramstijl vertelt hij zijn vader, wat zich in de flat heeft afgespeeld, maar niet wie de moordenaar is.
“Ze willen mij de schuld geven, daarom moet ik verdwijnen. Ik ga zogenaamd zelfmoord plegen, maar in werkelijkheid verdwijn ik. Misschien kom ik ooit terug naar Nederland, maar dat kan héél erg lang duren. Geef me morgenmiddag op als vermist, vertel erbij dat ik erg down ben de laatste tijd.”
In werkelijkheid is hij dat ook. Zijn pogingen om vrolijk en optimistisch over te komen, zijn door zijn familieleden doorzien. Wat zijn vader wél weet, door de opvoeding die ze hem gegeven hebben, dat hij niet alleen een doorzetter is, maar dat ook zijn liefde voor het leven in alle vormen groot is. Zijn vader voelt aan dat wanneer zijn zoon uit deze situatie is, die liefde weer volledig terug zal zijn.
“Ze zullen je vragen waar ik eventueel naar toe zou kunnen gaan om zelfmoord te plegen. Zeg dat je het niet weet. De volgende avond ga je weer naar de politie. Vertel ze, dat ik tijdens een vakantie in de buurt van Calais, een keer gezegd heb dat als ik het leven zat was, ik dan van de Deux Caps naar Engeland zou proberen te vliegen. Daar zullen ze mijn auto vinden, maar mij niet, ik ben meegenomen door de stroming, zullen ze denken.”
Zijn vader heeft hem niet onderbroken tijdens de uitleg over zijn plannen. De twee mannen kijken elkaar aan en terwijl de tranen over hun wangen stromen, omhelzen ze elkaar. Theo fluistert een laatste instructie in het oor van zijn vader: “Zondagavond over een week gaat jullie telefoon een paar keer over. Neem niet op, want even later gaat hij nog een paar keer. Dan weten jullie dat alles goed is met mij. Iemand die jullie telefoon aftapt weet dan niet dat ik gebeld heb.”
“En als je niet belt?”
“Ik bel, de goddelozen zullen deze rit niet winnen.”
De mannen lachen naar elkaar. Tijdens hun gesprek is één ding zorgvuldig vermeden, het afscheid dat Theo nog moet nemen, maar wat hij niet kan doen zonder volledig in te storten.
“We moeten nu zo veel mogelijk geld pinnen van jouw rekening. Dat kan je later van mijn rekening weer terughalen, daar heb je een pasje van. Eerst pak ik wat spullen voor onderweg in mijn rugtas.”
Zo snel mogelijk pakt Theo wat kleding en toiletspullen, een zaklantaarn, een pannetje en een mes en stopt dat bij de spulletjes die er al in zitten voor de vakanties. Zijn vader heeft nog voor 300 gulden Franse Franken liggen die hij aan zijn zoon geeft. Theo gaat naar de slaapkamer van zijn ouders om zijn moeder, misschien wel de laatste keer, een kus te geven.
Samen lopen Theo en zijn vader naar de pinautomaat waar ze duizend gulden kunnen pinnen. Met een laatste zwaai vertrekt Theo naar zijn auto, waarmee hij aan zijn tocht naar Calais begint.
Zodra Theo uit zicht is, stort zijn vader in. Al zijn energie heeft hij gebruikt om zich goed te houden tegenover zijn zoon. Zwalkend als een dronkenman loopt hij naar huis. Op handen en voeten, worstelt hij zich de trap van de flat op. Zijn vrouw staat hem in de traphal op te wachten. Op het moment dat ze hem zo moeizaam de trap op ziet komen, dringt het tot haar door wat Theo met zijn vader besproken heeft, afschuwelijk en heel ernstig moet zijn. Spontaan stromen de tranen over haar wangen uit ongerustheid over haar man, maar ook over wat er met Theo gebeurd moet zijn. Snel loopt ze hem tegemoet. Nog nooit heeft ze iemand gezien met een gezicht zo asgrauw als dat van haar man op dat moment. Binnen een uur is hij veranderd van een jonge man voor zijn leeftijd in een oude man voor zijn leeftijd. Met haar arm om zijn middel sleept ze hem naar boven. Voorzichtig laat ze hem op de bank zakken.
“Wat is er in godsnaam gebeurd?”
“Ze is dood,” weet hij uit te brengen.
“Wie?”
“De vrouw van Theo en die, die, die póóier van haar.”
De verbetenheid waarmee hij dit zegt verontrust haar.
“Toch niet door…”
“Nee, maar hij wil niet zeggen door wie wel.”
“En nu?”
“Hij gaat onderduiken.”
Tot diep in de nacht zitten ze samen op de bank het verleden en de naaste toekomst te bespreken. Langzaam dringt ondertussen de immensiteit en de gruwelijkheid van wat er gebeurd is tot ze door. In bed liggen ze elkaar troostend te strelen tot ze van uitputting in slaap vallen. Om zeven uur maakt een lief stemmetje ze wakker.
De vader van Theo sloft de volgende middag dodelijk vermoeid naar het politiebureau. Dennis, de rechercheur van dienst, hoort zijn verhaal aan. Er gaat een signalement naar de politie met het verzoek om hem, wanneer hij gevonden is, aan te houden.
De volgende dag lezen de ouders van Theo in de krant dat er in Amsterdam een afrekening heeft plaatsgevonden in de drugsscéne. Zo heeft de bezoeker snel en efficiënt zijn probleem opgelost. Theo is op dat moment voor de moordenaar geen direct gevaar meer. Mocht hij ooit met het pistool tevoorschijn komen, dan kan hij altijd nog met hem afrekenen, is zijn standpunt.
De vader van Theo begint een aantal maanden later aan een brief, waarin hij beschrijft wat er met zijn zoon en diens vrouw gebeurd is. Hiervoor gebruikt hij zijn eigen versie van de waarheid. Het is beter iemand te verliezen door de dood, dan niet te weten waar diegene gebleven is, denkt hij tijdens het schrijven. De brief brengt hij naar een notaris. Met de uitleg wat daar, eventueel, in de toekomst mee moet gebeuren.
De eerste stap van Theo, op weg naar zijn tweede leven, is een naam bedenken voor zijn nieuwe persoonlijkheid. Vanaf nu is mijn naam Jean Carpentier.
Bram
Hoofdstuk 2
Het scheelt niet veel of Bram is geboren in de winkel van zijn ouders. Zijn moeder staat daar een vrouw te helpen, wanneer de weeën, die al een tijdje bezig zijn, wel érg snel komen. De vroedvrouw zit in de huiskamer ongeduldig te wachten tot de klant weg is. Met een halfje bruin, vertrekt die zonder het gebruikelijke praatje. Ze doet de winkel op slot en gaat naar de woonkamer toe. Samen met de vroedvrouw gaat ze de trap op en vijf minuten later is Bram geboren. Brian, hun eerstgeborene van vier jaar, is er al op uit gestuurd om zijn vader te halen. Die trapt met zijn bakfiets de kramp in zijn kuiten om op tijd voor de bevalling te zijn. Zijn snelheid mag niet baten, Bram is sneller. Drie jaar later krijgen ze een derde zoon Rik, het gezin is nu compleet vinden ze.
Voor zover de bakkerij het toelaat, voeden ze de jongens met aandacht en liefde op. Zij helpen hun vader zo veel mogelijk met venten tot het tijd is om naar school te gaan, maar dat neemt nauwelijks iets van hun energie voor het uithalen van kattenkwaad weg. Op woensdagmiddag en de hele zaterdag werken ze ook mee.
Regelmatig staan de buurtbewoners op de stoep om te klagen over spelletjes als belletje trekken. Hoewel het meeste kattenkwaad door andere kinderen wordt uitgehaald, krijgen zij heel vaak de schuld. Er wordt dan gedreigd dat, als ze het nog een keer doen, ze hun brood ergens anders gaan halen. Vrijwel altijd weet hun moeder de zaak te sussen en komt de klant weer terug, ook vaak op zondag, hun enige vrije dag. Ze komen dan achterom, zoals dat in die tijd heet en kopen dan boodschappen zoals koekjes voor onverwachte visite. Soms hebben ze daar geen zin in, dan doen ze de gordijnen dicht, zodat men denkt dat ze weg zijn.
Vakantie hebben ze niet, bang dat een andere bakker hun klanten inpikt. De bakkersvereniging komt tot een overeenkomst waarbij alleen in je eigen wijk gevent mag worden. Nu kunnen ze ook afspreken dat bakkers, onderling, hun klanten helpen, terwijl ze een week vakantie hebben. Zo ook de ouders van Bram. Met de fiets gaan ze naar Camperduin voor een week, waar hun vader een klein huisje van een klant heeft gehuurd. De jongens komen in de hemel. Geen gezeur van buren en klanten.
Zo gaan de jaren voor Bram in voorspoed voorbij. Vader en moeder komen op een leeftijd dat ze het rustiger aan willen doen. Ze overleggen met elkaar en besluiten de jongens te vragen of ze de zaak willen overnemen. Geen van drie heeft daar zin in en de bakkerij is aan iemand anders verkocht. Hun vader vindt een baantje op de broodafdeling van een supermarkt. Hij zegt tegen zijn jongens: ”Dit had ik jaren geleden moeten doen.”
Voor het eerst hebben ze de hele zomervakantie vrij. Brian gaat in de vakantie, voor een extra zakcentje, bij een boer op het land werken. Bram heeft hier ook wel zin in, maar moet nog een jaar wachten omdat hij te jong is. Het volgende jaar gaat hij met Brian mee, werken op het land.
Ze beginnen om zeven uur ’s morgens en soms, als de bloemkool naar de veiling moet, om vijf uur. Het eerste werk is meestal bloemkool dekken om ze te beschermen tegen de zon. Bloemkolen die groot genoeg zijn, gaan naar de veiling. De boer kapt ze met een machete, de jongens brengen ze naar de verzamelplaats, waar de trekker met lege kisten al klaarstaat. Daar hakken ze het teveel aan blad weg. Die worden op een hoop gegooid. Brian weet al uit ervaring, dat je niet over deze berg moet lopen; Bram nog niet. Brian vraagt aan hem of hij iets aan de andere kant van de hoop wil pakken. Bram stapt nietsvermoedend op de nieuwe bladeren en zakt, onder smakelijk gelach, tot zijn enkels in de stinkende en rottende drab daaronder. In de sloot, kan hij zichzelf en zijn sandalen wassen.
Bij de boer werkt Gerrit, een oude knecht. Prachtige verhalen over noodweer en andere avonturen die hij beleefd heeft, worden bij de koffie, in het West-Fries, door hem verteld. Aan het eind van de vakantie is het tijd om de aardappelen te rooien. Bram heeft te lange nagels en daar gaan aardappelschillen en aarde onder zitten, wat pijnlijk is. Hij wil zich niet laten kennen en gaat gewoon door. Thuisgekomen probeert hij zijn nagels te knippen, maar vanwege de pijn lukt dat niet. Om het schrijnende gevoel te verzachten, maakt zijn moeder een badje van warm sodawater en na het weken daarin, knipt ze zijn nagels. Zijn vader zit ontroerd en trots toe te kijken hoe mamma die grote lummel vertroeteld.
De volgende dag zit Bram naast Gerrit te rooien. Hij ziet hem met zijn blote handen een brandnetelplant weghalen. Hij heeft niet in de gaten dat Gerrit, door zijn eeltige handen, niets van de stekels voelt en vraagt: ”Brandt dat niet?”
“Nee hoor, je moet je adem inhouden, dan voel je niets,” antwoordt Gerrit serieus.
Even verderop zit Brian zich al te verkneuteren, want vorig jaar heeft hij dat bij hem gedaan. Bram houdt zijn adem in en pakt een Brandnetel. Zijn hele hand staat direct in brand. Gerrit pakt een Weegbree en zegt: ”Wrijf deze maar fijn met je handen, dan gaat het over.”
Inderdaad is het branden direct over.
Zo brengen ze de zomers door met werken en omgaan met hun grote vriendenkring. Op de fiets gaan ze naar het strand, met een door hun moeder gemaakte zak boterhammen. In de winter kaarten de jongens vaak met hun vader. Dat doet hij omdat het dan gezellig blijft, want als de jongens bij elkaar zitten te praten, dan barsten er soms felle discussies los die bijna altijd op ruzie eindigen. Bram heeft heel andere ideeën over politiek, godsdienst en hoe de maatschappij eruit moet zien, dan zijn broers en zijn vader. Deze ruzie is meestal de volgende dag weer over, maar hun ouders vinden het niet leuk.
Hoofdstuk 3
Bram is zestien, hij koopt van het geld dat hij bij de boer verdiend zijn eerste brommer. Met een vriend maken ze tochtjes door Noord-Holland. Brian krijgt verkering en trouwt als eerste van de broers. Bram en Rik, stropen in de omgeving de kermissen af die ze in de kroeg vieren. Af en toe brengen ze een meisje naar huis, maar verkering wordt het nooit, want ze zijn te veel aan hun vrijheid gehecht.
Bram maakte zijn ULO af en studeert daarna boekhouden en economie op de avondschool, terwijl hij werkt op een makelaarskantoor in Alkmaar. Dit werk bevalt hem niet, want het is geen uitdaging voor zijn methodische brein. Op een dag hoort hij van een vriend over een bedrijf in Amsterdam dat een leerling- boekhouder zoekt. Hij koopt een treinkaartje en gaat naar het bedrijf toe zonder een afspraak te maken. Bij de receptie vertelt hij waar hij voor komt. Een beetje overdonderd door zijn zelfverzekerde houding, wil het meisje achter de balie hem niet direct wegsturen, ze belt naar personeelszaken. Na een gesprek van een kwartier kan hij de volgende maandag beginnen.
Rond zijn achttiende verjaardag krijgt hij verkering met een meisje uit de buurt. Na een maand is hij de ‘bezitterigheid’ en jaloezie van haar beu en neemt zich voor de rest van zijn leven vrijgezel te blijven. Hij wordt eenentwintig en dat is reden voor een groot feest. Hij gaat naar de boer waar ze gewerkt hebben en vraagt of hij van zijn schuur gebruik mag maken om dit feest in te vieren; dat mag. Een vriend van hem speelt bij een beginnend bandje, ‘De Ramons’. Bram nodigt ze uit om op zijn feest te komen spelen. Na enig tegensputteren, want ze zijn eigenlijk nog niet zover vinden ze zelf, besluiten ze toch een paar nummers te spelen. De rest van de muziek gaan ze, als diskjockey, regelen. Het optreden is een groot succes en het begin van een carrière als succesvolle lokale band.
Een rustige tijd breekt aan. Bram pendelt met de trein elke dag van Alkmaar naar Amsterdam. Hij haalt zijn rijbewijs en in plaats van een treinabonnement koopt hij een oude Renault 4 voor honderd gulden. Zijn baas geeft hem de verantwoordelijkheid om ook zijn klanten te bezoeken, wat voor iemand van zijn leeftijd bijzonder is. Aan die rustige tijd komt met een schok een einde, want op een dag stapt een meisje met een aktetas onder haar arm, zijn deel van het kantoor binnen. Het is niet zomaar een meisje. Met haar lange, blonde krullen lijkt ze wel engeltje, maar in haar grote groene ogen is heel wat anders te zien en dat ziet Bram direct. Wanneer ze over de afdeling loopt, heeft ze al de nodige aandacht getrokken. Nu wordt er door de collega’s in de directe omgeving, gelet op de reactie van Bram. Veel meisjes op kantoor hebben met hem geflirt, maar zonder succes. Ze gaan ervan uit dat hij te verlegen is om op hun avances in te gaan, of dat hij homoseksueel is. Ze pesten hem daar af en toe mee, maar hij geeft hier geen enkele reactie op waardoor dit stopt. Nu staat deze schoonheid voor zijn neus en ze wachten af wat die verlegenheid met hem gaat doen. Hij gaat staan, steekt zijn hand uit en stelt zich voor. Jane noemt haar naam. Even kijken ze elkaar aan. Het is voor Bram voldoende, zij is degene met wie hij gaat trouwen, neemt hij zich voor. Jane is ook zeer onder de indruk van Bram, zij denkt niet aan trouwen, maar een avondje uit ziet ze wel zitten.
Bram heeft geen enkel probleem met Jane, tot teleurstelling van de omstanders. “Ga zitten. Wat kan ik voor je doen?”
Ze pakt een stapeltje papieren uit een tas en geeft die aan Bram. Hij kijkt er even naar en zegt: “We gaan het regelen.”
“Stuur ze maar per post wanneer het klaar is.”
Nu is er een moeilijk moment. Hij kan haar een kopje koffie aanbieden zodat ze wat langer kan blijven, maar daar heeft hij met al die ‘bemoeials’ om hem heen geen zin in. Hij moet iets anders bedenken, waardoor hij bij haar kan zijn en dat heeft hij snel gevonden: “Ik kom ze wel brengen, want het is vertrouwelijke informatie.”
Jane snapt direct wat hij van plan is en vindt hem nog aantrekkelijker. Met een wel érg verleidelijke glimlach zegt ze: “Dat is een goed idee, ik zie je wel verschijnen.”
De wandeling over de afdeling naar Bram toe was al gracieus, nu lijkt ze ook te zweven. Het kippenvel, veroorzaakt door haar glimlach, verdwijnt langzaam.
Uiteraard hebben de collega’s gezien wat er gebeurd is met hun Bram en het gepest begint meteen. Tegen de pestkoppen zegt hij: “Het is allemaal jaloezie, ik ga haar veroveren, let maar op.”
Een gejoel stijgt op, en het jennen gaat verder met opmerkingen als: ‘Zo’n knappe meid gaat echt niet met een simpel boekhoudertje’ en ‘praatjesmaker je durft er niet eens naar toe te gaan.’
Lijdzaam laat hij de pesterijen over zich heen komen en denkt, wacht maar af, stelletje eikels.
Jane is terug op kantoor. Ze probeert het effect van de ontmoeting met Bram niet te laten merken. Puk, het collegaatje waar ze mee samenwerkt, ziet dat er iets aan de hand is met Jane.
“Wat loop jij te stralen?” wil ze weten.
“Dat komt door het mooie weer.”
“Het giet van de lucht, halve gare! Vertel op, wat is er aan de hand met je?”
“Niets,” klinkt het aarzelend, want eigenlijk wil ze het wél vertellen, maar de afspraak is zo vaag dat ze het liever geheim houdt.
Hun gesprek van die morgen, komt weer in de gedachten van Puk. Jane is begonnen door te zeggen: “Ik ben al drieëntwintig, waar blijft die eikel op zijn witte paard?”
“Hoe kom je daar nou opeens bij,” antwoordt Puk, lachend om het serieuze gezicht van Jane.
“Hormonen denk ik. Het is voor jou ook de hoogste tijd trouwens.”
Puk begint te lachen: “Ik ben nog maar eenentwintig, oud besje.”
Het gesprek wordt steeds meliger tot het stopt, omdat Jane weg moet naar Bram de boekhouder.
“Volgens mij heb je eindelijk je prins op het witte paard ontmoet.”
“Als je belooft het niet verder te vertellen.”
“Je kent mij toch.”
“Precies, daarom moet je het héél erg extra beloven.”
Jane vertelt wie ze ontmoet heeft en wat hij belooft heeft. Puk denkt, ondanks een steekje jaloezie, ik hoop dat hij echt komt. De kans is buitengewoon klein, omdat dat hij nooit in hun kantoor kan komen. Puk kan het, gezien haar karakter, natuurlijk niet laten, ze praat haar mond ‘per ongeluk’ voorbij. Jane is, net als Bram, slachtoffer van pesterijtjes. De ijzeren maagd is verliefd, gonst het door het kantoor. Ze reageert, net als Bram, nergens op, waardoor de lol er snel vanaf is. De collega’s vergeten het voorval, behalve Jane en Bram. Elk moment dat hij tijd heeft, denkt Bram aan haar. De kunst is nu een manier te vinden om de papieren persoonlijk af te geven. Een bijna onmogelijke opgave, want hij kan niet eens voorbij de portier komen. De postkamer is de plek waar hij zijn papieren ongetwijfeld moet afgeven.
De volgende morgen krijgt hij hét idee. Hij gaat zich voordoen als koerier en op de enveloppe schrijven: ‘strikt vertrouwelijk, persoonlijk afgeven en laten aftekenen’.
Hij gaat naar de postkamer, waar vrachtbrieven liggen van de koerier die voor ze rijdt. Hij heeft geluk, want de medeweker van de postkamer waar hij goed mee kan opschieten, is aanwezig. Die wil wél weten wat hij van plan is. Bram overweegt een leugen, maar daar is hij niet zo goed in, dus vertelt hij zijn plan. Omdat hij al genoeg gepest is vanwege zijn eerste ontmoeting met Jane, houd de postkamerman zijn mond. Samen maken ze de vrachtbrief, met rode letters erop: ‘strikt vertrouwelijk, persoonlijk afgeven’.
Bram, stopt een paar uur eerder met werken en vertrekt met de papieren naar Jane. Zo veel mogelijk uit het zicht van de ingang, parkeert hij zijn auto en gaat de enorme hal binnen. Daar zit, als op een eilandje in een oneindige oceaan van zwart, glanzend marmer, een chagrijnig kijkende oudere vrouw, die ooit een lekker ding is geweest. Deze wetenschap is niet aan Bram besteed, hij heeft maar één interesse, langs die dragonder zien te komen. Zijn zorgvuldig uitgewerkte plan kan hierop nog weleens stuklopen, denkt hij. Na een korte aarzeling, stapt hij vastberaden op de dame achter de desk af en zegt, terwijl hij de naam op de enveloppe laat zien: “Ik heb een pakketje voor…”
De dame achter de desk laat hem niet uitpreken en wijst naar een deur in de verte.
“In die gang is de postkamer. U kunt het daar afgeven,” klinkt het uit oneindige hoogte.
Zo heeft Bram het voorzien.
“Neemt u mij niet kwalijk mevrouw, hier staat op dat ik het persoonlijk moet afgeven en laten aftekenen.”
Eén moment, overweegt de ideale schoonmoeder, hier een strijd van te maken. De houding van Bram lijkt een en al beminnelijkheid en begrip voor de medemens, maar haar levenservaring zegt haar, dat ze die strijd misschien verliest. Ze kiest voor een andere optie en pakt de telefoon.
“Een ogenblik, ik zal Jane even bellen.”
Jane en Puk zitten te praten over wat ze het weekeinde gaan doen, tot de telefoon gaat.
“Met Jane,” klinkt het nors, vanwege de verstoring van hun gesprek.
“Hier is iemand van het boekhouderkantoor De Rijke, om iets aan jou persoonlijk af te geven.”
Bram is even weggezakt naar de diepte in de hersens van Jane. Daardoor heeft ze niet direct in de gaten dat het Bram is.
“Wie, van wat?” klinkt het nog steeds nors. Tijdens het stellen van die vraag dringt het tot haar door wie het is.
“Sorry, ik weet het weer, stuur hem maar door,” klinkt het nu véél vrolijker.
Nu kan ze nog maar één ding doen. Ze wijst naar de liften, terwijl ze met ingehouden woede oreert: “Daar zijn de liften, het is op de vierde verdieping, kamer 17.”
Vanwege de blijdschap om het lukken van zijn list, kan Bram de neiging om door de hal te rennen en af en toe te glijden op de spiegelende tegels, nauwelijks onderdrukken. In de lift verandert, zijn enthousiasme in nervositeit. Tijdens de wandeling door de eindeloze gang begint hij te oefenen wat hij tegen Jane gaat zeggen. Hij komt bij kamer 4-25, de twijfel begint nu de overhand te krijgen. Gaat ze hem niet uitlachen om zijn actie, denkt hij. Nog tien meter, ik kan nog terug, overweegt hij. Hij haalt diep adem en stapt het kleine kantoor binnen. Achter een reusachtige ficus benjamin zit Jane op hem te wachten. De enige die hij ziet is Puk. Shit, denkt hij, dat is haar niet. Puk ziet zijn aarzeling omdat hij Jane nog niet gezien heeft, ze laat deze kans om te kunnen pesten niet voorbijgaan.
“Geef maar aan mij, want ze is er niet,” zegt Puk, terwijl ze haar uiterste best moet doen om niet te gaan lachen.
Jane begon nu te lachen en komt achter haar oerwoud vandaan.
“Ik heb beloofd de papieren persoonlijk te brengen. Asjeblieft, hier zijn ze.”
Jane kijkt naar de enveloppe, ze is onder de indruk van de moeite die hij neemt om haar te zien. Puk ziet en voelt wat er gebeurt tussen de twee en maakt zich onzichtbaar door in de onderste lade van haar bureau te gaan zoeken naar iets wat ze niet nodig heeft. Ze kan, wat Jane en Bram betreft, in haar blootje op haar bureau gaan dansen, dan valt ze hun nog niet op. Jane is al een paar dagen aan het piekeren over wat ze gaat zeggen als Bram komt. Mocht hij niets zeggen dan heeft ze haar plan gereed, want ze wil hem nog een keer zien om iets leuks te doen. Bram heeft uiteraard wel iets geregeld, maar aarzelt even om het te zeggen. Beiden beginnen tegelijkertijd over hun voorstel om dit weekend iets te doen. Ze lachen om de onverstaanbare tweespraak.
“Lady’s first,” zegt Bram beleefd.
“Ik zoek nog een fokkenmaat om zondag mee te gaan zeilen, als je zin hebt?”
“Dat lijkt mij geweldig, hoewel ik nog nooit gezeild heb.”
“Dat hindert niet, ik leer je het zo.”
Het motto van Puk is: a dirty mind is a joy forever en ze denkt, een fokkenmaat een ‘fuckenmaat’ zal ze bedoelen.
Nu is het de beurt aan Bram om zijn voorstel te doen.
”Een vriend van mij speelt in de Ramons, ze geven zaterdagavond een openluchtconcert in Bergen, heb je zin om mee te gaan?”
“De Ramons zijn geweldig, ik ga met je mee,” antwoordt Jane enthousiast.
“Dan is dat afgesproken. Waar moet ik je ophalen?”
“Ik woon tijdelijk in het huis van mijn oma, kom me daar maar ophalen.”
Jane schrijft het adres en haar telefoonnummer op een papiertje. Even is daar een verlegen stilte, tot Bram begint weg te gaan. Puk denkt, ik ga een geintje uithalen.
“Ik ben ook fan van de Ramons, heb je niet een leuke broer, dan ga ik ook mee?”
“Ik zal het hem vragen.”
Voor Puk wat terug kan zeggen is Bram weg, de meisjes blijven overdonderd achter. Bram kan het niet laten één keer te glijden in de hal. Het levert hem een vernietigende blik op vanachter de desk. Bij het passeren van de poortwachter geeft hij haar een handkus. Sinds lange tijd verschijnt er een glimlach op haar gezicht.
Jane en Puk kijken, na het plotselinge vertrek van Bram, elkaar aan en beginnen te lachen.
”Misschien leer je het zo af om altijd te treiteren,” merkt Jane droog op.
Puk begint daar meteen mee. Ze zegt op haar ergste pesttoontje: “Ik woon tijdelijk in het huis van mijn oma. Met andere woorden, kunnen we ongestoord, je weet wel, wat een slet ben jij.”
“Zo de waard is, vertrouwt hij zijn vrouw.”
“Dáár heb je gelijk in. Ik heb een idee voor het weekend. We gaan eerst zaterdagavond naar het concert. Dan blijven we met zijn vieren in jouw huis slapen. De volgende middag gaan we een uurtje zeilen en daarna weer naar jouw huis om in bed uit te rusten.”
“Over slet gesproken, dat gaat dus niet door.”
“Mm. Jammer.”
Die avond komt Bram fluitend thuis. Hij is van nature al een vrolijk mens, maar nu staan zijn ouders en zijn broer Rik toch even verbaasd te kijken. Hij eet als een wolf zijn avondeten. Na het eten vraagt hij aan Rik om mee naar buiten te gaan.
”Heb je zin om zaterdagavond mee te gaan naar de Ramons?”
“Natuurlijk.”
“En met een leuk grietje?”
Rik kijkt zijn broer schaapachtig aan. Bram en grietjes, dat past niet bij elkaar, hij beweert altijd dat hij zijn hele leven lang vrijgezel wil blijven.
“Om jou een plezier te doen, ga ik mee.”
Bram, vertelt wat hem die dag is overkomen. Met stijgende verbazing hoort Rik het verhaal aan.
Met de woorden: “Niets tegen pa en ma zeggen,” beëindigt Bram zijn verhaal.
“Waarom niet?”
“Je weet toch hoe ze reageren, bij de eerste afspraak ben je al verloofd.”
“Bij jou kan ik mij dat voorstellen, ze willen wel van je af.”
“Nee Rik, je bent niet de leukste thuis”
“Hoe ziet die van mij eruit?”
“Die van jou weegt honderd kilo en is godslelijk.”
De volgende dag belt Bram naar Jane: “Mijn broer gaat zaterdag mee.”
“Dat is leuk, ik zal het tegen Puk zeggen.”
Net voor de verbinding verbroken is, hoort Bram ze lachen. Zaterdagochtend zijn Bram en Rik al vroeg uit bed om het oude karretje van Bram te poetsen en de binnenkant schoon te maken met de stofzuiger. Zijn ouders snappen daar niets van, want meestal slaapt hij tot een uur of twaalf uit.
“Waarom ben jij zo vroeg uit bed?” vraagt zijn moeder op neutrale toon, want ze weet dat er iets met Bram aan de hand is. Zijn gedrag is anders dan normaal. Zo lang hij niet met een officiële mededeling komt, is zijn moeder érg voorzichtig, vanwege zijn lange tenen. Daarin lijkt hij erg op zijn vader.
“Rik en ik gaan uit vanavond.”
“Veel plezier,” zegt zijn moeder terwijl ze denkt, onze Bram heeft een meisje.
Moeders bedrieg je niet. Ze bewaart het geheim nog even voor vader, zo gaat dat in de familie.
Debby
Hoofdstuk 4
Krachten van buitenaf zijn, zonder dat zij daar enig benul van heeft, bezig met een ommekeer in haar leven. Ze staat voor het raam, te kijken naar de bomen in haar straat waar af en toe een blad uitvalt. De storm van de vorige dag heeft de meeste er al afgeblazen. Tijdens de rukwinden is er van de begraafplaats Huize ter Vraeg een deken van bladeren in haar straat terechtgekomen. Het weer is daarna van herfst in nazomer verandert. De zon geeft een gevoel van warmte op haar huid, dat heel prettig aanvoelt. Waar blijft die glazenwasser nou, die ramen zien er niet uit, denkt ze.
Haar uiterlijk is negatief beïnvloed door de manier waarop ze zich voelt, depressief en slonzig. Lange, onverzorgde, bruine haren accentueren haar fijne witte gezicht. De grote, bruine ogen, waar jaren geleden het levensvuur uit kon spatten, zijn nu de doffe spiegels van haar negatieve geest. Iemand die haar niet kent, schat haar leeftijd hoger dan de eenentwintig die ze is.
De bladeren, geven iets kleurrijks aan de grauwe straten en stoepen. Haar vader en haar opa vertelden, toen ze nog een kind was, dat in de herfst, de engeltjes nieuwe vleugels krijgen en de oude op de aarde vallen. Ze moet goed zoeken tussen de bladeren, dan kan ze er een vinden, maar dat is haar nooit gelukt. Nu nog zoekt ze, uit gewoonte, naar die vleugels, waarvan het uiterlijk geheim is.
“Nou pap, als ik er nu geen kan vinden, dan vind ik ze nooit,” mompelt ze.
De herinnering aan haar verdwenen vader bezorgt haar binnen een minuut een aanval van migraine. Deze aanvallen zijn begonnen nadat ze werkeloos is geworden. Haar huisarts, bekend met haar omstandigheden, kan niets anders doen dan een sterke pijnstiller voorschrijven, want elke andere vorm van hulp weigert ze. Zo komt ze in de bijstand terecht bij de groep hopeloze gevallen. De enige activiteit die ze ontplooit, is doelloos door de stad en de parken zwerven en tv kijken. In bed ligt ze uren te piekeren over wat er van haar vermiste vader is geworden en wie haar moeder vermoord heeft. Ze komt tot de conclusie, dat de verdwijning van haar vader, iets met de dood van haar moeder te maken heeft.
Elf jaar geleden is haar vader verdwenen. Haar moeder is, samen met de man waar ze toen mee omging, vermoord, ze blijft als enig kind over. Ze gaat bij haar grootouders wonen en krijgt heel veel liefde en aandacht van ze. Het gemis van haar vader blijft, al is het met de jaren dragelijker.
Twee jaar geleden, een maand na haar negentiende verjaardag, verliest ze haar grootouders door een auto-ongeluk in Zuid-Frankrijk. Het is de laatste familie die nog heeft. Het is de eerste keer dat ze niet mee is gegaan vanwege haar examen voor kapster. Die opleiding is gestimuleerd door haar opa en oma om op eigen benen te kunnen staan. Even leek het of ze de flat van haar opa en oma moest verlaten. Door bemiddeling van Dennis, een rechercheur bij de politie, en jeugdzorg, mocht ze daar blijven wonen.
De pijnstiller die Debby tegen de migraine heeft genomen begint te werken. Ze kijkt om zich heen en denkt, ik moet eigenlijk nodig behangen. De hele inrichting van de flat, inclusief het behang, is oud en vrijwel onveranderd sinds haar intrek hier. De bank waar ze op zit, is van donker eiken en leer. Het wandmeubel, de tv-kast en de eethoek zijn in dezelfde stijl. De vloerbedekking is nog in prima staat, de kleur is wel ernstig gedateerd. Het behangen moet gelijk met het vernieuwen van de vloerbedekking en het schilderen van de deuren en kozijnen, vindt ze. Ze had, wanneer ze nog werkte, geen tijd en nu ze werkloos is geen geld om dit te doen, dus ze laat het zoals het is. Op dat moment stopt de oude koelkast met zijn irritante gerammel. Bierviltjes onder de pootjes en andere probeersels kunnen het geluid niet dempen. Op het gasstel staat het restant van de maaltijd van de vorige dag, macaroni met een beetje geraspte kaas en wat ketchup, in een pannetje geduldig te wachten op de vuilnisbak.
Door de deurbel schrikt ze wakker uit haar overpeinzingen en mompelt: “Als dat de Kerstman niet is, dan laat ik mij hangen.”
Het gevoel voor humor dat ze van haar vader heeft geërfd komt, ondanks de ellende waar ze in zit, op dit soort momenten toch naar boven.
Het is de postbode met een aangetekende brief van een notariskantoor.
“Asjeblief wijfie, denk je an me assie erdoor binnenloop?”
“As het wat kos, jij aan mij?”
Ze kijkt naar de enveloppe in haar handen, de eerste stap in de grote ommekeer.
Samen met haar vader, ging Debby vaak wandelen op de buiten gebruik zijnde begraafplaats Huize ter Vraag, gelegen langs de Rijnsburgstraat in Amsterdam. Deze betoverende plek ligt vlak bij waar haar ouders en grootouders woonden. Regelmatig gingen haar opa en oma mee om te wandelen en soms te picknicken. Debby vond de rust en de serene stilte heerlijk, want thuis was er altijd het geschreeuw en gezeur van haar moeder, tot die een bepaald niveau van dronkenschap had bereikt. Dan nam de vader van Debby haar mee en genoten ze van het rustige samenzijn. Ze wandelden het hof binnen waar de vogels en de geesten van de lang geleden overledenen de dienst uitmaakten. Op deze manier werd het gebrek aan moederliefde, waar Debby zoveel behoefte aan had, zoveel mogelijk gecompenseerd. Oma maakte voor de picknick heerlijke broodjes en een thermoskan koffie. Voor Debby nam ze een fles met zelf geperste sinaasappelsap mee. In het voorjaar kwaakten de kikkers in de slootjes. De paarden, in de wei naast het hof, kregen van Debby stukjes brood en de wortels die oma voor ze had meegenomen. Zodra ze haar vrolijke stem hoorden, kwamen ze direct naar het hek, om hun traktatie in ontvangst te nemen. Debby rende, haar prachtige bruine haren achter haar aan dansend, door de laantjes die gevormd werden door de keurig onderhouden ligusterhaagjes. Toen ze op school leerde lezen, begon ze de teksten op de grafstenen te ontcijferen en kwam dan met haar nieuwverworven kennis aanrennen om dit aan haar vader te vertellen, of te vragen wat het betekende.
Debby is zeven. De grote, bruine ogen en het lange, bruine haar heeft ze van haar moeder geërfd. De fijne trekken van haar knappe gezichtje van haar oma. Haar opa en oma maken zich steeds meer zorgen om hun zoon en Debby. Ze raden hem aan om te gaan scheiden en Debby niet langer bloot te stellen aan het gedrag van haar moeder. De vader van Debby heeft dit zelf ook vaak overwogen.
Wat hem tegenhoudt is de mogelijkheid dat haar moeder de voogdij over Debby kan krijgen. Hij kan haar dan niet meer beschermen. De regeling die ze nu hebben, is volgens hem het beste voor allemaal. Op schooldagen, is Debby bij haar grootouders die haar naar school brengen en weer ophalen. In het weekend is ze samen met haar vader thuis of wandelden ze door het Vondelpark of op hun geliefde begraafplaats. Zo leven ze in een soort gewapende vrede met elkaar, tot de moeder van Debby op een ochtend naar de supermarkt gaat om drank te halen.
Hoofdstuk 5
Debby zit op de bank naar de enveloppe te staren, die de vriendelijke postbode haar heeft gebracht en denkt, dit komt bij mijn opa vandaan, misschien zal ik er nu achter komen wat er werkelijk gebeurd is met mijn ouders. Met haar pinknagel begint ze de enveloppe open te maken. Stel nu dat het slecht nieuws is, denkt ze en stopt met openen.
“Ze zijn dood, kan het erger worden trut,” scheldt ze tegen zichzelf.
Na een half uur overwegen of ze wel of niet gaat kijken, besluit ze naar haar lievelingsplekje op de begraafplaats te gaan, om daar de brief te openen. De herinneringen aan haar overleden familie benauwt haar in huis. Op die plek heeft ze met haar vader en grootouders altijd plezier gehad.
Rustig slenterend komt ze aan bij de bankjes voor het hek, dat het weiland met de paarden afsluit. Ze opent de enveloppe waarin wéér een brief zit waarop iets geschreven staat. Ze herkent het handschrift van haar opa en leest: “Voor mijn allerliefste Debby.”
Voor de tweede keer die dag is ze ziek van verdriet, wat zich nu uit in een huilbui. Een vrouw is bezig de paden met een hark bladerenvrij te maken. Debby haalt een paar keer diep adem, kijkt naar de vrouw en denkt, mevrouw doe voorzichtig voor de engelenvleugels met die hark. Ze glimlacht om haar rare gedachten. Haar verdriet is weer op een te verdragen niveau. Ze opent voorzichtig de kleine enveloppe en begint te lezen.
“Deze brief is kort na het verdwijnen van je vader en het overlijden van je moeder geschreven. De gebeurtenissen zijn zo vreselijk dat ik heb gewacht tot je eenentwintig was voor ik je ze wilde vertellen. Ik hoop dat je nu volwassen genoeg bent om met deze verschrikkelijke dingen om te gaan. Bij leven zou ik het je zelf verteld hebben en bij dood door middel van deze brief. Ik ben nu dus dood, dat is je wel duidelijk.”
Debby moet, ondanks de dreiging in de woorden, glimlachen om het taalgebruik van haar opa, het past zo heel erg bij hem en zijn gevoel voor humor. Ze vervolgt het lezen.
“Door de vreselijke opvoeding in pleeggezinnen en een gesticht, wist je moeder niet wat liefde was. In die keiharde wereld waar alleen plaats was voor overleven, in plaats van leven, golden eigen regels. De voornaamste daarvan was dat niemand iets deed voor een ander zonder dat daar iets voor terugverwacht werd. Was iemand aardig tegen je, dan zat er altijd wat achter. Op een kwade dag, maar ook een goede dag, omdat jij daardoor uiteindelijk bent ontstaan, ontmoette je vader je moeder. Hij was, zoals je weet, klusjesman en moest een verbouwing uitvoeren in het huis waar je moeder toen verbleef. Een heel mooi meisje met grote, bruine ogen en donkerbruin haar zag je vader bezig, ze zag ook dat hij haar wel erg leuk vond. Met haar vlijmscherpe geest voor pogingen om te ontsnappen aan haar situatie, zag ze direct haar kans. Je vader was na twee dagen al helemaal verliefd op haar en een gewillig slachtoffer. Ze begon een praatje met hem waarin ze vertelde dat ze dit stiekem deed omdat ze niet met hem mocht omgaan van de leiding van het huis. Direct was zijn medelijden gewekt en dat liet hij ook blijken. Ze vertelde hem dat ze een plekje wist waar ze elkaar ongezien konden ontmoeten. Om ‘s avonds stiekem weg te kunnen gaan moest ze, vanwege de leiding van het gesticht, haar kamergenoten omkopen. Bij een eventuele controle zouden zij zeggen dat ze naar de wc was. Van je vader kreeg ze sigaretten en snoep om dat te doen. Ze kroop dan door het raam naar buiten waar hij stond te wachten. In een verlaten gebouwtje, dat ooit een theehuis was geweest, zaten ze uren te praten met elkaar en je vader vertelde haar dat hij van haar hield. Dat zijn liefde oprecht en onbaatzuchtig was, kon ze zich uiteraard niet voorstellen en ze zocht naar iets om met hem te ruilen voor die liefde en aandacht. Het ideale ruilmiddel bleek seks. Je vader vertelde ons later dat hij daar spijt van had, maar dacht dat zij ook van hem hield.
Op een dag werden Je vader en moeder betrapt bij het tehuis. Wij zijn met je vader naar het tehuis gegaan om over de situatie te praten. Wij waren niet blij met de ontstane toestand, je vader wuifde elk bezwaar dat wij maakten weg. Toen we merkten dat hij zó verliefd was, zijn we achter hem gaan staan om hem te steunen. Wat er allemaal besproken is tijdens die ontmoeting zal ik hier niet herhalen, het resultaat was dat je moeder en je vader tijdelijk bij ons kwamen wonen tot je moeder achttien was. Na twee maanden was ze zo oud en konden ze trouwen. De stichting waar je moeder woonde, bemiddelde bij de huisvesting en kort na hun trouwen kregen ze een huis.
De problemen waar wij bang voor waren, kwamen gelukkig niet. Ze waren gelukkig samen en je moeder werd zwanger. Beetje rare zin, maar goed, je begrijpt wel wat ik bedoel. Je moeder leek helemaal los te komen van haar afschuwelijke jeugd, totdat jij een half jaar werd. Haar oude ik kwam weer naar boven en volgens je vader begon je moeder zich af te vragen waarom wij zo lief voor haar en Debby waren. Hij vertelde haar dat wij van haar hielden, maar dat kon volgens haar niet zonder een tegenprestatie. Je vader werd er wanhopig van, hij stelde voor om met dit probleem naar de huisarts te gaan om een oplossing te zoeken. Ze werd kwaad en begon te schelden dat hij haar weer in het tehuis wilde laten opnemen en haar kind van haar afpakken. Hoe je vader en wij ook ons best deden, ze was niet te overtuigen. Wij lieten je al zoveel mogelijk met rust om de situatie niet nog erger te maken. Wat je vader ook voorstelde en aanbood om haar gerust te stellen. Haar getraumatiseerde denkwijze bleef bij de gedachte dat we logen en haar kind op een onbewaakt moment van haar wilde afnemen en om haar op te laten sluiten. Jij werd heen en weer geslingerd tussen je ouders in een strijd die door niemand gewonnen kon worden.”
Dat kan ik mij nog goed herinneren, denkt Debby. Die eeuwige strijd en ruzie, wat had ik een medelijden met mijn vader die geen goed kon doen en altijd vals werd beschuldigd. Tranen van frustratie en van gemiste liefde en kansen in haar vroege jeugd, voelt ze gloeien op haar wangen, wat haar het lezen moeilijk maakt.
“Je moeder raakte steeds meer in een psychisch isolement. Ze ontdekte de alcohol, waardoor ze kon ontsnappen uit haar door angsten en depressiviteit beheerste leven. Zodra ze op een bepaald niveau van dronkenschap was beland, had ze totaal geen interesse meer voor jou. Je vader en wij namen je opvoeding steeds meer over. Hij ging werken, wij brachten en haalde je van en naar school.”
Dat was inderdaad een veel betere tijd. Zo weinig mogelijk bij dat krijsende monster zijn, kan ik mij nog wel herinneren.
“Met deze toestand was te leven vonden wij en je moeder ook, tot ze een gevaarlijke man leerde kennen, die haar leerde drugs te gebruiken en om dat te kunnen betalen liet hij haar als prostitué werken.”
Aha, daarom was ze ‘s avonds en ‘s nachts zo vaak weg. “Waarom heb je niets gezegd pappa. Nee natuurlijk niet, dom wicht,” moppert ze tegen zichzelf.
“Je moeder raakte steeds meer onder de invloed van die man. Als je moeder nog geen drugs gebruikt had, dan zocht ze ruzie met je vader. Ze vertelde dat ze haar ‘vriend’ Debby zou laten ontmaagden door een pedofiel voor veel geld. Dan hoefde zij niet meer te werken. In het begin hechtte je vader geen geloof aan haar verhalen en ondanks onze waarschuwingen wilde hij ze niet serieus nemen, tot hij een keer op straat door die man werd aangesproken. Hij vertelde je vader dat hij moest verdwijnen uit je moeders leven en dat Debby weer volledig bij haar moeder ging wonen. Uiteraard weigerde je vader en die vertelde aan mij wat er aan het gebeuren was. De situatie werd gevaarlijk dus we gingen naar de politie. Uiteraard werden we niet serieus genomen, want er was nog niets gebeurd zei de inspecteur. Het enige wat we konden doen, was afwachten en heel goed op Debby passen in de hoop dat het bluf was van de man. Verschillende keren zagen we hem bij de school staan. Dat was reden genoeg om wéér naar de politie te gaan, maar hij mocht daar staan, dat was geen misdaad, zeiden ze. Ze beloofden wel, om met de man te gaan praten.
We zagen hem twee weken niet en haalden opgelucht adem, want de politie had hem gewaarschuwd weg te blijven en daar gehoorzaamde hij aan, dachten we. Nu de situatie van Debby zo bekend was bij de politie nam hij het risico niet om haar wat aan te doen, dachten wij, tot je vader op een dag verdwenen was. We zijn direct naar de politie gegaan en die heeft wel gezocht, maar ze konden hem niet vinden. De rechercheur die de zaak onder behandeling had, suggereerde dat je vader voor de huwelijksperikelen gevlucht was. Hoe we ook op hem inpraatten, hij veranderde zijn visie niet, maar er kwam wel een opsporingsbericht. Meer konden ze niet doen, zei hij. Een paar weken later kregen we een brief van je moeder waarin stond dat ze weer helemaal beter was en weer volledig voor je kon zorgen.
Jean
Hoofdstuk 6
Om niet de aandacht van de politie te trekken, maakt Jean geen overtredingen. Ondanks de bizarre omstandigheden, voelt hij een rust over zich heen komen die hij sinds zijn kinderjaren niet meer gevoeld heeft. Over het probleem waar alles om begonnen is, hoeft hij zich geen zorgen meer te maken. Zijn ouders doen alles wat nodig is, daar is hij van overtuigd. Zijn enige zorg is uit handen van zijn vijand te blijven. In de auto denkt hij na over zijn toekomst. Op de eerste plaats moet ik mijn zelfmoord in scène zetten dan zie ik wel verder. Voorbij de Belgische grens voelt hij zich opgelucht, Nederland heeft hij kunnen verlaten, het gevaarlijkste deel van zijn reis. Het vrachtverkeer tussen Nederland en de rest van Zuid-Europa gaat ook ’s nachts door. Voor het eerst begrijpt hij waarom de meeste truckers zo van hun werk houden, zonder de zenuwlijders in hun snelle auto’s, heerst er rust op de weg. De vakmensen geven elkaar de ruimte. Bij Antwerpen zijn de druktemakers, helaas, nog wel aanwezig. Voorbij de Kennedytunnel is het weer veel stiller op de weg. In Nederland heeft hij niet getankt uit angst voor ontdekking. Hij neemt zich voor bij Jabbeke, te tanken. De stilte bij het verlaten tankstation is iets wat hij nog nooit eerder heeft meegemaakt. Het licht in de winkel is bijna helemaal gedoofd. De bediende zit zich, achter een glazen scherm, te vervelen. Jean heeft honger, hij zoekt iets eetbaars in de winkel. De bediende roept hem.
“Allez meneer, wat zoekt u?”
“Iets te eten, een broodje of zo.”
“Kom maar naar achteren, de rommel in de winkel is niet te vreten. Ik heb hier een privé voorraadje. Vers stokbrood met ham en kaas, lust u dat?”
“Nou en of.”
De bediende opent de deur en Jean komt in de kassaruimte. Het broodje dat hij van de man krijgt, is het lekkerste wat hij ooit geproefd heeft. Op de vraag waar hij zo laat naar toe gaat, antwoord Jean: “Naar een zieke tante.”
Hij bedankt de bediende uitbundig en vervolgt zijn reis naar de dood. Tot de grens bij Frankrijk komt hij geen enkele auto meer tegen. Omdat de snelweg naar Frankrijk nog in aanleg is, moet hij naar de grenspost van Adinkerken. Langzaam rijdt hij langs het kanaal tot de slagboom. De beambte komt naar buiten om zijn paspoort te controleren. Hij gaat met het paspoort naar binnen. Jean is ongerust, want bij eerdere controles hoefde hij alleen zijn paspoort te laten zien.
Hij zoekt een kans om te ontsnappen, als de douane de opdracht heeft om hem aan te houden. Hij kan alleen uit de auto springen en het kanaal overzwemmen, maar dat zullen ze wel voorkomen. Hij moet rustig wachten, wat hij dan ook doet. Hij neemt de naargeestige omgeving in zich op. De spoorrails en de oude brug zien er verwaarloost uit. De euforie van het broodje bij Jabbeke verdwijnt tijdens het wachten. Met de uitwerking van zijn plannen, waar hij in de auto mee begonnen is, kan hij niet meer verder. Zijn lichaam en geest zijn totaal verlamd. Het kan hem ook niets meer schelen. Hij beseft dat hij zijn machtige tegenstander nooit te slim af kan zijn.
De beambte komt naar buiten en geeft Jean zijn paspoort.
“Prettige vakantie.”
“Dank u wel.”
Met veel moeite, kan hij weg rijden. Bij Duinkerken is het, door de adrenaline veroorzaakte, shaken van zijn handen en benen minder.
“Dit is de tweede keer dat ik bijna dood ben. Nu is het genoeg goddomme,” schreeuwt hij de spanning van zich af. Deze uitbarsting geeft hem weer een beetje ruimte voor andere dingen, zoals het verder uitwerken van zijn plan om te verdwijnen.
Bij de volgende rustplaats stopt Jean. Om spullen te kopen voor zijn tocht is het nog te vroeg. Hij voelt hoe moe hij is en binnen een minuut zit hij achter het stuur te slapen. Na een half uur is hij wakker. Verkwikt, maar nog wazig in zijn hoofd, stapt hij uit zijn auto de frisse ochtendlucht in. Hij loopt naar de wc, die hij niet hoeft te zoeken, want hij kan op de lucht af gaan.
Onder het rijden heeft Jean een aantal problemen gesorteerd, door als politieman te denken. Ik ga beginnen met een zoekactie in de directe omgeving. Tegelijkertijd laat ik ze ook op zee en beneden aan de klif zoeken. Het zoeken zal niets opleveren. Daarna ga ik met speurhonden zoeken. Een speurhond is niet te misleiden, wat ik ook bedenk, hij zal altijd mijn spoor vanaf de klif vinden en dan weten ze dat ik gevlucht ben, overweegt hij.
Hij nadert Calais, maar een oplossing voor zijn probleem heeft hij nog niet, tot hij een neonreclame ziet met de tekst:” Wine en Beers.”
Natuurlijk, dat is het. Ik moet lege bierfusten hebben, dan maak ik daar stelten van. Jean Carpentier je bent een genie.
De zaak is al open. Jean gaat naar binnen, waar een nors kijkende eigenaar hem opwacht.
“Heeft u voor mij twee kleine, lege bierfusten?”
“Eh…”
“Oh sorry, dat klinkt natuurlijk gek, maar het is voor een grap op een verjaardag.”
“Ah.”
Even later komt de winkelier terug met twee, wegwerp, fusten.
“Hoeveel kost het?”
“Niets.”
“Dank u wel.”
“Veel plezier.”
“Au revoir.”
Jean plaatst zijn schat voorzichtig in de auto. Hij moet ervoor zorgen dat de onderkant van de vaten niet zijn geur krijgen.
In een grote supermarkt bij Calais koopt hij proviand voor een paar dagen. Voor zijn fusten koopt hij touw en voor de route die hij wil nemen een gedetailleerde kaart. Een klein bijltje en een paar aanstekers neemt hij mee om onderweg eten te bereiden en om, eventueel, een schuilplaats te bouwen. Nu moet hij wachten tot het nacht is.
Even voorbij de supermarkt rijdt hij zo diep mogelijk een bos in, om daar te wachten en zijn stelten te maken. Van dennentakken maakt hij een bed, dat verassend zacht is. Na een paar uur slaap, is hij verkwikt wakker. Met een handje water uit een fles frist hij zich op. De rest gebruikt hij om zijn enorme dorst te lessen. Het is tijd om aan zijn stelten te beginnen.
Met de schroevendraaier uit de auto en een steen maakt hij gaten in de blikken. Nu wurmt hij het touwtje door het ene gaatje om het aan de andere kant weer tevoorschijn te laten komen. Na vier mislukte pogingen is hij kwaad.
“Kuttouwtje, ga erdoorheen,” moppert hij, het touwtje gaat niet.
Wat zit je nou een drukte te maken, je hebt de hele dag de tijd, vermaant hij zichzelf. Hij gaat op zijn provisorische bed zitten. Rustig laat hij het touwtje door het gat zakken. Hij tilt het op om aan de andere kant te kijken of het voor de opening zit. Prompt vallen de laatste paar druppels bier in zijn gezicht, waar hij om moet lachen. Het is een bizar schouwspel. Het bos en de dieren daarin, storen zich daar niet aan. De rest van de dag is hij bezig met zijn stelten te maken en erop te leren lopen. Zorgvuldig pakt hij zijn rugtas in. Rustig overdenkt hij zijn strategie. Die nacht is het enige wat belangrijk is om zover mogelijk weg te komen van de plek waar de auto staat. Op de stafkaart bestudeert hij nog een keer zijn route, hoewel hij die helemaal uit zijn hoofd kent. Het bos waar hij zich de volgende dag wil schuilhouden, is ongeveer twintig kilometer lopen. De zang van de vogels maakt hem rustig. Hierdoor kan hij aan de afscheidsbrief voor zijn ouders beginnen.
Wát hij zal gaan schrijven is belangrijk, want zijn tegenstander gaat hem ongetwijfeld lezen. Het belangrijkste is om die te laten denken dat hij veilig is. Mijn familie en ik, zijn hierdoor geen bedreiging meer voor hem. De brief ziet er na een heleboel verschillende versies uiteindelijk zo uit:
“Lieve ouders, bedankt voor het leven. Helaas is dat niet zo gelopen als jullie en ik zouden willen. Tot gisteravond was het nog waard om ervoor te vechten. Toen heb ik iets meegemaakt wat zo verschrikkelijk is dat ik daar niet mee verder kan leven. Ik weet dat jullie over alles wat ik achterlaat zullen waken, daarom durf ik met een gerust hart uit dit vreselijke leven te stappen. Om te voorkomen dat zoiets nog een keer gebeurt, heb ik het dodelijke instrument om dat te doen meegenomen. Dat gaat mee in mijn graf, de oceaan.”
Jullie liefhebbende zoon en pappa.
Om elf uur die avond rijdt hij het bos uit om naar zijn bestemming te gaan. Over de verlaten wegen gaat hij richting de Duex Caps. Hij passeert de enorme supermarkt waar het nu onwezenlijk rustig is. Het oranje licht van de snelwegverlichting zorgt voor een vreemde gloed. Hij bereikt zijn afslag.
Nu is de weg smal en donker. De enige begroeiing is helmgras en laag struikgewas. De voorboden van de zee en zijn zoute wind. Hij begint aan de klim naar het parkeerterrein. Op de klif staat een monument voor een van de grote daden van de mensheid, elkaar op zo groot mogelijke schaal uitmoorden. Eigenlijk is dat hetzelfde als een kathedraal. God, kijk eens hoe goed wij zijn.
Vlakbij de top, komt hem een auto hem tegemoet. Even is er een gevoel van paniek, maar de auto rijdt door. Jean parkeert en stapt uit. Hij loopt om de auto heen, om zijn geurspoor sterk te maken. Het pad naar de klif is goed zichtbaar bij het bleke maanlicht. Rustig lopend verlengd hij zijn geurspoor naar de rand van de klif. Daar blijft hij even staan om te genieten van het uitzicht over de zee. De veerboten met hun felle verlichting geven het geheel iets surrealistisch. Snel loopt hij naar de auto terug, waar hij zijn rugtas omdoet en zijn stelten pakt. Hij kijkt nog even om zich heen of hij iets over het hoofd ziet. De afscheidsbrief legt in het dashboardkastje. In de auto is niets wat hem kan verraden. Hij stapt op zijn stelten en begint te lopen.
Een paar ogen kijken naar Jean, die op zijn idiote stelten wandelt. De eigenaar van de ogen is achter een paaltje weggedoken, waar hij aan vastgebonden is. In die ogen is angst voor, maar ook verlangen naar die man te lezen. Na even twijfelen, krijgt het verlangen naar de man, met een klagende roep, de overhand. Jean stopt en kijkt om zich heen waar het trieste geluid vandaan komt. Een jonge hond komt, met zijn staart tussen zijn benen, achter de paal vandaan. Daarom was die auto hier. Pappa vindt wel een goed plekje voor de hond, zal hij wel tegen zijn kinderen gezegd hebben. Uiteraard kan hij het bange dier niet achterlaten. Op zijn mallotige stelten loopt hij naar de hond. Voorzichtig, om niet zijn geur af te geven, bevrijd hij de hond die tegen hem op springt.
“Af!” roept Jean streng.
De hond is onmiddellijk rustig alsof hij weet dat zijn toekomst hiervan af hangt, wat ook het geval is. Jean begint weer te lopen, de hond volgt gedwee. Na een half uur lopen is hij een bos, waar hij zijn stelten achterlaat onder een laag takken. Nu heeft hij tijd om de hond aan te halen. Dolgelukkig likt hij Jean waar hij kan.
“Ik noem je Chien, dat is Frans voor hond.”
De hond, een bastaard Jack Russel van ongeveer een half jaar, heeft kort haar en hangende oren die hem iets droevigs geven. Hij vindt alles prachtig wat Jean zegt en doet.
Jean begint zo snel mogelijk te lopen. De hond volgt gedwee, tot hij van vermoeidheid niet meer kan. Jean pakt hem op en plaatste hem in zijn nek. Na een half uur laat hij de hond weer lopen. Dankzij de volle maan heeft hij prima zicht. Om halfvijf is hij bij het bos waar hij de dag wil doorbrengen. Ze lopen zo diep mogelijk het bos in. Jean maakt een onderkomen onder een kleine spar. De boom heeft takken tot bijna op de grond. Op de televisie zag hij bij een overleveringsprogramma in de wildernis, dat dit de beste beschutting is bij regen. Dat is ook nodig, want het onweer in de verte, komt snel dichterbij. Op de bodem plaatst hij, net als de dag daarvoor, een dik pak dunne takken als bed. Met zijn hoofd op zijn rugzak valt Jean, volledig uitgeput door de wandeling en de emoties van de laatste tijd, in slaap. De hond kruipt tegen zijn buik aan en slaapt ook. Het onweer maakt ze wakker. Even is Jean bang dat hij niet droog blijft, maar de regen glijdt inderdaad, langs de takken aan de buitenkant naar de grond. De plensbui geeft het bos een aroma van verfrissing en een vleugje schimmel. Onder zijn afdak zit Jean te kijken hoe kleine stroompjes ontstaan, die bladeren en insecten meesleuren. Een drama in miniuitvoering, ziet hij. Chien blijft slapen, tot Jean eten uit zijn rugzak pakt.
Zo trekken Jean en Chien samen verder, twee verschoppelingen met een goedheid van karakter waar de mensheid eigenlijk geen recht op heeft. Soms slapen ze in het bos en soms in een verlaten schuur of stal. In de kleine dorpjes waar ze door lopen, zoekt Jean in de vuilnisbakken naar etensresten. Het verbaast hem hoeveel hij kan vinden. Bij supermarkten haalt hij groenten, fruit en soms aardappelen. Vlees voor Chien is er in overvloed, de uiterste verkoopdatum zegt hem niets. Bij restaurants neemt hij de overblijfselen van overvloedige maaltijden mee. De volgende morgen maakt Jean zijn eten op een vuurtje klaar voor hij gaat slapen. Jean merkt dat hij slanker is. Hij voelt zich daar geweldig bij, ook omdat zijn conditie steeds beter is. Bij een meertje of een beekje wast hij zich zo goed mogelijk. Zijn kleding, spoelt hij daar ook uit. Hij neemt aan dat zijn spullen schoon zijn, maar zijn verstand zegt dat het behoorlijk moet stinken.
Bram
Hoofdstuk 7
Om zeven uur vertrekken Bram en Rik naar Akersloot om de meisjes op te halen. Ieder met een bosje bloemen in hun hand staan ze voor de deur. Jane laat ze binnen en ze stellen zich aan elkaar voor. Voor Puk is het een aangename verrassing, want Rik is niet alleen leuk om te zien, maar ook beleefd en dat is ze niet gewend van haar vroegere vriendjes. De conversatie verloopt in eerste instantie een beetje stroef, maar tijdens het drinken van een kopje koffie komen ze los en is er plezier. Humor is het eerste wat de vier onmiddellijk met elkaar verbindt, de muziek die Jane draait de tweede. Na een uurtje, vertrekken ze richting Bergen. Onderweg klinkt, op maximum sterkte, muziek in de auto. Luid meezingend bereiken ze hun bestemming, waar het al druk is. Ze kopen kaartjes en lopen door het bos naar het openluchttheater. De hele vriendenkring van de broers gaan ook naar het concert toe. Het wonder dat Bram met een meisje uitgaat, is door Rik verspreid. Dat willen ze allemaal zelf zien. Ze hebben onderling afgesproken om elkaar te ontmoeten op de plek waar ze dat altijd doen, rechts naast de ingang. Tijdens het wandelen naar het theater, komt het gezelschap meer bekenden tegen, met wie de meisjes kennis maken. Het valt Puk en Jane op, dat de sfeer prettig is met de vrienden en vriendinnen onderling en ook ten opzichte van hun. Het feit dat Bram met een meisje uit gaat is al bijzonder. Dat het een ‘gruwelijke spetter’ is, maakt het af. Bij de groep sluiten steeds meer mensen aan. Jane en Puk zijn niet alleen verbaasd over de prettige sfeer, maar ook over de omvang van de vriendenclub. Om de beurt halen ze drinken. Bram houdt het bij cola, want hij vindt autorijden en alcohol drinken waanzinnig. Jane bewondert zijn wilskracht hierover, want sommige vrienden bieden hem toch een biertje aan. Het concert is om elf uur afgelopen. De vriendenclub valt uit elkaar. In groepjes vertrekken ze om ergens anders uit te gaan. Een van de vrienden en zijn meisje nodigden de jongens uit om mee te gaan naar een schuurfeest. Bram en Rik overleggen hierover met Jane en Puk. Zij vinden het een leuk idee. Met zijn zessen lopen ze naar het parkeerterrein. Het idee achter deze feesten is om een grote party te kunnen organiseren zonder dat dit veel geld kost. Iedereen die naar het feest komt, neemt eten of drinken mee. Uiteraard hebben Bram en Rik hier niet op gerekend, maar ze weten wel een oplossing. Het feest is in het dorp georganiseerd, waar Bram en zijn familie een paar keer op vakantie zijn geweest. Tijdens deze vakanties gaan ze regelmatig een avondje uit naar dit café, annex slijterij, in het dorp. Ook buiten deze vakanties gaan ze daar regelmatig naar toe om, na een dagje strand, te eten en te drinken. Daar gaan ze nu naar toe om drinken te halen. De vrienden hebben geen vervoer, dus zij moeten ook in de Renault 4.
Met veel gelach en gestuntel past iedereen, in het autootje. Zittend bij elkaar op schoot past het net. Zingend rijden ze naar het café, daar drinken ze eerst nog wat. Ze kopen twee flessen jenever en een kratje bier om mee naar het feest te nemen. Tegen vijf uur is het afgelopen en vertrekken ze naar Akersloot. Met een kus nemen ze afscheid. Ze spreken af om de volgende middag te gaan zeilen.
Jane en Puk zitten nog even na te praten. Puk merkt op: ”Het zijn wel heren. Eén woord en ik was met hem in bed gekropen en daar had ik misschien wel spijt van gekregen. En zoals ik mij nu voel, heb ik spijt dat ik het niet gedaan heb.”
“In de koelkast ligt nog een komkommer, neem die maar mee naar boven.”
“Grapjas.”
Om twee uur ’s middags staan de ‘heren’ weer voor de deur. Bram en Rik trakteren, voor ze vertrekken, op een paar broodjes in de kantine van de zeilvereniging. De rest van het eten en drinken voor die dag, hebben Jane en Puk mee. De wind is helaas niet meer dan drie beaufort, dus het zeilen zelf is een beetje saai. Na een paar uur varen op het meer, besluiten ze een plekje te zoeken om wat te eten en te drinken. Jane vaart naar een van de kleine eilandjes in het meer. Met het anker op het gras zetten ze de boot vast. Het eten en drinken beland op een meegenomen deken. Ze zitten met zijn vieren om het kleed heen en Puk zegt: ”Wát een mooi plekje. Hier kan je ongestoord in de buitenlucht…”
“Eten ja,” onderbreekt Jane haar, want ze weet al wat Puk gaat zeggen.
“Dat bedoelde puk niet denk ik, maar eten kan ook.”
“Zullen wij nog een stukje zeilen Jane, dan kunnen Puk en Rik even rustig met elkaar praten,” stelt Bram voor om Puk te pesten.
“Niks daarvan, ze moet zich maar een beetje leren beheersen,” zegt Jane gedecideerd, maar met een glimlach. Ze zeilen nog een rondje over het meer en gaan naar huis. Die avond is de kus van de vorige avond wat uitgebreider. Met een afspraak voor volgende week in hun zak, vertrekken de broers naar huis.
Dat weekend gaan ze nog een keer samen uit, daarna gaat ieder zijn eigen weg. Puk en Rik gaan nu meer in Amsterdam uit, waar Puk woont. Jane en Bram gaan liever zeilen en stappen in de buurt van Akersloot. Na een steeds langer durende kus, nemen ze afscheid van elkaar. Hun liefde groeit en op een avond besluiten ze niet uit te gaan. Ze praten over hun toekomstvisie, draaien muziek en dansen met elkaar, wat overgaat in kussen. Ze voelen van elkaar aan dat het die avond voor de eerste keer in hun leven gaat gebeuren. Aarzelend hebben ze aan elkaar verteld dat ze nog nooit eerder hebben gevreeën. Ze stoppen met dansen en gaan naar de slaapkamer. Zenuwachtig over wat er komen gaat, kleden ze elkaar uit. Aftastend en verkennend gaan ze steeds verder, tot hun uitputting een einde maakt aan het spel.
De volgende maandag zitten Jane en Puk op kantoor. Puk heeft al aan Jane gezien wat ze gedaan hebben dit weekend. Haar uitstraling is voor Puk even duidelijk als een vuurtoren in absolute duisternis. Jane probeert het aankijken van Puk zo veel mogelijk te vermijden. Ze weet dat Puk zit te wachten tot zij ‘het’ gaat vertellen, maar daar heeft ze geen zin in. Puk kijkt af en toe naar Jane om haar te pesten en uit te dagen. Zij probeert het uit te stellen, tot Puk met een uitgestreken gezicht opmerkt: “Je denkt toch niet dat ik achterlijk ben. Jullie hebben geneukt, stelletje viezeriken.”
“En lékker dat het was,” zegt Jane uit volle overtuiging.
Hun schaterlach trekt de aandacht van de collega’s in het kantoor naast hen, die even komen kijken wat er aan de hand is.
Puk, die veel meer ervaring heeft, ondervraagd Jane. Hier en daar geeft ze een tip ter verbetering. Aan het einde van de dag zijn alle details over hun seksuele escapades doorgelicht.
Het volgende weekend gaan ze naar het eilandje, waar ze de eerste keer met zijn vieren zijn geweest, tijdens het zeilen.
“Kunnen we gezellig picknicken,” zegt Puk schijnheilig.
Jane, aangestoken door het seksvirus van Puk, ziet het helemaal zitten.
Voor de eerste keer blijft Bram dat weekend bij Jane slapen, waardoor hun liefde een stap groeit. De volgende stap is de kennismaking met de wederzijdse ouders. De ouders van Bram, zien hun nestje snel leeg worden. Brian is al de deur uit en woont samen met Joke. Nu misschien de laatste twee. De moeder van Bram zegt regelmatig, met een glimlach: “Het zijn schatten van jongens, maar ik word stapelgek van ze.”
De liefde groeit. Af en toe komt het item huwelijk op tafel door de broers en hun vriendinnen. Zullen we ons eerst verloven is de vraag. De jongens vinden het flauwekul. De meisjes vinden dat het voor de ouders wel leuk is, want die zijn traditioneler ingesteld. Wie mag het eerst, is nu de vraag. Hierover discussiëren ze. Hun vader bemoeit zich er niet mee, want dat heeft de dezelfde uitwerking als een bronstige merrie op een hengst. Hij wacht rustig af tot zijn vrouw ingrijpt.
”Doe het dan tegelijk, stelletje kinderachtige zeurpieten.”
Beschaamd zitten de jongens naar haar te grijnzen. Zo, die weten het weer, denkt hun vader content. Het voorstel van mams, zoals ze haar liefkozend noemen, is natuurlijk de oplossing. Direct is er een ontmoeting geregeld met de zoons en de meisjes in het huis van Jane, waar niemand is die zich met hun zaken kan bemoeien. De Ramons verzorgen de muziek, dat staat als eerste vast. De plaats waar, is wat moeilijker. Het is na overleg, om logistieke redenen en uit eerbied voor het verleden, het café in Egmond
Na een zomer met zeilen en uitgaan, trouwen de broers. Omdat hun gezamenlijk verloving zo goed is gegaan, besluiten ze ook tegelijkertijd te gaan trouwen. De receptie vindt plaats in de kantine van de zeilvereniging. De huwelijksvoltrekking doen ze op het starteiland in het Alkmaardermeer, met als back-up vanwege het weer, de loods van de zeilvereniging. Met een passagiersboot van een rederij in Alkmaar, varen ze naar het eiland. Voor de oma van Jane hebben ze iets georganiseerd. In overleg met het verplegend personeel van het tehuis, besluit oma naar de trouwerij te gaan. De vaste verpleegster van oma verteld haar dat het haar leven kan verkorten.
“Noem je dit leven, het kan mij niet schelen, ik wil mijn Jane en haar lieve vriend getrouwd zien worden. Dan kan ik daarna met een gerust hart doodgaan.”
Met een ziekenwagen die af en toe alle toeters en bellen aanzet, rijden ze naar de haven en vandaar met een speciale boot naar het eiland. Samen met oma vertrekt een armada van boten en bootjes naar het eiland. De zon geniet mee van het prachtige gezelschap.
Een week na de trouwerij overlijdt oma in haar slaap. Zo lang ze kon praten, herhaalde ze hoe blij ze was, dat ze de trouwerij heeft gezien. Jane en Bram kopen het huis van oma. Samen pendelen ze naar hun werk in Amsterdam. Puk en Rik kopen een huis in Amsterdam, waar Rik gaat werken bij het kleine reisbureau van zijn schoonouders. Door zijn harde werken en commercieel inzicht, groeit het bedrijf snel. De drie broers hebben nu ieder een eigen plekje en de ruzies in het ouderlijke huis zijn verdwenen. Zij maken plaats voor plezier, wanneer ze bij elkaar zijn. In de zomer zeilen ze veel, ook naar het intieme eilandje voor een picknick, houdt Puk schijnheilig vol. De ouders van de jongens en de meisjes genieten op afstand van het geluk van hun kinderen. Regelmatig nemen de jongens ze mee naar plaatsen waar ze graag heen willen, maar zelf niet kunnen komen.
Bram is lid van de zeilvereniging. De voorzitter van de vereniging polst Bram of hij penningmeester wil worden. In de snel belegde ledenvergadering is de aanstelling van Bram unaniem goedgekeurd. De haast waarmee hij is benoemd verbaast Bram, tot hij de administratie onder ogen krijgt. De vorige penningmeester heeft die tot een chaos van papieren en cijfers gemengd, waar niemand nog enige zinvolle informatie uit kan krijgen. Een ding is wél duidelijk, er dreigt een faillissement. Bram neemt contact op met de belasting en de leveranciers van de vereniging. De bedrijven mogen in het clubblad, in de kantine en bij wedstrijden reclame maken, in ruil voor korting op de rekeningen. De belasting gaat akkoord met een betalingsregeling. Zijn volgende stap is sponsors zoeken. Drie maanden later is de vereniging weer gezond en zit er een aardig bedrag in de kas. Jane is gevraagd of zij voorzitster wil worden van de activiteitencommissie, iets wat ze met veel plezier doet.
Hoofdstuk 8
De broers
De ouders van Puk besluiten zich toe te leggen op hun hobby, reizen. Ze verkopen de zaak aan Puk en Rik en vertrekken voor hun eerste trip. Zij kunnen nu helemaal vrij, hún ideeën over de zaak toepassen. Het bedrijf groeit daardoor razendsnel. De oudste broer Brian, werkt voor een bedrijf waar hij managementopleidingen geeft. De cursussen die hij geeft zijn, naar zijn idee, veel te ouderwets. Hierover heeft hij al eens gepraat met de directie, die het allemaal geen bal interesseert. De mensen komen, betalen en daarmee is het wel goed. Brian is door zijn kritische houding zijn baan kwijtgeraakt. In eerste instantie is hij teleurgesteld en kwaad. Na een maand beseft hij met hoeveel tegenzin hij daar gewerkt heeft. Rik ziet een kans, nu zijn broer werkloos is geworden. Hij stelt Brian voor om cursussen en seminars te geven op de manier waarop hij dat graag wil. Brian ziet het direct zitten. Ze brengen ieder evenveel geld in en starten een bedrijf buiten het reisbureau. Later voegen ze hier nog een afdeling aan toe in gespecialiseerde groepsreizen. Bram doet de boekhouding voor de twee bedrijven. Af en toe komt hij langs om zaken door te nemen of papieren te halen en te brengen. Het bedrijf van de broers is sponsor van de roei en zeilvereniging. Tijdens een familieoverleg maken ze afspraken dat hun sponsorschap een bepaald doel moet hebben. Jane, weet dat er in het dorp mensen zijn waarvan de kinderen graag lid willen worden van de vereniging, maar die dat niet kunnen betalen. In een speciaal potje hiervoor, storten de broers hun bijdrage. Bram heeft de directie ervan, overtuigd om hier ook aan mee te doen. Zo kunnen kansarme jongeren meedoen met wedstrijden die Jane organiseert. Drie jaar later is een van die kinderen Nederlands kampioen zeilen, wat verder resulteert in deelname aan de olympische spelen.
Jane en Bram proberen, met veel plezier, een kind te krijgen, wat na een half jaar lukt. Het is een zoon, die ze de naam geven van de op veel te jonge leeftijd overleden opa van Jane, Ab. Door de geboorte van Ab verandert Bram. Vroeger kon hij door het geluid van een pneumatische hamer heen slapen. Nu is hij direct wakker bij elk geluid dat de kleine maakt. Bram neemt drie weken verlof na de geboorte van Ab om samen met Jane de eerste moeilijke tijd door te komen. De borstvoeding wil niet lukken, ze schakelen over op flesvoeding. Om de beurt gaan ze uit bed om de kleine eten te geven en te verschonen. Het geluidsniveau van het boeren na het eten, is elke keer reden voor hilariteit. Ze geven hem alle liefde en aandacht die ze hebben en dat is veel. Hun opvoeding is consequent en met strikte grenzen die steeds meer verlegd kunnen worden. Kleine Ab weet altijd waar hij aan toe is en groeit blij en gelukkig op. De opa’s en oma’s zijn trots, ze verwennen hem net zo erg als de zonen van Joke en Brian. Jane gaat weer parttime werken en haar ouders mogen dan op hun zoon passen, wat ze met veel plezier doen. De vader van Jane heeft een gezegde over hoe hij het oppassen vindt: “Die kleine kost mij een ons energie, maar hij levert een pond op.”
Jane en Bram proberen een tweede kind te krijgen. Bram heeft hoop op een dochter, want de beroemde vaderdochter relatie lijkt hem geweldig.
Zo gaan er twee jaar voorbij waarin er tijd is voor genieten en plezier maken met de kleine, tot op een dag in augustus.
Alles voelt die zaterdag klam aan door de vochtige hitte. Die avond is het openingsfeest van de jaarlijkse, zeilweek. Het hoogtepunt van dit evenement is de meerdaagse zeilwedstrijd. Iedereen is nerveus voor de strijd. Ze proberen hun boot in een zo goed mogelijke conditie te krijgen, ook Jane en Bram. Een vriend van ze, die op het eiland De Wouden woont, belooft ze om zondag de Valk na te kijken en hem eventueel aan te passen voor de race. Door drukte op het werk en allerlei vervelende dingen om te doen, hebben ze nog geen tijd gehad de boot naar het eiland te varen.
Voor die avond is kans op onweer voorspeld. De lucht hangt vol met een statische elektriciteit, die je af en toe kippenvel bezorgt. Vanwege de onweersdreiging, haasten de laatste boten zich naar de haven, waardoor het onwezenlijk rustig is op het water. De hele familie van Bram en Jane hebben de uitnodiging aanvaard voor het feest op het eiland. Ze zijn verspreid over verschillende locaties, om nog wat laatste dingen te regelen voor ze naar het feest kunnen gaan. Ze hebben afgesproken dat ieder voor zich komt. Bram heeft beloofd om Brian op te halen bij zijn ouders in Alkmaar, want hij heeft geen vervoer. Bram en Jane zijn aan het discussiëren wanneer de boot naar het eiland moet. De eigenwijze Jane houdt vol dat het nu nog makkelijk kan, maar Bram vindt de dreiging van het onweer te groot.
“Doe het nou niet, straks gaat het onweren. Boven zee is het al donker, ik beloof je dat ik de Valk morgenvroeg wegbreng,” probeert Bram haar te overtuigen.
Ze wuift zijn bezwaren weg met de woorden: “Het duurt nog uren voor het onweer hier is, als het al hier komt. Binnen een uur ben ik in de Wouden, want ik heb de wind mee. Morgenochtend willen ze vroeg beginnen met de boot klaar te maken voor de grote wedstrijd. Op het feest zie ik je wel weer.”
Door de manier waarop Jane haar beslissing verteld, weet Bram dat verder discussiëren overbodig is. Normaal gesproken heeft ze ook gelijk, maar zijn intuïtie zegt dat de omstandigheden niet normaal zijn. Hij geeft zich over en nu is snelheid geboden. Met de auto rijden ze naar de haven.
Snel lopen ze naar de boot, waar Jane de kleine Ab hun zwemvest aandoen. De klamheid in de lucht verdwijnt, door een frisse wind. “Zie je nu wel, het onweer komt hier niet, anders was die wind er niet geweest.”
“Schiet nu maar op eigenwijs,” moppert Bram, een beetje gerustgesteld door haar opmerking.
Jane start de buitenboordmotor en vrolijk zwaaiend, varen ze de haven uit. Bram wacht tot ze buiten de dammen zijn en het zeil omhoog gaat. Tijdens de rit naar zijn broer Brian in Alkmaar is zijn gevoel van ongerustheid weer sterker.
Hoofdstuk 9
Debby
Debby leest verder in de brief van haar grootvader.
“Je vader krijgt een brief van je moeder dat zij de voogdij over jou wilde hebben.
We konden twee dingen doen: de voogdij over jou proberen te krijgen of een andere oplossing die ik je verderop in de brief vertel. We zijn naar de kinderbescherming gegaan, daar lieten ze direct doorschemeren dat wij weinig kans maakten op de voogdij. We vertelden wat er met je zou gebeuren als je terugging naar je moeder, maar we kregen te horen dat er ‘geen signalen’ waren dat er iets mis was met haar. Wij vertelden dat ze aan de drank en de drugs was en met wie ze dat samendeed, maar een meewarig hoofdknikken was de enige reactie. Met de woorden: “U kunt altijd een schriftelijk verzoek indienen,” werden we, vriendelijk doch dringend, verzocht te vertrekken. We beseften dat jij verloren was, maar daar wilden we ons niet bij neerleggen. Het was nu tijd om de tweede mogelijkheid te benutten. Ik schreef een brief aan je moeder waarin we vertelden dat we een week op vakantie zouden gaan en je daarna kwamen brengen. Ik hoopte dat de politie deze brief zou vinden om ons nog beter vrij te pleiten voor wat ik zou gaan doen. Ik boekte een ‘last minute’ huisje en we meldden de school dat jij ziek was.”
De begraafplaats begint voor Debby een boosaardig gevoel te krijgen. De zon die het geheel een vriendelijke uitstraling geeft is verdwenen achter donkere wolken. De vrouw stopt met harken van de paden en gaat naar binnen. Debby bergt de brief op in de grote enveloppe en loopt snel naar huis. Daar zet ze de televisie aan om niet meer te hoeven denken aan het laatste stuk van de brief, die een toon heeft gekregen waar ze bang voor is geworden. Wat bedoelt mijn opa met de tweede mogelijkheid en wat heeft de politie daar mee te maken? vraagt ze zich af. Ze bergt de brief op in de kast. Langzaam komt de rust in haar hoofd terug en ze gaat naar bed. Die nacht krijgt ze een nachtmerrie, waarin haar vader aan het verdrinken is in een groot kanaal.
Ondanks de boze droom is ze verkwikt wakker. Ze loopt naar het raam en kijkt naar buiten, waar kinderen met de bladeren aan het spelen zijn. Met veel kabaal komt een veegwagen ze opruimen. Ze neemt een douche, waardoor ze zich nog beter voelt. Ze zet een pot thee, maakt vier boterhammen met kaas en pakt de brief uit de kast. Ze neemt een hap brood en een slok thee voor ze begint te lezen.
“Voor we naar onze vakantiebestemming gingen, heb ik in Antwerpen een pistool met geluiddemper gekocht en in Amsterdam een beetje heroïne.
Vanuit een telefooncel in Putten heb ik je moeder gebeld met het voorstel om alvast wat spullen te brengen en om over de overdracht van Debby te praten. Ik had één eis: de vriend van je moeder moest erbij zijn. In dat gesprek deed ik net of ik afstand nam van je vader zijn bekrompen ideeën over jouw opvoeding. Hier trapten ze gretig in en ik was hartelijk welkom. Omdat mijn auto zou kunnen opvallen, heb ik er een gehuurd in Putten en ben naar het huis van je moeder gereden. In een tas met spullen van jou heb ik het pistool en de heroïne verstopt. Ik begroette ze onderdanig en alleen door de gedachte aan mijn plan, was ik in staat om de vreselijke overwinningsgrijns op het gezicht van die twee te verdragen. Zo snel als ik kon, ging ik naar binnen, om de kans dat de buren mij zouden zien of horen, zo klein mogelijk te maken. De buren wisten wat er aan de hand was, dus in geval van herkenning zouden ze zwijgen tegen de politie, daar was ik wel van overtuigd, maar ik nam liever het risico niet.”
Debby laat de brief in haar schoot liggen en fluistert: “Mijn god opa, wat heb je gedaan.”
Ze pauzeert om haar broodjes op te eten. De angst van gisteren komt weer terug, maar de wil om te weten hoe het verder gaat in de brief is sterker.
“Met de tas waar jouw spullen in zaten op schoot, ging ik tegenover ze zitten. Nu kwam een moeilijk probleem, ik wilde weten of zij iets met de verdwijning van je vader te maken hadden. Vanaf het eerste moment dat ik ze ontmoette, heb ik het bange burgermannetje gespeeld. Iets wat criminelen, gesteund door hun advocaten en het justitieel apparaat, van ons verwachten. Sorry, ik dwaal af, maar ik wil dat je weet hoe ik daarover denk om te begrijpen wat ik ging doen. Ik vroeg op smekende toon: ’Weten jullie misschien waar mijn zoon is?’
De blaaskaak trapte onmiddellijk in de val en volgens mij wilde hij het ook graag zeggen. Hij vertelde dat ze hem met een smoesje naar de begraafplaats, waar we zo vaak kwamen, hadden gelokt. Daar hadden ze hem vermoord en onder een grafsteen gelegd. De details hierover gaan met mij mee het graf in, het is voor jou niet van belang dit allemaal te weten.”
Debby heeft het gevoel of een hand haar keel dichtknijpt en valt flauw op de bank. Op het kerkhof, waar haar vader zou liggen, vallen de bladeren als een deken over de overledenen. Een vrouw veegt de bladeren van de stenen op de paden om ze daarna weg te harken, terwijl ze denkt aan het meisje dat hier de vorige dag zo verdrietig op het bankje zat. Debby komt weer bij en drinkt een glas water. Ze neemt zich voor om vanaf nu sterk te zijn en door te lezen.
“Nu wist ik dat je vader dood was en meer hoefde ik niet te weten. Uit de tas pakte ik het pistool en richtte dat op hem. Hij begon te lachen en zei: ‘Doe niet zo dramatisch, ouwe.’
Ik schoot hem in zijn hart en zijn hoofd. Je moeder begon te smeken om genade en zei dat ze je met rust zou laten. Door de gedachte dat ze binnen de kortste keren weer een pooier en leverancier zou hebben voor haar verslaving en dat alles dan weer opnieuw zou beginnen, nam ik geen enkel risico en heb haar op dezelfde manier doodgeschoten.”
Hoe kan dat nou. In de kranten stond dat het een afrekening was in het criminele drugscircuit. Hoe heb je dat voor elkaar gekregen opa?
“De heroïne die ik gekocht had, heb ik aangelegd met zuiveringszout en in een plastic zakje op tafel gelegd met wat losse poeder eromheen. Nu zou de politie denken dat het om het oplichten van een drugskoper zou gaan die wraak had genomen. Ik heb gewacht tot het nacht was en vanuit een telefooncel in Amsterdam de politie anoniem getipt dat er een drugsdeal zou plaatsvinden op het adres van je moeder. Daarna ben ik met de tas met jouw spullen naar ons vakantiehuisje gereden. Daar heb ik mij verkleed en alle kleren in de open haard verbrand, terwijl jij sliep. Het pistool heb ik de volgende morgen verstopt op een plaats die niemand ooit zal vinden. Wij werden uiteraard niet verdacht. We kregen nu wel de voogdij over jou. De politie-inspecteur waar we de eerste keer waren om over de verdwijning van je vader te praten heeft ons, vanwege zijn slechte geweten, daarbij geholpen. Wij hebben niets over je vader aan de politie verteld.”
Debby stopt met lezen. Piekerend zit ze met de brief in haar handen op de bank. Mijn lieve opa, knalt op een avond twee monsters van mensen van de wereld, alleen om mij te beschermen. Een gevoel van trots en dankbaarheid zorgt ervoor dat ze begint te gloeien. Ook komt de vraag in haar op, wat moet ik met deze wetenschap? Ze begint weer te lezen.
“Toen alle drukte over het overlijden van je moeder over was, hebben je oma en ik overlegd wat we moesten doen met je vader. Hij lag op de plek die hem het dierbaarste was op de hele wereld en we besloten hem daar te laten liggen. We hopen dat je ons kunt vergeven voor wat we hebben gedaan. Maak iets moois van je leven.”
Je oma en je opa.
Hoofdstuk 10
Na het uitlezen van de brief, raast een intense woede, die Debby nog nooit eerder gevoeld heeft, door haar hele lichaam. In volle omvang dringt het tot haar door wat haar opa en oma is aangedaan. Deze lieve mensen die zo goed voor haar waren en nooit iets of iemand kwaad hebben gedaan, zijn door een stel criminelen, beroofd van hun zoon. Hun kleinkind willen ze laten verkrachten door een monster dat diep vanbinnen kinderen haat, om de reinheid die zij zelf niet hebben. Deze verachtelijke wezens houden maar van één persoon, zichzelf. Zij manipuleren kinderen die kwetsbaar zijn, zo dat het lijkt of ze vrijwillig met ze mee gaan voor hun gruwelijke daden. Hun misdaden laten ze door middel van kinderporno via het Internet aan anderen zien. Ieder mens, dus ook een pedofiel, weet hoe deze verschrikking is gemaakt. Iemand die oprecht van kinderen houdt zou hiervan de grootste vijand moeten zijn. Mijn grootouders hebben mij hiertegen beschermd met een onvoorstelbaar groot persoonlijke offer, het gedwongen nemen van twee mensenlevens. Met deze verschrikking moeten ze verder leven, om mij een toekomst te geven. Dit alles is gedaan, tegen de stroom tegenwerking van de kinderbescherming en het justitiële apparaat in. Met een beetje begrip en het aanpakken van de criminelen in de maatschappij, kan het allemaal voorkomen worden.
In gedachten probeert ze naar signalen te zoeken die er geweest moeten zijn na het meemaken van deze verschrikkingen, ze kan ze niet vinden. Het is altijd gezellig bij ze en elk jaar gaan ze op vakantie naar Frankrijk.
Door het verlies van haar ouders heeft Debby, geen zin om verder te leren na de lagere school. Haar grootouders stimuleren Debby om toch naar de mavo te gaan. Met veel hulp van haar opa haalt ze haar diploma en gaat bij een bank werken.
Wat bij haar ouders niet mogelijk is, door het gedrag van haar moeder, kan nu wel, vriendinnen en later vriendjes bij haar oma en opa thuis ontvangen. Ze geven haar complimenten waar ze kunnen, haar zelfvertrouwen groeit daardoor. Het ondermijnende gedrag van haar moeder is hierdoor als een sneeuwpop in augustus verdwenen. Haar opa waarschuwt haar, dat wanneer ze aan de drank of drugs verslaafd raakt, hij haar zonder pardon het huis uit zet, hierdoor heeft ze geen enkele behoefte om daarmee te experimenteren.
Debby legt de brief van haar opa op het tafeltje en begint ernaar te kijken. Ze probeert haar gedachten onder controle te krijgen om te weten wat ze moet doen. Afwachten, is het enige wat ze kan bedenken, maar één ding neemt ze zich voor, ik zal doen wat opa en oma in de brief hebben gezegd, iets van mijn leven maken. Op dat moment begint een zoektocht naar een betere toekomst. Er gaat ruim een jaar voorbij waarin ze, zonder succes, wanhopig op zoek is naar dat betere leven. Ze doet niet meer dan wat ze vóór de brief deed. Overdag wat wandelen in de stad en de parken, waarbij ze de begraafplaats van haar vader zorgvuldig mijdt, en ‘s avonds televisiekijken. Op een dag wakker schrikt ze wakker uit een droom, waarin ze samen met haar vader op een van hun favoriete plekjes in Frankrijk wandelt.
“Zo gaat het niet langer trut, ga naar het kerkhof,” moppert ze op zichzelf.
Ze stapt uit bed en gaat douchen. Ze eet twee sneetjes oud brood die ze met een kopje thee wegspoelt. De rest van de oude kuch neemt ze mee voor de eendjes en de paarden. Ze wandelt via het jaagpad, waar ze net als vroeger, met haar vader de eendjes voerde. Dáár beginnen de tranen al over haar wangen te lopen en ze overweegt om haar kruistocht, zoals ze dat voelt, te stoppen. Ze scheldt tegen zichzelf: “Houd op aansteller, doe een beetje flink en maak iets van je leven, in plaats van te janken!”
De krokussen bloeien overal, vroeger plukte ze die weleens voor haar moeder die ze direct in de vuilnisbak gooide: “Wat moet ik met die stinktroep.”
Het maakt haar tocht nog zwaarder, maar ze zet door, gedreven door een kracht die ze niet begrijpt, maar waar ze wel blij mee is. Aarzelend stapt ze over de dam de begraafplaats op. Ze gaat naar de plek waar ze vroeger vaak zat met haar vader en haar grootouders en gaat zitten, met het laatste beetje brood in haar handen. De paarden van vroeger zijn er niet meer, de nieuwe grazen gewoon door, want ze kennen haar niet. Ze laat de atmosfeer van kalmte en rust tot zich doordringen. Eindelijk is ze zelf ook rustig in haar hoofd en begint om zich heen te kijken, op zoek naar een aanwijzing waar haar vader begraven kan zijn. Het enige wat ze ziet, is de vrouw die de begraafplaats beheert en die ze meer dan een jaar niet heeft gezien. Ze is bezig met klimplanten, die overal groeien, weg te halen waar ze in de weg zitten.
De vrouw komt naar Debby toelopen: “Hallo, een tijd niet gezien.”
Debby staat op: “Ik kon het niet opbrengen om hier te komen.”
De vrouw kijkt haar, zwijgend, welwillend aan.
Het dringt tot Debby door dat het erg vreemd is wat ze heeft gezegd. Ze kan uiteraard niet zeggen, dat komt omdat mijn vader hier ergens begraven ligt. In plaats daarvan zegt ze: “Vroeger kwam ik hier vaak met mijn vader en oma en opa, maar die zijn dood. De herinneringen daaraan zijn te pijnlijk, maar nu probeer ik het weer.”
De vrouw weet dat er iets bijzonders aan de hand is, ze vermoed ook wat. Ze zegt hier niets over, daar is ze veel te wijs voor. Wat ze wil doen is die wijsheid delen met de jonge vrouw, die zo verdrietig op dit bankje zit.
“Soms kom je er alleen niet uit. Ik heb iets voor je wat je kan helpen, loop maar met me mee.”
Totaal overbluft doet Debby, zonder iets te vragen, wat de vrouw zegt. Ze lopen naar het witte huis op de begraafplaats en gaan naar binnen. De vrouw pakt een kan koffie en schenkt zwijgend in. Buiten strijden de vogels zingend en vechtend voor de beste nestplaatsen, maar Debby, die altijd van hun geluid geniet, hoort het niet. Ze hoort de vrouw als in een droom zeggen: “Dit boek kan je helpen, lees het en doe wat er in staat. Je leven zal in positieve zin veranderen.”
Debby leest de illustere titel: ‘Word uw mind de baas’.
Ze drinken hun koffie en hebben het over de prachtige kleuren van het voorjaar en de geschiedenis van de begraafplaats. De vrouw vermijdt elke vraag of zinspeling waarom Debby zo verdrietig is. Ze nemen afscheid en Debby wandelt met haar gift onder haar arm rechtstreeks naar huis.
Zonder aarzelen begint ze te lezen. Vanaf de eerste regel is ze gegrepen door de tekst, de wereld om haar heen verdwijnt ergens in het oneindige heelal. Ze neemt af en toe rust om haar branderig aanvoelende ogen te laten bijkomen, waarna ze weer verder leest. De mogelijkheden zijn zo veelzijdig en uitgebreid, dat ze af en toe, van ongeloof, spottend glimlacht. Met haar geest kan ze haar lichaam opdracht geven zichzelf genezen. Depressies verdwijnen. Dat gelooft ze direct, want door het lezen alleen al, voelt ze zich nu véél opgewekter. Haar zintuigen worden gescherpt, intuïtie brengt haar naar ongekende mogelijkheden. Negatieve emoties als jaloezie en afgunst verdwijnen om plaats maken voor positieve zoals liefde, vergevingsgezindheid en vreugde. Problemen houden haar niet meer op, ze vindt daar eenvoudige en snelle oplossingen voor. Dit kan ze allemaal bereiken door een simpele oefening. Hierdoor kan ze haar geest in verschillende golflengten laten functioneren. Bèta voor normaal actief gebruik zoals nu, Alfa voor controle over haar geest in volkomen ontspanning en Theta voor een nog diepere ontspanning, maar daar moet je veel trainen, aldus het boek.
Ze voelt dat haar leven drastisch gaat veranderen. Tijdens het lezen heeft ze geen honger of dorst. Nu ze het boek uit heeft, borrelt haar maag van de honger.
Met haar laatste restje weekgeld gaat ze naar een eetgelegenheid met drie sterren, voor een culinair festijn. Ze stapt vrolijk neuriënd naar binnen. De man in de snackbar kijkt haar afkeurend aan.
“Wát nou! Mag ik in deze drie sterrentent niet vrolijk zijn of zo?”
“Huh.”
“Ik bedoel de drie sterren van kogelinslagen in het glas van je voordeur.”
“Huh.
“Kan je ook nog wat anders zeggen?”
“Wat mot je?”
“Doe maar een patatje oorlog, dat past wel in deze omgeving.”
“Huh.”
Debby houdt verder haar mond. De idioot achter de toonbank gaat met een doek, waar meer frituurvet in zit dan in een van de pannen, iets schoonmaken.
In haar laatste poging tot een conversatie zegt ze op een sarcastische toon: “Dát knapt lekker op.”
“Huh.”
“Laat maar.”
Ze besluit die avond een oefening te doen om in Alfa te komen. Ze hoopt dat ze dan van haar kwellende gedachten uit het verleden verlost is, al is het maar voor één minuut. Ze pakt het boek en zoekt het gedeelte waar de oefeningen staan. Er zijn drie manieren om je hersens in de alfastand te zetten. Je kan je lichaam deel voor deel ontspannen, maar daar heb je een instructeur bij nodig. Die techniek valt dus af, want die heb ik niet.
Concentreren op je ademhaling, inademen als blauw, uitademen als rood. Dat is voor als je snel even wil ontspannen of iemand die in paniek is, rustig wil krijgen. Ik ben totaal niet in paniek, dus die valt ook af. Dan is er nog de methode van terugtellen van honderd naar nul. Tijdens het tellen moet je proberen de getallen te visualiseren. Deze manier gebruikt ze. Ze gaat eerst naar de wc om te plassen, want dat moet van het boek, ook als ze maar een beetje hoeft. Ze gaat liggen en begint terug te tellen. Na een zware strijd, beheersen de getallen haar gedachten, in plaats van haar kwellende verleden. Bij dertig is haar ademhaling, naar haar idee, vrijwel tot stilstand gekomen. Er bestaat geen drukke wereld meer, voor het eerst in lange tijd is er alleen die goddelijke rust.
Hoofdstuk 11
Jean
Na een week krijgt Jean last van zijn rug en voeten. Chien ook, want de zwarte kussentjes onder zijn poten hebben rode slijtplekken.
Jean overdenkt wat hij moet doen, rust nemen of kleinere afstanden lopen. Hij besluit tot kleinere afstanden. Zonder de regelmaat van werk en weekend raakt hij elk gevoel voor tijd kwijt. Alleen het verschil in dag en nacht speelt een rol in zijn tocht. De afspraak met zijn vader over het opbellen, is wel altijd in zijn gedachten. Na een beetje rekenen weet hij dat het zondag is, de dag om zijn ouders te bellen. Door het denken hieraan voelt hij zich depressief worden. Was ik maar echt van die klif gesprongen denkt hij. Chien voelt de stemming van zijn baas feilloos aan, hij probeert hem met clownachtig gedrag zoals rondjes rennen, op te beuren; niets helpt. Rustig gaat hij tussen de benen van Jean zitten.
Jean stopt met vechten tegen de depressie. Hij gaat dieper in een wereld, waar geen kleur of geur aanwezig is. Het landschap verandert van een mooi bos in een zwart-witte hel. Hier heerst de dood. Hij voelt een fysieke pijn in zijn hele lichaam. De pijn in zijn borst is het meest beangstigend, maar geeft tegelijkertijd iets van geruststelling, want hij zal sterven aan een hartinfarct. Chien laat zijn oren nog verder zakken dan ze al doen. Urenlang zweeft Jean door deze hel in zijn gedachten. Nergens is iets van hoop op verandering te bekennen. De pijn in zijn borst verandert in een verschrikkelijke hoofdpijn. Jammer, nu krijg ik toch geen hartaanval, maar als ik wel een had gekregen wie moet dan Chien helpen. Deze gedachte is het eerste teken van leven in zijn hel.
Om de hoofdpijn minder te laten worden, gaat hij op zijn bed van bladeren liggen, met een groot blad op zijn gezicht. Door het volledig tot rust komen, verdwijnt de hoofdpijn. In zijn gedachten verschijnt Chien, die bij een aantal voor hem onbekende mensen is. Hij is broodmager en door een man geschopt; dat nooit. Enkele ogenblikken later slaapt hij.
Het wakker worden is een strijd met zijn lichaam en geest. Al zijn spieren zijn stijf en hij is nog steeds depressief. Hij kijkt om zich heen, want hij mist iets, het dringt nog niet tot hem door wat.
“Chien, natuurlijk, ik mis Chien, wat een idioot ben ik toch,” mompelt hij.
Hij roept de hond, maar die is weg. Zoeken heeft geen zin, want dan lopen ze elkaar mis. Hij hoort hem eerder aankomen, dan dat hij hem ziet. Chien komt met een konijn in zijn bek, die hij zelf gedood heeft, want hij is nog warm, aanrennen. Dit ultieme geschenk is zijn manier om de leider, die duidelijk in moeilijkheden is, te helpen. Het helpt inderdaad. Tot zijn verbazing voelt Jean in enkele seconden de depressie verdwijnen. Hij knuffelt en prijst de hond uitbundig, die hiermee volkomen gelukkig is. Jean vilt het konijn. Met stenen bouwt hij een vuurplaats. Met twee gevorkte takken maakt hij een houder voor een draaispit. Op een lange verse tak, spietst hij het konijn en hangt hem boven het vuur.
Boven de smeulende resten van het vuur, grilt het konijn langzaam gaar. Chien krijgt de kop en de poten, die hij rauw opeet. Als groente plukt Jean paardenbloembladeren die hij in een pannetje blancheert. Van dennennaalden maakt hij thee die prima bij het uitgelezen diner past. Dit is de eerste zelfgemaakte maaltijd die ze uit de natuur hebben gehaald. De spirituele betekenis hiervan geeft het eten een nog betere smaak dan het al heeft. Nu weet ik wat Jezus bedoelt met zijn uitspraak: “Kijk naar de vogels in het veld, ze zaaien niet, ze maaien niet en toch hebben ze geen honger.”
Voor het eerste in jaren bidt hij weer, maar nu niet voor een abstracte god waar mensen misbruik van maken als het hun uitkomt, maar voor de krachtige alles gevende natuur. Hierdoor beseft hij, hoe schandalig weinig hij weet over de natuur en haar mogelijkheden om hem te voeden en te genezen. Zittend op zijn bed van bladeren, probeert hij te begrijpen wat er met hem aan het gebeuren is.
Door hier bewust over na te denken, weet hij dat het vluchten voor zijn tegenstander, niet de enige reden is voor zijn tocht. Nu begrijpt hij ook waarom een pelgrim zijn bedevaart onderneemt. Jean stopt met nadenken over de reden, want het is iets dat moet gebeuren, ongeacht welke reden dan ook. Zijn kampplaats ruimt hij op om de natuur niet te verstoren, die hem zo goed helpt. Met deze maaltijd in hun maag, gaan ze vroeg op pad, omdat Jean niet weet wanneer hij een telefooncel tegenkomt. Al lopende vraagt hij zich af waarom hij zo ziek is geworden. Rond acht uur ziet hij een telefooncel in een dorpje. Onmiddellijk voelt hij weer wat hij die middag gevoeld heeft, maar nu veel minder. Daarom word ik dus ziek, zodra ik aan thuis denk begint het. Hij moedigt zichzelf aan: “Kom op Jean, je kunt het, daarna ben je vrij om jezelf te vinden en weer sterk te worden.”
Terwijl de tranen over zijn wangen rollen om het gemis van zijn familie, kan hij met grote moeite een munt in de telefoon krijgen. Hij laat de telefoon drie keer overgaan en verbreekt de verbinding. Weer stopt hij het tien frank stuk in de gleuf en draait het nummer. In gedachten ziet hij zijn ouders blij zijn met dit levensteken van hun zoon. Dat ze bij de telefoon zitten, twijfelt hij geen moment aan. Opgelucht loopt Jean verder. Aan alle verplichtingen heeft hij voldaan. Nu kan hij aan het herstel van de schade die hij in zijn leven heeft opgelopen beginnen.
Chien laat zijn hoofd zakken en is duidelijk niet gelukkig.
“We gaan een mooi plekje zoeken om rust te nemen, we hebben het alle twee verdiend.”
Chien hoort de geruststellende toon in de stem van Jean. Ondanks de pijn in zijn poten, kwispelt hij met zijn staart. Jean neemt hem op zijn nek, tot ze om een uur of twaalf een gehucht bereiken waar geen leven te bekennen is. In de omgeving van grotere plaatsen is er dag en nacht ‘reuring’, maar op het platteland is het om tien uur volkomen uitgestorven. Ze naderen een vuilnisbak die onder een lantaarn staat. De lamp is bevestigd aan een drie meter hoge muur. Jean zet Chien op de grond en kijkt in de vuilnisbak. Chien heeft al gehoord dat er iemand bovenop de muur aanwezig is. Als tweede man in de roedel, is hij op zijn hoede voor eventueel gevaar van boven. Jean kan niets bruikbaars vinden. Terwijl hij het deksel van de container dicht doet, hoort hij het karakteristieke geluid van iemand die iets uitspuwt. Tegelijkertijd voelt hij een tikje op zijn hoofd. Chien ontbloot zijn tanden en gromt, want het alfamannetje is nu fysiek bedreigd. Jean voelt op zijn hoofd en pakt de kersenpit die in zijn haren zit geplakt. Hij kijkt naar boven waar de pit vandaan komt, hij ziet alleen het lamplicht. In een opwelling stopt hij de pit in zijn rugzak. Een vrouwenstem met een zéér aangename klank, roept vanaf de muur: ”Die lelijke hond heb je zeker ook in een vuilnisbak gevonden.”
“Bijna goed geraden, hij zat vastgebonden aan een touw bij een verlaten parkeerterrein.”
“Mensen zijn varkens.”
“Dat mochten ze willen.”
“Precies. Wil je ook een paar kersen?”
“Gráág.”
“Je bent toch geen crimineel of gevaarlijke gek?”
“Nee, maar als ik dat zou zijn, zou ik het niet zeggen.”
“Touché!” Ik vertrouw je wel. Kom ze maar halen, de poort is los.”
Chien hoort de vriendelijkheid in de vrouwelijke stem, maar blijft niettemin waakzaam. Jean gaat de poort, waarachter een stenen trap is uitgehouwen, door. De muur blijkt de grens van een met gras bedekt plateau te zijn, waarop een stoel staat waar de kersenpitwerpster in zit.
Hij schat haar tussen de twintig en dertig jaar. Ze heeft kort bruin haar en bijpassende ogen. Ze is niet knap in de zin van de televisie of de modebladen, maar ze heeft een mooi, lief en sympathiek gezicht, verder is ze hélemaal ‘Frans’. Haar figuur kan wél zo in de bladen. Ze gaat staan en komt hem tegemoet. Ze stelt zichzelf voor als Nina en vraagt: “Ben je een zwerver?”
“Nee, ik ben een pelgrim op weg naar Santiago de Compostella, maar ik stink wel als een zwerver.”
“Ik geloof je direct,” klinkt het spottend.
“Oké, ik lieg, ik ben een verkoper van veters en aanverwante artikelen.”
“Je wilt dus niet zeggen waarom je op deze manier onderweg bent. Prima, het kan mij ook niets schelen.”
Chien heeft de vrouw bestempeld als het alfavrouwtje van de groep en is bij haar op schoot gesprongen, om in de gunst te komen.
“Lekker trouwe hond heb je.”
“Hij heeft mensenkennis.”
De opmerking voelt ze als een compliment en dat is het ook.
“Wil je eerst kersen of eerst iets aan je stank doen?”
“De kersen.”
De zoete kersen smaken geweldig. Nina zit hem op te nemen en vindt hem aardig, en ook leuk om te zien. Jean vindt het een zéér welkome afwisseling, om weer eens met een mens te praten, in plaats van een hond; hoe slim ook.
“Zullen we je eerst voorweken in het zwembad en daarna chemisch reinigen in een ligbad? Scheren kan eventueel ook, hoewel die baard je wel goed staat.”
“De baard blijft, want ik haat scheren.”
“Ben je verlegen?”
“Ik niet.”
“Dat komt goed uit, want ik zwem altijd in mijn blootje.”
“Ik heb geen zwembroek bij me, dus als je het niet erg vindt?”
“Nee, integendeel.”
Jean moet glimlachen om de opmerking. Ze lopen om het huis heen waar aan de achterkant een enorme tuin is met een groot zwembad. De tuin is begrensd door een dichte haag, waarachter een bos ligt. Jean heeft tot dan toe geen enkel ander teken van leven gezien. Er staat één ligstoel bij het zwembad. Op het grote, gedeeltelijk overdekte, terras staat een hardhouten tuin set waar op één stoel een kussen ligt.
“Woon je helemaal alleen in dit grote huis?” informeert Jean verbaasd.
“Gelukkig wel, want mijn ouders zijn nogal irritant aanwezig als ze er zijn, wat vrijwel nooit voorkomt.”
Jean moet lachen om de komische manier waarop ze dit vertelt, maar hij hoort ook het verdriet in haar stem.
“Waar zijn je ouders?”
“Op het moment dat ze mij konden dumpen op de academie voor de beeldende kunsten, is mijn vader met een tropische versnapering, die jonger is dan ik, naar een warm eiland gegaan. Mijn moeder verwijt mij dat ik haar figuur verpest heb en daarmee haar kans op een danscarrière. Zij is er, totaal gefrustreerd, met een Rus vandoor.”
“Ik hoop voor haar dat het iemand is die bij het Bolsjoiballet is weggetrapt, dan kunnen ze samen een gefrustreerde pas de deux opvoeren in hun woonkamer.”
“En jouw ouders?”
“Schatten van mensen.”
Even is daar een ongemakkelijke stilte. Nina wil vragen naar een eventuele vrouw van Jean, maar dat durft ze niet. Jean ziet haar aarzeling.
“Mijn vrouw heeft mij verlaten en is samen met haar nieuwe vriend vermoord.”
“Hallo zeg! Ik weet genoeg. Geef mij al je kleren maar, dan stop ik die alvast in de wasmachine. Ondertussen kan jij het zwembad induiken.”
Chien schrikt wakker door de plons waarmee Jean in het zwembad duikt. Hij roept hem, maar Chien is niet zo gek op water en doet of hij het niet hoort.
Voor zijn gevoel moet Jean veel te lang wachten op Nina, maar ze is het geduld waard, want in het licht van de terraslampen en de zwembadverlichting lijkt ze wel een fee, een naakte fee. Jean kan niet stoppen met kijken. De uitdagende manier waarop ze naar het zwembad loopt, is te opwindend om te negeren, zelfs uit beleefdheid. Dat is ook haar bedoeling, want ze heeft zich voorgenomen om met hem te vrijen, als hij dat wil. Ze wil zijn reactie zien op het voorstel dat ze op deze manier doet. Die is precies zoals ze verwacht. Chien kijkt op, wanneer Nina en Jean zich verplaatsten van het zwembad naar het bad in huis, waar alleen een paar kaarsen licht geven. De geuren die Chien ruikt en de geluiden die hij hoort, zijn nieuw voor hem, maar ze zijn prettig en zonder gevaar. Jean laat hem uit in de tuin waar hij zijn behoefte kan doen. Op het terras gaat Chien op een kussen liggen om verder te slapen.
De volgende morgen worden Nina en Jean samen wakker. Na een paar baantjes zwemmen, zitten ze op het terras aan het ontbijt. Er is eten in overvloed dus Chien vindt het niet nodig om te gaan jagen, bovendien is de baas erg gelukkig. Hij gaat bij Nina zitten die hem aanhaalt, enigszins schuldbewust kijkt hij af en toe naar Jean. Om weg te gaan, vindt Jean nú al moeilijk. Veel erger kan dat niet worden, daarom besluit hij een paar dagen te blijven. Dat hij verder moet om datgene te doen wat hij nodig vindt voor zijn verdere ontwikkeling, staat vast. Een paar dagen pauze, kan hij zich wel permitteren. Het is voor de hond ook beter.
Nina nodigt Jean uit om haar atelier te bekijken. Hij is onder de indruk van de kwaliteit en de originaliteit van de schilderijen.
“Daar zal je er wel veel van verkopen?”
“Nee, ik schilder voor mijn plezier.”
“Ze zijn prachtig.”
“Ik heb op de academie, als opdracht, een miniatuurtje van mezelf gemaakt. Dat mag je wel hebben.”
“Wat schitterend, daar zal ik zuinig op zijn, bedankt.”
Ze brengen samen drie dagen door, waarin ze praten, luieren en vrijen.
Hun liefde kan alleen in dit vrijen tot uiting komen. Jean heeft Nina verteld over wat hij heeft meegemaakt, hierdoor weet ze dat er voor hen, op dit moment, geen mogelijkheid is om bij elkaar te blijven. Ze vindt het jammer. Het staat het genieten wat ze op dat moment van elkaar doen niet in de weg.
Chien is helemaal idolaat van Nina. Hij volgt haar overal waar ze gaat, behalve in het zwembad. Nina heeft af en toe laten merken dat ze Chien wil houden. Jean overweegt wat het beste is en hij besluit de hond bij haar te laten.
“Je mag Chien lenen als je wilt. Ik hoop dat er ooit een dag komt dat ik hem weer kan ophalen.”
“Afgesproken.”
Meer zeggen ze niet, op deze manier is het afscheid dragelijk voor beiden. Hij doet zijn rugzak om. Chien raakt in verwarring, want zijn alfavrouwtje maakt geen aanstalten om mee te gaan. Dit gaat helemaal fout. Het afscheid is dus voor alle drie moeilijk en daarom snel. Met zijn miniatuur zorgvuldig ingepakt, vertrekt Jean de nacht in.
Hoofdstuk 12
Jane en Bram
Het zeil staat mooi bol en de fok strak. Met een pittig gangetje zeilt Jane richting het eiland. Achter haar verschijnt een gouden rand om de potentieel dodelijke wolk. Voor de betoverende schoonheid van dit tafereel heeft ze geen belangstelling, wel voor de snelheid waarmee hij haar nadert. Haar blijdschap over de opgestoken wind verdwijnt in één seconde door een plotselinge windvlaag, vanaf de andere kant. Hierdoor slaat het zeil om, maar met een snelle duik kan ze de giek ontwijken. Hijgend van schrik kijkt ze om zich heen, in de hoop een oorzaak te vinden voor de plotselinge windvlaag. Het enige wat ze ziet is de immense onweersbui met zijn gouden rand, die nu angstig dichtbij is. Wat een raar weer, dit heb ik nog nooit meegemaakt. Bewegingloos leggen ze op het water. Dan maar op de motor. Met een enkele ruk aan de starter loopt de Evinrude. Ze gaat nu weer in een geruststellend tempo vooruit. Door de helmstok vast te zetten, heeft ze haar handen vrij om het grootzeil te laten zakken. Ze laat de fok staan voor als het weer gaat waaien. Het licht van de eerste bliksem weerkaatst op het water. Ze telt tot zes voor de eerste donder traag over het water aan komt rollen. Ze schrikt, dat is nog maar twee kilometer. De kleine Ab is zich nergens van bewust en speelt op de bodem van de boot met zijn nieuwste auto, die hij van zijn opa en oma heeft gekregen. In gedachten herhaalt Jane steeds de woorden, ik haal het wel. Op die manier stelt ze zichzelf gerust, tot de motor begint te stotteren en stopt. Ze draait de tankdop eraf en peilt het benzineniveau. De tank is leeg. Snel duikt ze in het vooronder om de reservetank te pakken, maar ze ziet hem niet. “Verdomme, dat is waar ook, die heb ik voor het onderhoud eruit gehaald,” scheldt ze tegen zichzelf. In de verte kan ze de veilige rietkraag al zien. Gehaast begint ze met de noodpeddel te roeien. Het onweer nadert veel sneller dan zij kan peddelen. Het begint te regenen en met vlagen hard te waaien. Ze krijgt weer hoop: “Die regen mag je houden, maar bedankt voor de wind,” fluistert ze. De fok kan ze weer strak zetten, waardoor ze een redelijke snelheid maakt. Het grootzeil durft ze niet te hijsen, want uit ervaring weet ze dat er in onweer vaak windvlagen voorkomen, waardoor ze kan kapseizen. De kleine Ab is bang en kruipt tegen zijn moeder aan. De bui is vlakbij, ze begint haar strategie te bedenken.
De normale route door het kanaal kan ze niet nemen, want die duurt veel te lang. Ik moet bij de steiger van Simon komen, dan kan ik bij hem schuilen. Lukt dat niet, dan ga ik naar een van de eilandjes varen. Het probleem is dan om de boot uit de buurt te krijgen, want daar kan makkelijk de bliksem in slaan. Een meter of tien voor de kust draai ik de boot een kwartslag en spring eruit. De boot vaart door en wij zwemmen naar het eiland. Daar kan ik ons, zo klein mogelijk maken en de bui afwachten. Een ding vergeet ze, hagel. De snel invallende duisternis maakt het zicht slechter. De slagregen maakt dat nog erger. Het onweer raast nu op volle kracht. De kleine klemt zich bij elke klap aan zijn moeder vast. Bij de volgende bliksem ziet ze de steiger van Simon. Dat ga ik redden, denkt ze. De regen gaat over in hagel, die haar een helse pijn bezorgt. Ze buigt zich over de kleine heen om hem te beschermen tegen die regen van ijs. Nog twintig meter, dan is ze bij de steiger van Simon en in veiligheid.
Zo snel als hij kan rijdt Bram, met de onweersbui steeds nadrukkelijker aanwezig in de binnenspiegel, naar Alkmaar om zijn broer op te halen. Bram, rept met geen woord over de actie van Jane, want hij wil zijn ouders niet ongerust maken. Zonder onbeleefd te zijn, neemt hij zijn broer zo snel mogelijk mee naar de auto. Het begint te regenen. Het geeft Bram hoop dat de bui meer richting Alkmaar is getrokken dan naar Akersloot. Sommige bliksems die ze zien, lijken absurd lang in de lucht te weerkaatsten. Brian plaatst er een opmerking over: “Het lijkt wel of de bliksem echoot.”
Een korte, maar alleszeggende brom, is het antwoord van Bram.
Zijn aandacht is volledig gericht op de weg, vanwege de duisternis en de zware regen. Zijn gedachten zijn chaotisch, het is een mengeling van smeken om het veilig zijn van Jane en zichzelf geruststellen. Hij vertelt Brian wat Jane aan het doen is.
“Ze redt zich wel,” probeert Brian, zonder veel overtuiging, Bram gerust te stellen.
De mannen rijden richting De Wouden. Beiden hebben ze een afschuwelijk voorgevoel. Eenmaal buiten de stad krijgen ze zicht op de omvang van de bui. Zover ze kunnen zien, onweert het om hen heen. De hoop dat de bui zich tot Almaar zou beperken is verdwenen.
Jane bereikt de steiger van Simon. De golven en de wind rammen de boot tegen de palen. Met Ab in haar armen springt ze uit de boot op de steiger. De helse pijn van de hagel voelt ze niet meer. “Ik heb het gehaald, ik heb het gehaald,” mompelt ze huilend van opluchting. Met de kleine tegen zich aangedrukt begint ze te rennen, naar het huis van Simon. Ze rent over het grasveld, tot ze de deksel van de beerput bereikt. De onverbiddelijke natuurwet, de bliksem zoekt altijd de makkelijkste weg, treed hier meedogenloos in werking. Het betonijzer in de put is een uitstekende geleider voor stroom. Jane en de kleine verlengden dat net voldoende om ze de volle laag te laten krijgen van de alles verschroeiende bliksem, op minder dan dertig meter van het huis.
Omdat de pont bij De Wouden uit bedrijf is vanwege het noodweer, staan Bram en Brian in de auto op het parkeerterrein te wachten. De broers zeggen niets, op een enkele opmerking over de pont of het verdwijnende onweer na. Bram maakt zichzelf verwijten dat hij niet harder is opgetreden tegen de eigenwijsheid van Jane. Hij had bij de haven door kunnen rijden, dan had ze niet met de boot weg gekund. De daaropvolgende ruzie had hij voor lief moeten nemen.
Na een uur is het weer verantwoord voor de schipper om te gaan varen. Staande in de regen varen ze naar de overkant. De schipper staat naast hen. Hij is de eerste waar Bram aan kan vragen of hij iets van Jane gehoord heeft. Het antwoord is verontrustend: “Nee, is ze dan onderweg hierheen in dit weer?”
Het verwijt is er niet, alleen verbazing, maar Bram voelt het wel als zodanig.
Hij moet zichzelf dwingen het café binnen te gaan, om daar te vertellen wat Jane heeft gedaan. Zijn: “Ze wilde per se met de boot,” klinkt in zijn oren als een heel zwak excuus voor zijn falen. De aanwezigen weten hoe ‘hun’ Jane is. Ze begrijpen het gruwelijke dilemma waarvoor ‘hun’ Bram heeft gestaan. Onmiddellijk is een grootscheepse zoektocht gestart. Iedereen op het eiland geeft de boodschap door, Simon via de telefoon omdat hij zo afgelegen woont. Omdat hij geen idee heeft wat hij eventueel kan aantreffen, instrueert hij zijn vrouw: “Jij blijft bij de kinderen en de telefoon. Ik ga zoeken.”
Simon gaat naar buiten en ziet een mast bij zijn steiger. Dat moet de boot van Jane zijn, daar twijfelt hij geen seconde aan. Heeft Jane dáár in gezeten, dan was ze zeker naar zijn huis toegekomen. Ze is dus overboord geslagen, misschien is ze ergens naar de oever gezwommen, is zijn redenering. Hij begint naar de steiger te rennen, waar hij een groot deel van de waterkant kan overzien. Al na een paar passen ziet hij een lichaam in het gras liggen. Alle wilskracht die hij heeft, is nodig om door te lopen en te gaan kijken. Aan de restanten van haar kleding kan hij zien dat het Jane is. Door de intense hitte is de kleine, zoals voor zijn geboorte, versmolten met zijn moeder. Simon verandert in een door adrenaline gestuurde robot, want er moeten dringende zaken geregeld worden. Zijn gezicht is een masker van pijn en concentratie. Hij loopt met robotpassen naar zijn huis. Zij vrouw ziet hem aankomen en herkent hem nauwelijks.
“O, mijn god,” fluistert ze doodsbang, terwijl ze hem tegemoet loopt.
“Snel, stuur de kinderen naar hun speelkamer,” zegt Simon.
Zijn vrouw brengt de kinderen weg. Op hun vraag waarom, antwoordt ze: “Omdat pappa ziek is.”
Door de klank in de stem van mama, weten de kinderen dat ze niet kunnen onderhandelen. Een beetje angstig, maar wel gehoorzaam, zitten ze bij elkaar in de speelkamer. Zij voelen feilloos de spanning aan die er heerst bij hun ouders. Waar zijn vrouw al bang voor is, krijgt ze bevestigd door de woorden van Simon: “Ze liggen hier dood in de tuin, bel de politie.”
De stem van Simon herkent ze, net als zijn gezicht, nauwelijks. Ook zij heeft een kracht die ze nooit eerder heeft gevoeld. Zonder hem iets te vragen belt ze de politie. Simon loopt naar de slaapkamerkast en pakt daar een deken uit. Terwijl de tranen over zijn wangen lopen, gaat hij over het gras naar de lichamen van Jane en de kleine toe. Met een teder gebaar spreidt hij de deken over ze heen. Langzaam raakt de adrenaline uitgewerkt en met een kreet van afgrijzen zakt hij op zijn knieën naast ze in het gras. Daar zit hij nog als de politie arriveert.
Een speciaal traumateam van de politie is zo snel mogelijk naar Bram gegaan om te vertellen wat er gebeurd is. De arts geeft Bram direct medicijnen om te kunnen blijven functioneren. Ondanks deze medicijnen is Bram volledig in de war. Joke en Brian blijven bij hem om hem te assisteren bij wat ze moeten doen. Voorzichtig vroeg Joke: “Wil je zien waar ze liggen?”
“Nee, ik zal ze mij voor de rest van mijn leven herinneren zoals ze waren,” klinkt het, nauwelijks verstaanbaar, tussen zijn snikken door. Brian en Joke blijven die nacht bij hem. De volgende dag gaan ze met hem mee naar de ouders van Jane, om de uitvaart te bespreken. Alle aanwezigen in de kamer weten dat Bram en de ouders van Jane volledig zullen instorten wanneer ze over een schuldvraag of de reden waarom Jane is gaan varen gaan praten. Het gesprek beperkt zich tot de details voor de uitvaart. Tijdens een alcoholisch samenzijn met vrienden, hadden ze weleens gesproken over hoe ze begraven of gecremeerd wilden worden. Jane had gezegd: ”De Ramons moeten spelen bij mijn crematie en mijn as moet, vanuit mijn boot, over het Alkmaardermeer uitgestrooid worden.”
Bram is van plan om aan deze wensen te voldoen. Hij vertelde dit aan zijn schoonouders, die hier volledig mee instemmen. In de omhelzing bij het weggaan, voelen ze elkaars intense verdriet. Bram voelt door de innige omhelzing dat ze hem niets verwijten. Hij is de enige die zichzelf wél schuldig vindt.
Hoofdstuk 13
De begrafenis is van ongekende omvang. Dit komt omdat Jane en Bram héél erg populair zijn op hun werk en in de dorpen De Woude en Akersloot. De stoet auto’s naar het crematorium is zo veel mogelijk beperkt door carpoolen, maar de lengte van de stoet is evengoed enorm. Veel mensen uit de dorpen zijn er al op eigen gelegenheid heengegaan, waardoor het parkeerterrein vrijwel vol is. Alleen de daarvoor genodigden krijgen toegang tot de rouwkamer en het rituele verdwijnen van de kist. De vader van Jane is als enige van de familie in staat om, tussen zijn huilen door, een korte speech te houden. De nadruk lag hierbij op haar geweldige karakter, maar ook op haar eigenwijsheid. Iedereen snapt waarom hij dat doet. Die woorden zijn bestemd voor Bram, maar ze nemen niets weg van zijn steeds sterker wordende schuldgevoel. Buiten de familie spreken zeer kort, de voorzitter van de zeilvereniging en de baas van haar werk. De Ramons, die al een aantal jaren zijn gestopt met optreden, zijn voor deze gelegenheid weer bij elkaar gekomen. Ze spelen het eerste nummer van hun optreden in het openluchttheater in Bergen, waar Bram en Jane voor de eerste keer met elkaar uitgegaan waren. Ondersteund door zijn broers strompelt Bram naar de auto. Langzaam vertrekt, in serene stilte, de armada van auto’s.
De volgende dag herhaalt zich het tafereel op het Alkmaardermeer, maar nu met boten. De eigenaren van de boten nemen iedereen die er zelf geen heeft mee. In de zeilboot van Jane zitten Bram, Simon en de ouders van Jane. Ieder van hen strooit een deel van de as uit, over het door Jane zo geliefde meer. Bram blijft nog een tijd onder de medicijnen. Joke of Puk, houden hem om beurten gezelschap tot hij zich weer zover hersteld is dat hij hier met zachte hand een eind aan maakt. De pijn van de herinneringen is zo groot dat Bram besluit het huis, waar ze zo gelukkig in zijn geweest, te verkopen. Bram weet dat een nichtje van Jane, waar hij het altijd heel goed mee kan vinden, het huis wil kopen. Omdat het schuldgevoel zijn leven steeds meer begint te beheersen, is hij niet meer in staat iemand van Jane’s familie te ontmoeten. Daarom heeft hij aan Rik gevraagd die zaken voor hem te regelen. Rik stelt voor om het door een expert te laten taxeren. Het nichtje kan het dan voor die prijs kopen. Bram voelt hier niets voor. Hij vindt dat het huis van Jane’s familie is. De gedachte dat hij daar winst op zou maken, kan hij niet verdragen. Het nichtje mag het huis kopen voor dezelfde prijs als waar Jane en Bram het voor hebben gekocht. De boot en alle bezittingen van Jane gaan, op een paar persoonlijke dingen na, naar haar ouders.
Via een bevriende relatie koopt Bram een boerderij in de Wieringermeer, vlak bij Schagen. Dit perceel kan hij voordelig kopen, omdat er geen bouwland bij is. Het bestaat uit een woonhuis met een enorme aangebouwde schuur en een tuin van ongeveer drieduizend vierkante meter. Hier trekt hij zich terug in zijn eigen wereld, een wereld waar altijd de doffe pijn van het verlies de boventoon voert. Hij ziet alleen zijn ouders nog, andere mensen kan hij niet om zich heen verdragen. De familie van Jane niet, vanwege zijn schuldgevoel tegenover hen. Zijn broers en schoonzussen niet, vanwege de herinneringen aan de tijd samen met Jane. Het enige contact dat hij met ze heeft, is voor de boekhouding van hun bedrijf. De familie van Jane en van Bram hebben wel contact met elkaar. Ze hopen allemaal dat Bram ooit uit zijn apathie zal ontwaken. Simon en de rest van zijn vrienden proberen nog wel om contact te houden, maar hij houdt elke poging af tot ze het opgeven. Om niet volledig in te storten, werkt Bram zo veel mogelijk. In de avonduren studeert hij om bezig te zijn.
De ouders van Jane missen hem vreselijk, want ze zijn dol op Bram. Ze begrijpen wel waarom hij hen niet meer onder ogen kan komen en wachten af tot hij daar weer toe in staat is. Het proces van herstel verloopt heel langzaam, maar het is er wel. Op een dag ziet hij op de verjaardagskalender, de namen Ken en Fons staan, de tweeling van Joke en Brian. Hierdoor begint er in zijn geest een worsteling, zal hij daar wel of niet heen gaan. De gelegenheid is uitgelezen, want iedereen van zijn familie is daar aanwezig. Hij hoeft, door ook de aanwezigheid van vreemden, niet bang te zijn dat ze over het verleden praten. Na een lange aarzeling koopt Bram een paar cadeaus voor de jongens en vertrekt naar Amsterdam. Hij overweegt aan te kondigen dat hij komt, maar dat durft hij niet, want nu kan hij altijd op het laatste moment afhaken, mocht hij het toch niet kunnen opbrengen. Met veel geluk vindt hij een parkeerplaats en stapt uit zijn auto met de twee pakjes voor Ken en Fons. Ken kijkt in de straat staat om te zien wie er komen, want nog niet iedereen is op het feest aanwezig. Iedere langsrijdende auto bekijken ze, tot Ken een rode Volvo voorbij ziet rijden.
Hij loopt naar Fons en fluistert: “Volgens mij reed oom Bram net voorbij.”
“Meen je dat nou?”
“Het is een rode Volvo.”
Zwijgend en gespannen kijken de jongens naar buiten of het inderdaad hun oom Bram is. Ze durven het tegen niemand te zeggen, want als ze het verkeerd hebben, is de teleurstelling te groot. En dan komt de ontlading, want Bram loopt het tuinpad op. Huilend en brullend van vreugde stormen ze gillend, “Oom Bram is er, oom Bram is er,” naar de voordeur, de rest van de visite in verbijstering achterlatend. Ze rukken de deur open en vliegen Bram om zijn nek en voor het eerst, sinds ze zichzelf daar te groot voor vinden, kussen ze hem. Niemand stelt een vraag of plaatst een opmerking. Hij is weer in de groep opgenomen, of hij nooit weg is geweest.
Af en toe gaat Bram bij zijn broers eten. Hierbij voelen ze het schild tegen de wereld, dat Bram nog altijd heeft. Zijn broers vinden het erg, maar vinden dat hij uit zichzelf die afstand tussen ze in moet opheffen; ze wachtten dat rustig af. Puk niet, ze heeft erg veel verdriet over de manier waarop Bram leeft. Ze is nu nog gekker op hem, dan de eerste keer dat hij op kantoor kwam. Zij is degene die hem af en toe probeert te koppelen aan, volgens haar, een geschikte kandidate. Soms is het een klant van het bedrijf of iemand die ze op een feestje ontmoet. Ze denkt dat ze het onopvallend doet, door een etentje te organiseren waar Bram ook ‘toevallig’ bij is. Bram staat de betreffende vrouw beleefd te woord, maar daar blijft het bij. Hij is niet blij met de pogingen van Puk, maar zegt hier niets van. Hij is op zijn beurt ook gek op zijn schoonzusje. In géén geval wil hij haar kwetsen of verdriet doen. Na vijf pogingen wil Rik hier met Puk over praten. Al zijn charme en welwillendheid heeft hij nodig om haar niet kwaad te laten worden tijdens dat gesprek. Ze denkt erover om te ontkennen dat ze Bram wil koppelen, maar Rik omarmt haar liefdevol en fluistert in haar oor: “Ik vind het ongelofelijk lief wat je voor Bram probeert te doen, maar hij wil niet. Laat hem met rust, des te eerder groeit hij er overheen.”
Elkaar omhelzend staan ze te huilen, om de herinnering aan wat er allemaal gebeurd is. Puk stopte haar pogingen, maar het is niet uit haar gedachten.
Hoofdstuk 14
Debby oefent meerdere keren per dag en na een week telt ze van tien naar nul en is in alfa. Nu ze dit goed beheerst, voelt ze zich elke dag sterker en vrolijker. In het boek staat dat, wanneer ze de techniek goed beheerst, ze de volgende stap kan zetten, het creëren van een veilige plaats. Als voorbeelden staan in het boek, een open plek in het bos, een kamer, of een tropisch eiland. Op deze plaats is zij volkomen de baas, niemand kan zonder haar toestemming die plek betreden en haar op geen enkele manier kwaad doen. Dat tropische eiland trekt haar wel aan. Ze gaat in plaats van op bed liggen, op de bank zitten. Volgens het boek moet dat ook kunnen.
In alfa probeert ze naar haar tropische eiland te gaan. Het duurt een kwartier, maar ze krijgt het voor elkaar. De golven spoelen rustig op het strand. Ze begint over haar strand te slenteren. Hier en daar liggen stukken dood hout die ze mooi van vorm vindt. Ze ziet een lekker plekje en gaat zitten. Zo blijft ze een tijdje op haar eiland zitten genieten. Ze beëindigt de oefening en zit verkwikt op de bank na te genieten. Ze oefent dit tot ze het volkomen beheerst. Volgens het boek is nu de volgende stap, het toelaten van iemand op dat eiland. Op deze manier kan je iemand, waar je bijvoorbeeld bang voor bent, toch in je gedachten laten komen, want je kan hem op elk moment laten verdwijnen. In een bewuste situatie durf je dat niet, want die persoon neemt je gedachten volledig in beslag, zonder dat je daar wat aan doen kan.
Op een avond visualiseert ze haar eiland. Na een korte aarzeling laat ze haar moeder toe. Ze begint een ‘gesprek’ met haar, waarom de dingen zo zijn gelopen zoals ze zijn gelopen. De flarden die de moeder van Debby vroeger verteld heeft over haar eigen jeugd, komen in de gedachten van Debby terug. Haar moeder is door háár moeder bij een weeshuis afgezet met een tas kleren en een brief, toen ze vijf jaar oud was. Door een non is ze mee naar binnen genomen. In de brief staat dat ze een onmogelijk kind is en dat ze haar niet meer wil. De non doet aangifte bij de politie. Zij onderzoeken waarom ze gedumpt is. Zij horen van mamma dat haar nieuwe vriend de mamma wel, maar haar kind niet wil hebben.
In het tehuis moet ze vechten voor haar bestaan. Verschillenden keren is ze meegenomen en weer teruggebracht door pleegouders die het, soms, voor de vergoeding doen. Haar hunkering naar erkenning en liefde speelt haar parten, want dat is voor de pleegouders te veel gedoe. Zo groeit ze op in het tehuis tot ze haar vader Theo ontmoet.
Debby ziet nu alles beter in het perspectief dat het verdient. Ze weet nu waarom de poging van haar moeder om uit haar verleden te ontsnappen, is mislukt. Ze sluit het ‘gesprek’ af met een gevoel van vrede en vergevingsgezindheid.
Ze is elke dag sterker en meer in harmonie met zichzelf en haar omgeving. Door de nieuwe energie die door haar lichaam raast, voelt ze de behoefte om te gaan werken. Nu ze zichzelf en haar mogelijkheden beter kent, besluit ze niet meer bij een bank te solliciteren. In plaats daarvan zoekt ze een baan met meer afwisseling. Ze geeft zichzelf alle tijd om iets te vinden. Een paar weken later zegt haar intuïtie, ga naar de supermarkt. Ze trekt haar jas aan en wandelt genietend van de schaarse bloemen om haar heen, rustig naar de winkel. De kinderen die op de stoep spelen, maken haar nog blijer dan ze al is. Rustig slenterend loopt ze door de supermarkt. Ze koopt eten voor die avond, bij de kassa denkt ze, verkeerde intuïtie. Met de winkelwagen gaat ze naar buiten om hem bij de andere te plaatsen. Ze ziet een krant liggen in het tweede wagentje in de rij en weet meteen, dat is de het doel van de intuïtie. Met veel moeite weet ze het blad uit het karretje te peuteren. Zeer tevreden over haar actie gaat ze naar huis. Ze begint de krant met veel aandacht uit te pluizen, tot ze het ziet: “Gezocht: receptioniste en telefoniste, ervaring niet vereist, enthousiasme wel. Enige kennis van de Franse taal is een pre. Bereid zijn om af en toe voor (langere) tijd in Frankrijk te verblijven.”
Dit is de baan voor mij. Ze begint na te gaan of ze geschikt is voor deze functie.
Ervaring niet nodig, dat komt goed uit, want die heb ik niet. Enthousiasme, daar barst ik van. Enige kennis van de Franse taal, die heb ik van de mavo en de vakanties. Bereid zijn om af en toe in Frankrijk te werken, dát in ieder geval, het liefst permanent. Ik ben dus hélémaal geschikt voor deze baan, is haar conclusie. Ze solliciteert en is uitgenodigd voor een gesprek. De dag waarop ze gaat solliciteren koopt ze, voor weinig geld, een neutraal stelletje, bestaande uit een zwarte rok, een witte bloes en een bijpassend jasje. Hier komt haar figuur goed in uit zonder daar de nadruk op te leggen. Ze trakteert zichzelf, op een kopje koffie en een broodje bal. Ze neemt nog een chocolademilkshake toe, waar een klein beetje likeur in zit. Het is de lekkerste die ze ooit heeft geproefd.
Rustig wandelend, gaat ze richting het bedrijf. De geur van de lente hangt in de lucht. De zon streelt haar gezicht en ze kan zich nauwelijks beheersen om te gaan zingen. De vogels zijn weer met elkaar aan het vechten om het beste nestmateriaal. De heerlijke geur van de krokussen komt, in haar neus. Nu veroorzaakt dat geen slechte herinnering meer aan haar moeder. Ze kijkt naar de drukke vogels en denkt, wie van jullie op mijn nieuwe kleren schijt, krijgt spijt. Ze glimlacht om haar idiote gedachte en wandelt opgewekt verder.
Ruim op tijd arriveert ze bij het bedrijf. Het is een reisbureau dat zich specialiseert in, reizen met een thema, zoals wandelen. De wandelaars gaan naar Frankrijk in een kleine bus. Daar overnachten ze in een chambre d’hote of een villa. Na een uitgebreid ontbijt, gaan ze naar een bepaald startpunt waar ze met een kaart en kompas een op schoonheid geselecteerde route wandelen. Onderweg eten ze hun lunchpakket op dat ze meegekregen hebben. Bij het eindpunt pikt de bus ze op, om ze naar hun logeeradres te brengen, waar ze samen een prima verzorgd diner krijgen. De formule van deze combinatie van inspanning en ontspanning is zeer succesvol. Een héél andere tak van het bedrijf, is het geven van seminars in efficiënter werken, en bedrijfsgerichte opleidingen. Ze gaat naar binnen, waar Puk haar opvangt. Puk vindt haar open houding en zelfzekerheid veelbelovend en denkt alvast plagerig, de mannen zullen haar uiterlijk wel mooi vinden. Ze lopen samen naar een kantoor waar nog drie mensen aanwezig zijn. Debby ziet direct dat de twee mannen broers zijn. Puk stelt het gezelschap aan elkaar voor. Ze gaan op de, comfortabele, stoelen aan de ronde tafel zitten.
De verdere inrichting bestaat uit een paar grote planten en een antiek dressoir die het kantoor iets huiselijks geven. Puk heeft tijdens het voorstellen meteen de verhoudingen in het bedrijf uitgelegd. Zij en haar man Rik doen de werkzaamheden in het kantoor. Joke, haar schoonzusje, regelt samen met haar man Brian, de opleidingen in daarvoor gehuurde ruimtes in het land. Voor de rest helpt iedereen, iedereen, waar dat nodig is. In de toekomst is het de bedoeling om ook seminars in Frankrijk te organiseren. Daarvoor krijgt Debby in de toekomst, in Frankrijk een ondersteunende taak.
Het gesprek verloopt verder vlot en ze past, door haar soepele houding over werktijden, helemaal in de wensen van het bedrijf. Ze nemen afscheid van elkaar en de broers en hun vrouwen bespreken haar sollicitatie. De broers zijn onder de indruk van haar en zeggen dat ook. Puk jent: “Ik weet heus wel waarom dat is.”
“Vanwege haar Frans natuurlijk, dat snap je toch wel?”
“En niet vanwege die kokosnoten in haar bloesje?”
“Ik snap niet hoe jij op dit soort ideeën komt, zo zijn mijn broer en ik niet,” antwoordt Brian.
“Dát zou ik ook zeggen.”
De positieve uitstraling en zelfvertrouwen geven uiteindelijk de doorslag, ze krijgt de baan. De ‘kokosnoten van Debby’ worden gevleugelde woorden in de familie.
Hoofdstuk 15
Debby blijft de ontspanningstechniek oefenen. Om kleine problemen op te lossen, hoeft ze de oefening niet te doen. Ze doet haar ogen dicht en vindt de oplossing, als die er is. Bij ingewikkelde problemen heeft ze een andere truc uit het boek. Voor het slapengaan doet ze de oefening en visualiseert ze het probleem. Bijna altijd vindt ze de oplossing, die ze meteen opschrijft. Kan ze hem niet direct vinden, dan gaat ze slapen en schiet soms midden in de nacht wakker met de oplossing in haar hoofd, die ze snel in het schrift naast haar bed opschrijft. Deze gave is zeer gewaardeerd door de broers en hun vrouwen, dat hij voortkomt uit de training die Debby doet, weten ze nog niet.
Klaas, een van de medewerkers van het bedrijf, is altijd een goede kracht. De laatste weken zijn er echter klachten over zijn functioneren. Iedereen in het bedrijf merkt het en vindt het jammer. Voorzichtige vragen en hints van collega’s en de broers, zijn niet begrepen of genegeerd. Puk tolereert het niet langer en neemt hem mee naar haar kantoor. Ze vraagt hem op de man af wat er aan de hand is. Eerst aarzelend, maar dan steeds bozer vertelt hij dat Debby, alles zo goed weet en de problemen oplost, terwijl hem niets gevraagd is. Puk haalt adem om te zeggen dat het onzin is, maar ze doet het niet. Ergens kan ze zich de kritiek van Klaas wel een beetje voorstellen en ze zegt: “Klaas, we hebben het er nog een keer over, ik weet nu wat je dwarszit.”
De volgende morgen gaat Puk naar Debby toe en vertelt wat Klaas heeft gezegd over haar. Debby vraagt of ze het goed vindt dat zij en Puk samen, met Klaas een gesprek hebben. Puk zal het met de broers en Joke bespreken. Zij willen eerst weten wat Debby van plan is. Ze besluit in het kort te vertellen wat ze in haar leven heeft meegemaakt, waardoor ze vastgelopen is en hoe ze dit overwonnen heeft. De broers en hun vrouwen zijn verbaasd en onder de indruk van haar verhaal. Ze krijgt toestemming om met Klaas te praten.
De volgende dag gaat Debby, samen met Puk, naar Klaas toe en vraagt hem mee te komen voor een gesprek. Het eerste wat Klaas, op een vijandige toon, tegen Debby zegt, is: ”Doe je buiten problemen oplossen nu óók personeelszaken?”
Aha, jaloezie, denkt Debby. Puk verwacht een discussie, maar Debby antwoordt op een zeer rustige toon: “Sorry dat ik zo intimiderend overkom, dat is niet mijn bedoeling.”
“Nou ja, zó erg is het nu ook weer niet, maar soms is het irritant,” zegt Klaas al veel minder vijandig.
Debby kijkt hem glimlachend aan en zegt: “Dat kan ik mij voorstellen.”
Door de glimlach heeft Klaas het gevoel of er een klein straaltje ijswater, vanuit zijn nek over zijn rug loopt.
“Ik zal je vertellen hoe het komt dat ik problemen zo snel kan oplossen. Een tijdje terug heb ik een training gehad waar je dat leert.”
Door de rust waarmee Debby dit vertelt, kalmeert Klaas nog verder. Hij is nu nieuwsgierig naar deze methode en hij vraagt: “Wat voor training is dat?”
“Een oefening in het beter bewust zijn van je omgeving. Je wordt scherper in je waarnemingen en daardoor kun je ook problemen sneller doorzien en oplossen. Het is een simpele training die voor iedereen geschikt is.”
“Klinkt interessant.”
“Als je wil, kan ik je het leren,” biedt Debby op vrijblijvende toon aan.
Het gesprek gaat precies zoals Debby het wil. Ze loopt al een tijdje rond met het idee om iedereen bij het bedrijf de alfatechniek te leren. Klaas hapt in het lokaas van Debby: “Dat wil ik wel.”
“Dan zal ik het je leren.”
Binnen een maand krijgt, bijna iedereen, de training. Er is nu geen ruimte meer voor jaloezie of egoïsme. Iedereen doet zijn werk, zo nodig helpen ze elkaar zonder te morren of eisen te stellen. Onderlinge problemen leggen ze zonder omhaal op tafel en lossen het op.
Debby is op haar plaats bij het bedrijf van de broers. Vooral Puk gaat haar steeds meer waarderen, door haar gevoel voor humor en optimisme.
Ze beseft dat Debby heel goed bij Bram past, maar ze denkt ook aan de woorden van Rik: “Ik vind het ongelofelijk lief wat je voor Bram probeert te doen, maar hij wil niet. Laat hem met rust, des te eerder groeit hij er overheen.”
Nu moeten de twee elkaar ontmoeten, om te zien hoe ze op elkaar reageren. Puk ‘ritselt’ iets in de boekhouding, waardoor Bram naar de zaak moet komen. Ze blijft in de buurt van Debby als een Border Collie bij zijn schapen. Ze doet snel een paar passen achteruit als Bram binnenkomt, om de aandacht van Bram niet op haar te laten vallen, maar op Debby. Bram heeft al veel verhalen gehoord over een soort wondervrouw die bij ze werkt. Nieuwsgierig loopt hij op haar af en stelt zich voor als de ‘middelste’. Het is lang geleden dat hij iets van humor heeft laten zien, denkt Puk, blij met dit resultaat. De reactie van Debby is ook veel belovend: ”Ik ben Debby, de enige.”
Een schaduw van een glimlach glijdt over het gezicht van Bram bij dit antwoord van Debby. Puk ziet het hoopvol aan. Bram handelt de zaken af en gaat weer weg. Puk heeft genoeg gezien om haar plan ze te koppelen door te zetten. Ze zwijgt zorgvuldig over haar idee en begin met veel geduld te loeren op een kans om de twee bij elkaar te brengen. Hier mag niets fout gaan, of worden geforceerd. Puk beseft dat de enige manier om de twee elkaar te laten ontmoeten op de zaak is, alle andere manieren vallen onmiddellijk op. Zo onopvallend mogelijk, begint Puk meer fouten te maken in de boekhouding, waardoor Bram vaker naar de zaak moet komen. Bram komt elke keer braaf naar het bedrijf. Hij groet Debby altijd hartelijk en soms staan ze zelfs met elkaar te praten. De broers hebben nog niets in de gaten en Puk krijgt te horen dat ze beter op de administratie moet letten. Deemoedig knikt ze en denkt, wacht maar sukkels tot ik ze bij elkaar heb, dan zullen jullie wel anders piepen.
Puk bewaart haar kalmte als een krokodil die op een prooi wacht. Haar kans komt wanneer Bram op een vrijdag om vijf uur op de zaak is. Het regent geen druppels, maar emmertjes water. Puk ziet het en grijpt haar kans.
“Debby is met de tram, kan jij haar niet wegbrengen met dat noodweer? Wij kunnen niet, want Rik moet nog wat doen.”
Rik hoort het gesprek, want hij staat in het kantoor ernaast en denkt, ik moet helemáál niet iets doen. Het dringt tot hem door wat Puk aan het doen is. Nee hé, ze is weer aan het koppelen, leert ze het dan nooit. Hij is bijna tevoorschijn gekomen om een einde te maken aan de poging. Een klein stemmetje in zijn hoofd waarschuwt hem dat Puk nog weleens een driftbui zou kunnen krijgen en daar is hij als de dood voor. Hij vindt het wel sneu voor zijn lieve puk, ze bedoelt het goed. Hij is benieuwd hoe Bram zich hieruit gaat redden, want Debby meenemen, daar zal hij nooit aan beginnen, is zijn overtuiging.
“Natúúrlijk wil ik dat,” antwoordt Bram op de vraag van Puk.
De mond van Rik valt letterlijk open van verbazing, maar ook van hoop, want de klank in de stem van Bram is weer als vroeger. Het kantoor stroomt leeg en Debby vertrekt met Bram. Op het moment dat de laatste weg is, komt Rik tevoorschijn.
“Wat moet Rik nog doen?” treitert hij tegen Puk.
Het antwoord is typisch een Puk antwoord: “Begin maar met je broek te laten zakken en je schrap te zetten.”
Debby en Bram stappen in de auto en rijden weg. Haar positieve energie vult de auto en sinds jaren voelt hij zich weer prettig en op zijn gemak. Hij voelt dat Debby niets van hem verlangd, of dat ze zich opdringt, zoals sommige hebben gedaan. Bram, probeert naar de woning van Debby te gaan. De afstand is te verwaarlozen, thuis doet hij er een paar minuten over, maar hier zijn zo veel irritante obstakels dat hij vaak zijn geduld verliest. Nu niet, hij wil het gevoel van ontspanning, zo lang mogelijk vasthouden. In gedachten zoekt hij naar een manier om dit nog méér te rekken. De gehaaste mensen, de toeterende auto’s achter hem, terwijl ze staan te wachten op een taxi die zijn vrachtje aflevert, niets kan zijn humeur verpesten. De schoonheid van de bomen langs de gracht en de begroeide balken in het water ziet hij voor het eerst. Zelfs de zwervers op hun bankje op de hoek van de Vijzelstraat en de Keizersgracht lijken vrolijk. Hij vraagt aan Debby: “Heb je zin om ergens iets te eten, of heb je al een afspraak?”
Bram schat zijn kans op een positief antwoord héél laag in, want een knappe en jonge vrouw zoals zij, moet wel en vriend of een man hebben.
“Nee, ik ga alleen door het leven, dus ik hoef nergens rekening mee te houden,” antwoord ze tot zijn verbazing.
“Jij weet beter de weg in Amsterdam dan ik, zeg maar waar je heen wilt.”
Bram vindt het niet prettig om in Amsterdam te eten. Hij houdt van de rust en de ruimte van het platteland, de stad verstikt hem, maar nu maakt hij graag een uitzondering. Net als Bram, heeft Debby óók een hekel aan de stad. Ze zoekt een koop of huurhuis buiten de stad. Debby weet dat Bram in een polder woont, het lijkt haar veel leuker om daar ergens te eten. De echte reden is dat ze zich bij hem prettig voelt, net als Bram bij haar. Het nadeel is, dat ze dan met de trein terug moet gaan, maar dat heeft ze daar wel voor over. Ze zegt tegen hem: “Je vindt het misschien raar, maar weet jij een goed restaurant buiten Amsterdam, ik ga wel met de trein naar huis.”
“Kan jij gedachten lezen?”
“Een beetje wel ja,” antwoordt ze glimlachend.
Haar antwoord verrast hem niet, door wat hij van de broers en schoonzusters heeft gehoord.
“Dan weet ik een goed restaurant bij mij in de buurt.”
“Prima, is daar een treinstation?”
“Laat die trein maar zitten. Ik heb, als je daar zin in hebt, wel een logeerkamer voor je, dan kun je morgen op je gemak naar huis gaan of ik breng je weg.”
“Dat lijkt mij erg leuk, maar dan moet ik even langs mijn huis wat spullen halen.”
“Oké. Zeg maar hoe ik moet rijden.”
Hoofdstuk 16
Jean
Na zes weken wandelen en af en toe meeliften op een tractor, komt Jean aan op de plek waar hij wil zijn. De uitgestrekte bossen op de grens van het departement Corrèze en Cantal. Deze plek voelt, tijdens de vakanties met zijn ouders, als een tweede thuis en nu zijn enige. In die vakanties heeft hij veel wandelingen door de bossen gemaakt. Hij weet dáárdoor waar hij een onderkomen wil bouwen. Er is genoeg wild, een stuwmeer vol vis en een kleine camping. Aan een doodlopend weggetje is een bron met drinkbaar water.
Jean heeft tijdens zijn tocht geleerd om het landschap te lezen op nuttige dingen zoals wilde groenten en fruit of een onderkomen voor de dag. Met deze kennis begint hij langs het doodlopende weggetje de omgeving te verkennen. Hij ziet een vervallen stenen muurtje in het bos, wat een teken is dat hier ooit kleinschalige landbouw is bedreven. Dan moet er ook een woning hebben gestaan, redeneert hij. Honderd meter verder vindt hij inderdaad de ruïne van een klein boerenhuisje. Eén muur staat nog volledig overeind, want daar is de schoorsteen in gemetseld. In wat ooit een woonkamer is geweest, groeien nu een stel bomen, vechtend met elkaar om het meeste zonlicht. Dit is mijn plek, besluit Jean.
Vlak naast de ruïne maakt hij een tijdelijk verblijf onder een dennenboom. Hij verkent de omgeving grondig voor hij aan de bouw van zijn permanente thuis begint. Zoals hij al verwacht, zijn er wildsporen in overvloed. De ligging ten opzichte van de camping is prima, omdat er gèèn wandelpad vanaf daar, richting zijn plek gaat. Op een vrijwel onzichtbare en ook niet met een pad te bereiken plek, kan hij vissen. Nu begint hij aan de bouw van zijn onderkomen. Om zijn directe omgeving niet te beschadigen, kapt hij verder weg kleine bomen van de juiste maat om een dak te maken. Deze bomen plaatst hij schuin tegen de muur. Daarop komen dunnere takken. Op die takken legt hij de leiplaten van het ingestorte dak. Als isolatie doet hij een pak mos tussen de takken. Voor een buitenstaander is het net of het dak in zijn geheel naar beneden is gekomen. Van stenen maakte hij een muurtje aan de zijkant met een deurtje erin. Nu heeft hij een huisje met een schoorsteen. De vo0r de helft onder het puin begraven kacheltje, graaft hij op om te gebruiken als verwarming en om op te koken.
Voor de konijnen is hij op strikken aangewezen, want Chien is er niet meer. Hij maakt een speerwerper om, zo nodig, groter wild te kunnen vangen. Op Discovery Channel heeft hij gezien hoe de Aboriginals hiermee op grote afstand heel nauwkeurig kunnen gooien. Tijd om te oefenen heeft hij genoeg, want dat is zijn grootse bezit. Voorlopig koopt hij eten op de camping, aangevuld met wat hij in de natuur vindt. Wanneer het Franse geld op is, wisselt hij het Nederlandse geld op de camping of bij een bank in een van de dorpen in de buurt. Hiermee doet hij boodschappen zoals tandpasta en zeep. Veel haalt hij uit de natuur, maar om vervangers voor dit soort dingen te vinden, gaat nog niet. Op een rommelmarkt ziet hij een boek van François Couplan. Hieruit leert hij eetbare planten en zaden kennen, die in overvloed in het bos om hem heen groeien. Het meer en meer sterker wordende euforische gevoel dat hij heeft, krijgt een naam in dit boek: ‘Survie douce’.
Levenservaring in harmonie met de natuur. Hierdoor koopt hij veel minder voedsel. Een van de vele varianten die hij gebruikt, is de Franse aardkastanje gemengd met bosbessen. Hiervan bakte hij koekjes op zijn kachel. Hij begint een voorraad voedsel voor de aanstormende winter te maken. Brandhout is er ruim voldoende. Jean sprokkelt takken bij elkaar zonder de bron daarvan, de boom, te beschadigen. Hij maakt kennis met de Franse campingeigenaar, die geen lastige vragen stelt. Hij doet in ruil voor het gebruik van de douche kleine klusjes voor hem. Op de camping is een oven om, na het seizoen, houtskool voor de winter te maken. Dit doet hij om bij zijn schuilplaats geen aandacht te trekken door de rook van een houtvuur. Hij mist familiefoto’s in zijn hutje. Vanwege de veiligheid heeft hij die niet meegenomen. Alleen het schilderijtje van Nina hangt hij op een prominente plaats.
De herfst begint te heersen over het land. Het seizoen is afgelopen waardoor de camping dicht is. Nu bedenkt hij voor het douchen en zijn was een andere oplossing. In een stadje, op drie uur lopen afstand, vindt hij een wasserette, en een supermarkt. Aan de rand van de stad is een overdekt zwembad waar hij gaat zwemmen en douchen. De overige dagen wast hij zich met water uit de bron. Om zijn Frans te verbeteren leest hij, gratis, kranten uit de winkel. Een gevoel van euforie slaat af en toe om in een diepe depressie. Hij verwondert zich over de snelheid waarmee dit gaat. Een kleine verandering is vaak de oorzaak hiervan, zoals het kapot zijn van een van zijn strikken of het uitgaan van de kachel. Tijdens de depressie vraagt hij zich af waar hij in godsnaam voor leeft. Het thuisfront heeft meer rust als ze weten dat hij dood is, denkt hij dan, maar zijn wil om te leven, wint steeds van zijn verlangen naar rust. Het gemis van zijn familie is, als een oude blessure, altijd vaag aanwezig. Op deze momenten komt het hem in alle helderheid kwellen. Wanneer hij op eigen kracht weer uit de depressie komt, voelt hij zich sterker.
Een sneeuwbui maakt hem erop attent dat de winter, in al zijn dodelijke pracht, er nu echt is. De maagdelijke sneeuw is té aantrekkelijk om niet naar buiten te gaan. Glijdend en bijna vallend, bereikt hij de smalle weg langs de bron. Voor de eerste keer ziet hij de vallei onder hem bedekt met sneeuw. Hij staat zó lang stil, om te genieten van de schoonheid, dat hij zich bevangen voelt door de kou. Zo moet de kerst eruitzien, denkt hij. Die kerst komt, het regent en stormt de hele week. Eenzaamheid, veroorzaakt door de duisternis en het slechte weer, wurgt Jean bijna. Het besef, dat hij deze manier van leven niet veel langer kan volhouden, is sterker dan zijn behoefte om alleen te zijn. Oneindig overdenkt hij zijn mogelijkheden. Teruggaan naar Nederland kan niet. Hij brengt daarmee zijn geliefden en zichzelf in gevaar. Zijn tegenstander is tot alles in staat, heeft hij in de flat gehoord. Naar de Franse politie gaan en daar vertellen wat hij heeft meegemaakt kan ook niet. Zo worstelt hij de winter door, waarin hij een deel van zijn voedsel deelt met zijn buren de dassen.
De vroege lente overspoelt het land met zijn gaven. Jeans gepieker over de toekomst stopt, want hij schuift zijn probleem door naar de herfst. Dan doe ik wat ik denk dat het beste is, nu ga ik nog genieten van de zomer. De voorjaarsbloemen bloeien naast zijn hut. Hij kan urenlang kijken, naar insecten die vroeg uit hun winterslaap komen en hiervan profiteren. Zijn buren, vieren al stoeiend en rennend de komst van het voorjaar. Nu zijn er weer andere planten die hij kan eten, zoals de bosasperge.
Hoofdstuk 17
Jean
Het is half maart als op een avond, de winter nog even uithaalt met sneeuw. Jean denkt terug aan de eerste en de laatste keer die winter, dat hij sneeuw heeft gezien. Zo snel mogelijk loopt hij naar de bron om hiervan te genieten, voor het gesmolten is. Hij loopt op de weg als hij een auto hoort aankomen. Verbaast hierover blijft hij staan tot hij een klap hoort van een auto die ergens tegen aanrijdt.
“Daar kon je op wachten, klootzak dat je bent,” scheld Jean geschrokken.
Zo snel mogelijk gaat hij richting het ongeluk. De auto, een oude Peugeot 404, is door de barricade langs de weg gegaan. De chauffeur zit stil in de auto, want bij de minste beweging wankelt de auto op de rand van de afgrond. Jean overziet de situatie en komt in actie.
“Blijf stil zitten, ik ga de achterkant verzwaren.”
De man knikt met zijn hoofd als teken dat hij het begrepen heeft. Jean begint stenen op de achterkant van het dak te leggen waardoor de auto iets stabieler is. Nu durft hij voorzichtig de kofferbak open te doen. De auto begint héél traag naar voren te hellen. Jean stapt op de bumper om de auto weer naar beneden te duwen.
“Kan je iets naar achteren met je stoel?”
De stoel kan inderdaad iets naar achteren. Jean stapt van de bumper af.
De auto is stabiel. Hij vult de kofferbak met stenen. Hierdoor komt er veel meer druk op de achterwielen, terwijl de voorkant lichter wordt. De man in de auto, begint te klappertanden van de kou en de zenuwen. Jean bekijkt of hij hem over de voorstoel naar de achterbank kan krijgen. Dit lukt niet, omdat de stoelleuning geblokkeerd is.
“Zo lukt het niet. De auto moet achteruit. Je trapt de koppeling in en zet de hem in zijn achteruit en houdt de koppeling ingedrukt. Op mijn teken start je de motor. Dan geef je plankgas en laat de koppeling opkomen. Misschien glijdt hij een stukje naar achter.”
De man kijkt paniekerig naar Jean.
“Kalm aan, we doen het stap voor stap, ik zeg wat je moet doen.”
De man knikt met zijn hoofd dat hij het begrijpt.
Met een tak schuift Jean eerst de sneeuw achter de auto weg.
“Trap de koppeling in!”
“Mijn been doet zo zeer, ik weet niet of ik het kan.”
“Je móet of je gaat dood!”
Met een schreeuw van pijn trapt de man de koppeling in.
“Start de motor!”
Met nerveuze gebaren start de man de auto, die gelukkig aanslaat.
“Nu doe je wat ik zeg. Heb je dat begrepen?”
De man knikt weer.
“Gas!”
De motor begint te huilen. De man kijkt angstig naar Jean.
”Koppeling los!”
Met een scheurend geluid en rokende banden beweegt de auto tot de voorwielen de rand van de weg bereiken.
“Klaar, alles uit!”
De man stopt de motor. De stilte is onwerkelijk. Voorzichtig opent Jean het portier. De man kreunt van de pijn op het moment dat hij probeert uit te stappen.
“Blijf zitten, ik kijk even naar uw been.”
Jean voelt dat het been gebroken is.
“Heeft u een jas in de auto liggen?”
“Nee.
“Waarom niet?” vraagt Jean verbaast.
“Ik ging bij een vriend schaken. Onderweg naar huis besloot ik, met mijn domme kop, om een paar flessen water te halen, dan hoef ik morgenochtend niet weg.”
“Wanneer missen ze u?”
“Voorlopig niet, want ik blijf wel vaker tot diep in de nacht bij mijn vriend schaken, mijn vrouw gaat dan slapen.”
“Het is nu tien uur, dat is toch niet midden in de nacht.”
“Mijn vriend werd ziek, daarom ben ik vroeg naar huis gegaan.”
“Ik wil wel hulp halen, maar dan duurt het minstens twee uur voor die hier zijn, zal dat lukken denkt u?”
“Ik ben bang van niet, want ik heb mijn hartpillen niet bij me. Door de kou krijg ik het nu al benauwd.”
Jean beseft, dat het uit de auto halen van de man, het makkelijkste deel van het probleem is. Hij rilt nu al over zijn hele lichaam van de kou en hij gaat zeker in shock raken. De jas die Jean aan heeft, geeft hij aan de man. Dat biedt wel enige bescherming, maar lang niet genoeg voor er hulp is. De enige mogelijkheid is om hem naar zijn schuilplaats te dragen, maar die is dan ook meteen waardeloos. Daar staat hij een seconde aan te denken. De volgende gedachte is typisch voor Jean, jammer dan.
“Ik ga u ergens heenbrengen waar u de nacht warm kunt doorbrengen. Morgenochtend ga ik hulp halen.”
De man kijkt hoopvol naar Jean. In de brandweergreep en af en toe strompelend en ondersteunend, brengt hij hem naar zijn schuilplaats. De verwondering van de man is steeds groter. Niet alleen is hij gered door een onbekend iemand, maar hij komt op een plek terecht waar het veel gezelliger en warmer is dan bij hem thuis.
Op een EHBO-cursus heeft Jean geleerd een gebroken been te spalken. Twee rechte stokken liggen in zijn ruïne. Eerst doet Jean een deken van mos op het been. Met een oud T-shirt knoopt hij de spalken aan elkaar. Jean plaatst hem voorzichtig op zijn van mos en konijnenbont gemaakte bed.
“We moeten een briefje maken, dan weet iemand die de auto vindt, dat je veilig bent.”
“Dat u aan dit soort dingen denkt onder deze omstandigheden, vind ik wonderlijk.”
Jean glimlachte om de opmerking.
Met een stukje houtskool schrijft hij: “Ik ben gered door iemand.”
Jean plaatst het briefje op de chauffeursstoel.
Charles bekijkt ondertussen het huisje, waar een zelfgemaakte kaars van bijenwas voor de verlichting zorgt. Hij bewondert de meubeltjes, een tafel en een stoel, die Jean heeft gemaakt. De liefde voor hout en zijn vakmanschap zijn er duidelijk in te zien. Zijn uitrusting om te jagen en te vissen vindt hij fascinerend. Het schilderijtje van Nina, ziet er in het kaarslicht mooier uit dan de Mona Lisa, volgens hem. Later zal hij vertellen dat zijn ‘grote idee’ op dat moment geboren is. Hij gooit, op instructie van Jean, wat houtskool op de kachel. Zijn been is zo goed verbonden dat het nauwelijks pijn doet. Charles ziet aan de inrichting en de netheid van de gezellige plek, dat Jean geen zwerver is, die de hoop op een beter leven heeft opgegeven. De warmte van de kachel straalt de kou uit zijn botten weg, waardoor hij wegdoezelt op het heerlijke bed. Door de binnenkomst van Jean is hij weer wakker. De twee mannen hebben nu al speciale band hebben met elkaar. Aan hem wil Jean wél zijn hele verhaal vertellen, eindelijk kan hij het met iemand delen. Charles begrijpt dat Jean in een onmogelijke positie zit. Hij begint met het uitvoeren van zijn grote idee, door Jean een voorstel te doen.
“Het kasteel waar ik woon, is erg verwaarloosd. Mijn vrouw en ik hebben niet meer de energie om het op te knappen. Láten we het doen, dan kost het kapitalen. Ik heb aan uw spullen gezien dat u een vakman bent. Wilt ú het voor ons doen, in ruil voor onderdak en een inkomen? ”
Jean neemt de tijd om de strekking van de vraag te overzien. Charles onderbreekt zijn gedachten.
“Ik zal zorgen voor een volledige Franse identiteit en ziektekostenverzekering.”
Het vooruitzicht om weer structuur in zijn leven te hebben, trekt Jean wel aan. Het feit dat hij dan verzekerd is voor ziektekosten is een extra bonus.
“Als u hier uit bent dan praten we erover, ik weet waar u woont.”
“Zullen we dat u maar laten verdwijnen en elkaar bij de naam noemen?”
“Afgesproken, Charles.”
Ze bedenken een manier hoe Charles opgehaald kan worden, zonder dat zijn schuilplaats bekend raakt. Jean gaat de volgende morgen vroeg naar de vrouw van Charles. Zij moet, nadat hij weer vertrokken is met de jas en de medicijnen voor Charles, twee uur wachten, dan de politie en ambulance waarschuwen. Jean heeft dan de tijd om terug te lopen, Charles in zijn auto te plaatsen en te verdwijnen. Niemand weet dan wie hem gered heeft. Het enige wat Charles zich kan herinneren is een blonde vrouw, gaat hij tegen de politie zeggen. Bij het eerste licht vertrekt Jean naar het kasteel. Hij ziet in de auto dat het briefje er nog ligt. De sneeuw is verdwenen waardoor hij in een hoog tempo kan lopen. Na een uur is hij bij het kasteel, zonder dat hij iets tegenkomt.
Daar is alles stil, de verdwijning van Charles is kennelijk nog niet opgemerkt. Op aanwijzingen van hem, gaat Jean naar de achterkant van het kasteel, waar hij op een deur moet bonken, want de bel doet het niet meer.
”Wie is daar?” roept een vrouwenstem.
“U moet de groeten van Charles hebben. Het gaat goed met hem.”
De vrouw opent de deur.
“Hoe weet u dat, hij is niet thuis, ik snap er niets van,” mompelt de vrouw in de war.
“Mag ik binnenkomen, dan zal ik u vertellen wat hem is overkomen?”
“Kom maar binnen?”
“Hij heeft een ongeluk gehad bij de bron, waarbij zijn been is gebroken. Hij is in mijn huis en het gaat goed met hem. Nu ga ik u zeggen wat u moet doen.”
“Met Charles is er altijd wat. Hij wil hier zo graag wonen, van God en alle mensen verlaten,” moppert de vrouw.
“Ik ga nu lopend naar hem toe, dat duurt ongeveer een uur. Dan breng ik hem naar zijn auto toe, waar de ambulance hem kan ophalen.”
“Waarom is dat?”
“Dat zal Charles u uitleggen, want het kost te veel tijd om dat nu te doen.
Het is héél belangrijk dat u doet wat ik vraag. Het is nu acht uur. Wilt u om tien uur de ambulance bellen?”
“Ja, maar…”
“U moet mij vertrouwen,” onderbreekt Jean haar protest.
“Ik zal het doen.”
“Hij heeft mij gevraagd om zijn medicijnen mee te nemen.”
“Die zal ik pakken.”
“Dus, wat gaat u doen?”
“Om tien uur de ambulance bellen.”
Onderweg denkt hij aan het voorstel van Charles. Hij kan maar één nadeel vinden, hij raakt zijn vrijheid kwijt. Bij zijn aankomst ligt Charles te slapen. Hij heeft medelijden met de man die daar zo vredig ligt te rusten. Hij en zijn vrouw zijn niet gelukkig. Charles heeft verteld dat het wonen op een, verwaarloost, kasteel niet zaligmakend is. Jean maakt hem wakker. Charles, strekt zich behaaglijk uit.
“Ik heb mij in jaren niet zo goed gevoeld als nu.”
“Dat is geen goed teken.”
“Nee, daar heb je gelijk in.”
Op dezelfde manier als hij gekomen is, brengt Jean hem naar zijn auto. Ze maken de afspraak dat hij het voorstel van Charles overdenkt. De mannen nemen afscheid van elkaar. Jean belooft dat hij in ieder geval een keer langs komt om te horen hoe het met Charles is. Hij verbergt zich zodanig dat hij kan zien wat er bij de auto gebeurt. Op het moment dat hij de ambulance ziet aankomen, gaat hij naar zijn schuilplaats.
Hoofdstuk 18
Debby en Bram
Debby, vertelt tijdens de rit naar haar huis, over haar werk bij de broers. Bram vertelt over hun jonge jaren. Ze vertelt niets over de brief van haar opa. Het valt haar op dat hij veel rustiger is dan zijn broers. Dat zal wel komen door wat hij heeft meegemaakt, denkt ze.
Bram vraagt: ”Heb je bepaalde voorkeuren voor eten of dingen die je niet lust?”
“Nee, ik kies meestal ter plaatse en ik lust eigenlijk alles.”
Bram belt, naar zijn favoriete restaurant in Schagen.
“Louis, heb je een tafel voor twee, straks?”
“Maar natuurlijk Bram.”
“Dat is mooi en verras ons maar, je hebt anderhalf uur de tijd.”
“Aha! Echte liefhebbers, dan ik zal iets héél speciaals laten maken.”
Louis peinst, wat krijgen we nu, zal Bram een afspraakje hebben?
In het restaurant loopt Louis ze tegemoet en verwelkomt Bram hartelijk met de woorden: “Wie is deze schone dame?”
”Dit is Debby, ze werkt voor mijn broers.”
“Zoveel schoonheid verdienen die boeven niet.”
“En jij bent een slijmerd.”
Debby luistert met plezier naar het gesprek. Het compliment over haar schoonheid doet haar goed, want ze voelt dat hij het meent.
Louis denkt, zo vrolijk heb ik Bram nog niet meegemaakt. Even later komt hij terug met een fles wijn: “De wijn is van het huis.”
Het eten is fenomenaal. De kok heeft zich, door het enthousiasme van Louis en de aanwezigheid van Debby, laten inspireren tot grote hoogte. De wijn past prima bij het eten en de gelegenheid, waardoor ze met een taxi naar huis moeten. Ze rijden de kleine, maar gezellige stad uit. Eenmaal op de weg langs het kanaal, kijkt Debby naar de weilanden en sloten naast zich. Het gevoel wat ze onderweg naar Schagen toe had, is nu nog veel sterker. Rust en de mogelijkheid om te kunnen léven heb je hier. Nu snapt ze waarom Bram het ervoor over heeft om iedere werkdag op en neer te rijden. Wat haar ook opvalt, is de leegte van de wegen en het, vrijwel, ontbreken van verkeerslichten.
Debby heeft al wilde verhalen gehoord over hoe Bram woont, maar in werkelijkheid is het nog véél groter dan ze zich had voorgesteld. Verbijstert kijkt ze om zich heen.
“Godnogaantoe, wat moet je met dat enorme circus? Het is net een liggende reus met een klein hoofdje. De hele flat waar ik woon, kan er makkelijk in.”
“Ik woon in dat kleine hoofdje, de rest is om mijn auto in te stallen.”
“Dan mag je wel goed onthouden waar, want anders vind je hem nooit meer terug.”
Over het erf klinkt hun lach met daarbovenuit de stem van de geit, die zich, geketend aan haar pen, verwaarloosd voelt.
De buurman verzorgd, in ruil voor het vruchtgebruik, de tuin. Debby, kijkt naar de geit, maar durft haar nog niet aan te halen. De geit heeft totaal geen interesse voor haar, nog niet. In de fruitbomen hangt de belofte voor een lekkere herfst. Debby snuift diep de zuivere lucht in. Ze kijkt om zich heen en ziet de oneindige verte van de polder en begrijpt steeds beter waarom Bram hier woont. Ze gaan de schuur in waar Debby de geur van uien en aardappelen, die hier ooit zijn opgeslagen, subtiel ruikt. Het is ook de geur van leven en hard werken. Het ontroert haar, ze heeft geen idee waarom en denkt, het zal de wijn wel zijn. Het huis is, voor een vrijgezel, erg gezellig ingericht. Debby meent de hand van Puk te zien in het geheel en daar heeft ze gelijk in. Met een glas cola, tegen de wijndorst, zitten ze in de woonkamer. Het gesprek dat ze in het restaurant voerden zetten ze hier voort. Bram is diep onder de indruk van de manier waarop Debby ontsnapt is aan haar verleden. Tot diep in de nacht praten ze verder. Bram wijst Debby haar kamer en de douche. Hij gaat, in zijn eigen kamer, op bed liggen om alles wat er die dag gebeurd is, nog even te overdenken. Het besef dat hij voor een ommekeer in zijn leven staat, dringt langzaam tot hem door. Die verandering voelt hij de volgende morgen omdat hij wakker wordt met de gedachte, eindelijk weer eens een dag om naar uit te kijken. Het leven op de automatische piloot is hiermee voorgoed afgelopen beseft hij.
Zo stil mogelijk dekt hij de tafel en zet thee en koffie voor het ontbijt. Debby is ook wakker en ruikt de verse koffie. Zo snel mogelijk doucht ze zich en gaat naar de huiskamer, waar Bram haar met een vrolijk goedemorgen, verwelkomt. In de oven bakken croissants met ham en kaas.
“Wow, wat ruikt het hier lekker.”
“Dank je, voor mezelf deed ik het nooit, maar nu heb ik er weer zin in.”
“Dat komt mooi uit, want ik barst van de honger.”
Het weer is totaal omgeslagen. De regen van gisteren heeft plaatsgemaakt voor de zon van vandaag. Debby kijkt naar buiten en kan niet wachten de tuin in te gaan.
“Zullen we buiten eten?”
“Briljant plan, maar we moeten wel rekening houden met de geit, want die eet alles.”
“Ze staat toch aan de pin?”
“Niet wanneer ik thuis ben.”
“O!”
Debby gaat naar buiten met een tafellaken en twee borden. Ze drapeert, met een handige zwaai, het tafelkleed op de tafel. De twee borden erop en ze kunnen eten. De geit kijkt haar op een kleine afstand wantrouwig aan en begint met zijn kop naar beneden op haar af te komen.
“Hé! Je bent toch geen bok.”
Ze rent snel, met de geit achter zich aan, naar binnen.
“Wat een mafketel is die geit, ze denkt dat ze een bok is of zo,” moppert Debby lachend.
“Dat doet ze om mij te beschermen tegen jouw boze geest.”
Op dat moment horen ze buiten een paar borden rinkelend stukgaan. Snel gaan ze naar buiten waar de geit rustig staat te kauwen op het tafelkleed.
“Zie je wel, ze lusten alles.”
Debby lacht en probeerde het tafelkleed van de geit af te pakken.
“Laat los, kutgeit!”
“Hé, hé, pas een beetje op je woorden. Greta is nog jong.”
Op dat moment laat Greta het tafelkleed los en valt Debby bijna achterover.
“Dat komt er nou van als je mijn Greta beledigt.”
“En dan zeggen ze dat wonen op het platteland zo leuk is.”
“Wacht maar tot een kudde koeien het erf op komt rennen, dan piep je wel anders.”
“Is dat weleens gebeurd dan?”
“Jazeker.”
“Ik geloof er geen barst van.”
“Ik ook niet.”
De geit neemt weer een dreigende houding aan.
“Als je uitgespeeld bent met dat beest, kunnen we dan eten?”
“Als jij die dol geworden veestapel van je onder controle houdt wel.”
De geit gaat aan de pen en ze zitten in het zonnetje, te genieten van het ontbijt.
Debby neemt een broodje mee naar Greta, wat ervoor zorgt dat ze even later vriendinnen zijn.
“De liefde gaat dus óók bij een geit door de maag,” merkt Debby tevreden op.
“Wat doen we met het naar huis gaan?” wil Bram weten.
“Ik wil helemaal niet naar huis.”
De rust en de ruimte van de polder heeft haar volledig te pakken.
“Dan blijf je hier tot maandagmorgen, kunnen we samen naar het werk gaan. Heb ik de kans om je mijn mooie polder te laten zien.”
“Briljant plan.”
“Heb je weleens op een trekker meegereden?”
Een smakelijke lach is haar antwoord.
“Ik zal vragen of buurman Klaas ons naar Schagen wil brengen.”
“Met een tractor zeker?”
“Durf je niet of zo?”
“Natúúrlijk,” bluft Debby en denkt aan de kudde koeien.
Ze wandelt over het erf en Bram legt uit wat er allemaal groeit: “Dit worden stoofperen.”
“Zijn die lekker?”
“Géén idee.”
Debby glimlacht en denkt, aan die droge humor moet ik wel wennen. In Amsterdam gaan grappen bijna altijd ten koste van een ander.
“Dit zijn goudrenetten en die zijn in elk geval lekker, want mijn moeder maakt daar goddelijke appeltaart van.”
Het liefste is Debby nu naar zijn ouders gegaan, want mensen die drie van die zonen op de wereld hebben gezet en die zijn zoals ze zijn, dat moeten wel erg leuke mensen zijn. Wie weet ooit.
“Dit zijn kersen. Die moeten wel érg lekker zijn, want de vogels hebben ze al op wanneer ze nog groen zijn.”
In de verte hoorde Debby, tot haar schrik, een tractor aankomen.
“Zo bluffer, daar komt onze taxi,” grijnst Bram.
“Hij heeft toch wel airco?”
“Uiteraard.”
De buurman bekijkt, zonder ene gene, Debby van onder tot boven: “Nou Bram, jij hebt je ogen niet in je zak zitten.”
“Ze is maar te leen, Klaas.”
Debby weet niet wat ze precies bedoelen, ze weet wel dat dit het grappigste compliment is dat ze ooit heeft gekregen. Ze klimmen in de cabine die, tot haar verbazing, een airco heeft. Ik word gek van die gasten, denkt Debby. De snelheid van de trekker is veel groter dan ze voor mogelijk heeft gehouden.
Bij het station van Schagen stappen ze uit. De buurman rijdt vrolijk zwaaiend weg. Ze lopen een rondje door de gezellige binnenstad met zijn winkelstraten. Debby koopt nog wat slipjes en een bh, want ze heeft maar voor één nacht iets meegenomen. Op het plein bij de kerk, drinken ze een cappuccino met een saucijzenbroodje; de specialiteit van het huis. Het valt Debby op dat de mensen die hier rondlopen, veel vrolijker zijn dan bij haar in de buurt. Bram vraagt: “Zullen we vanmiddag nog een culinair hoogstandje doen?”
Ze ziet aan zijn gezicht, dat dit iets anders is dan ze kan verwachten: “Dat laat ik graag aan jouw deskundigheid over.”
Uit Schagen, rijden ze door lintdorpjes in het ‘oude land’, richting de vroegere turfhaven Kolhorn. Debby kijkt om zich heen en verbaast zich over de rijkdom van de natuur die je pas in detail ziet, als je over de kleine wegen van de polder rijdt. Bram vertelt boeiend over het verschil tussen het oude land aan de ene kant van de dijk en het nieuwe land aan de andere. Debby heeft het enorme verschil al gezien, nu weet ze ook hoe dat ontstaan is. Af en toe stoppen ze om oude boerderijen en sloten te bekijken. Tussen de pollen waterplanten zwemmen scholen voorntjes
“Kikkers hebben hier net zo’n grote bek als in Amsterdam,” merkt Debby op.
“Ja, het zijn net mensen.”
Voorzichtig lopen ze langs de heldere sloot, tot Bram stopt en naar een plek in het water wijst.
“Kijk, daar heb je een snoek.”
“Ik zie hem, wat een mooi beest.”
“Zal ik je laten zien hoe snel ze zijn?”
“Doe maar.”
Hij stampt met zijn voet op de grond. In een flits is de snoek weg.
“Wow, dat is echt snel.”
Debby ziet verschillende soorten eenden en ganzen, die ze nog nooit gezien heeft. Ze komen in Kolhorn aan, dat aan de voet van de dijk ligt. Ze bekijken de oude turfschuren op de dijk. In een café drinken ze een kop koffie, waarna ze het kanaal oversteken, om door het nieuwe land naar het vissersdorpje Den Oever te rijden. Op het moment dat ze de kade van de haven oprijden, gaat de telefoon van Bram.
“Dáár zal je Puk hebben, dat heeft lang geduurd.”
Debby ziet een mogelijkheid om de pestkop terug te pakken en zegt snel:
“We kunnen haar op de kast jagen.”
Bram ziet ook direct de mogelijkheid, hij neemt zijn telefoon op en zet hem op luidspreker, zodat Debby mee kan luisteren.
“Als dat mijn Pukkie niet is?”
Aan de andere kant is het even héél erg stil, maar niet in de hersens van Puk. Daar kookt het van emoties, want het is lang geleden dat Bram haar zo noemde. Met moeite, door de ontroering hierover, zegt ze: “Hoe is het met mijn Brambeertje?”
“Goed en met jou?”
“Prima.”
“Is het gisteravond nog gelukt met Debby?” klinkt het zó onecht onverschillig, dat Debby en Bram bijna lachen.
“Vraag het haar zelf maar.”
“Hoe kom jij daar nou?”
“Ik heb bij Bram geslapen.”
Puk heeft het gevoel dat ze in een goudmijn werkt, waar ze steeds grotere klompen vindt. Dit is duizend keer beter dan ze gistermiddag had durven hopen. Ze denkt, ze zijn vast óók met elkaar naar bed geweest, want Puk blijft Puk. Debby wacht met verder praten, want ze vermoed wat Puk denkt, waarna ze zegt: “In de logeerkamer.”
“Met jou heb ik maandag een beoordelingsgesprek,” blaft Puk door de telefoon.
Debby en Bram kunnen zich niet meer inhouden en barsten in lachen uit. Ze horen Puk ook lachen. Debby vertelt Puk, wat ze gisteravond en vanmorgen gedaan hebben.
De vis en de mosselen, bij het houten tentje in de haven van Den Oever, vindt Debby inderdaad een culinair hoogstandje. Ze wandelen over de drukke kaden waar vissersboten worden schoongemaakt en gerepareerd. Overal liggen visnetten en drijvers. Bram begeleidt haar naar de strekdam, waar vandaan ze het Wad en Den Helder kunnen zien. De oneindige kleiplaten met zijn vogels, vindt Debby fascinerend. In de verte razen de auto’s over de Afsluitdijk. Jachten en grote zeilboten van de bruine vloot, gevuld met vrolijke mensen, trekken aan hen voorbij. De confrontatie met de boten zou hij, een paar weken geleden, nog niet aangekund hebben, nu wel. Op de terugweg naar huis, begint een idee van Debby gestalte te krijgen. In de schuur kan je een zwembad met sauna en fitnessapparatuur bouwen en dan, samen met de mindcontrol, heb je de perfecte combinatie om mensen weer psychisch en lichamelijk fit te maken. Ze zegt het niet tegen Bram.
Ze zitten die avond in de tuin bij een kampvuur.
“Wat een rust en een ruimte, hier kun je nog lekker leven,” merkt Debby op.
“Pas op, want soms is het op het platteland heel lawaaierig, vooral tijdens het oogsten. Dan liggen de wegen vol prut en wordt er soms de hele nacht doorgewerkt. Het gebeurt regelmatig dat mensen voor hun rust naar het platteland trekken en daar ontdekken dat hun buurman ’s morgens om vier uur zijn trekker start en daarna pas apparatuur gaat aansluiten.”
Debby brengt het gesprek op haar ommekeer en dat Bram dat ook zou kunnen meemaken. Hij heeft daar al aan gedacht, door de verhalen van zijn broers en schoonzussen.
“Ik wil, wat jij mijn broers geleerd heb ook kunnen,” beaamt hij haar suggestie.
“Dat kan. We gaan het straks doen, maar nu wil ik nog even genieten van de natuur en de ondergaande zon.”
Greta staat naast haar en bedelt om de toastjes die Bram heeft gemaakt. Het is donker, ze gaan naar binnen om de alfaoefening voor Bram te doen. Bram zit in een makkelijke stoel. Debby begint bij zijn voeten, binnen een paar minuten ziet ze Bram, in alfa raken. Zoals de meeste mensen heeft hij de meeste moeite met zijn nek en schouders. Debby ziet hem worstelen met de knopen in zijn spieren. Na de half uur durende oefening, opent Bram zijn ogen.
“Wat is dat ongelofelijke. En ik maar denken dat ik behoorlijk soepele spieren heb.”
“Daar vergissen veel mensen zich in.”
Bram probeert op te staan om drinken te pakken, het lukt hem niet direct. Hij lacht om zijn futiele pogingen.
“Je spieren zijn zo ontspannen dat ze nog geen inspanning kunnen leveren. Dat is volkomen normaal.”
Debby geeft Bram een glas wijn. Voorzichtig pakt hij het van haar aan.
“Wat mij het meest opvalt, is de totale stilte in mijn hoofd.”
“Dat vond ik de eerst keer ook.”
“Ik heb dit een keer op televisie gezien, maar dan komt er allerlei zweverig gezwam bij, zoals geuren of hummen en van die speciale kleren.”
“Dat doen ze om het onbereikbaar te maken. Dat kan alleen ik je leren, betekent dat. Zo kunnen ze veel geld vragen voor een opleiding om een titel te krijgen. Je wordt dan ‘master’ of ‘goeroe’ of weet ik veel. Mensen die deze therapietjes krijgen, worden er wel beter van, maar ze denken dat het van buitenaf komt. Ze worden afhankelijk van anderen voor die therapie. De techniek die ik gebruik, laat mensen voelen dat zij het zelf hebben gedaan. Ze worden dus niet afhankelijk van mij, maar kunnen, zo veel als ze willen, de training zelf doen. Het is zó simpel, iedereen kan het.
“Mij heb je overtuigd.”
“In de media noemen ze het ook altijd zweverig gedoe, want het is positief en als de media ergens een hekel aan heeft, is het wel positief zijn. Wanneer mensen aan hun gezondheid werken, is dat prima. Verstandig eten, sporten, noem het maar op. Gaat het om je hersens trainen, dan raakt iedereen in paniek en wordt het zweverig genoemd. Het heeft niets met godsdienst of welke vorm van overtuiging dan ook te maken. Met sporten doe je niet anders dan je lichaam tunen om optimaal te presteren, met alfatraining doe je hetzelfde voor je hersens.”
“Geen cartuning maar braintuning dus.”
“Yep.”
“Come on baby, pimp my brain.”
“Mannen worden dus nooit volwassen, hoor ik.”
“Vind je dat erg?”
“Nee hoor.”
Bram heeft Debby, tijdens haar uitleg, aan zitten kijken. Het vuur in haar bruine ogen bezorgt hem een zéér aangenaam gevoel. Hij denkt dat het komt door de bewondering voor haar energie en gepassioneerdheid. De liefde die ze voor elkaar voelen is steeds sterker, maar nog ontkend. Ze gaan ieder naar hun eigen slaapkamer met hun gedachten, waarin de ander wel prominent aanwezig is. In de verte klinkt het geluid van een trekker die bezig is iets vaags te doen op het land.
Hoofdstuk 19
Debby en Bram
Bram droomt die nacht over Jane en de kleine Ab. Hij ligt in het water, Jane en de kleine zitten in hun zeilboot. Hij verwacht dat ze hem oppikken, maar ze varen door terwijl Jane roept: “Wordt gelukkig met haar, wij zijn het ook.”
Hij is alleen op het grote meer. In de verte verdwijnt de boot, waarvan de inzittenden niet meer omkijken. Hij is zo moe dat hij dreigt te verdrinken, waardoor Bram wakker schrikt. Hijgend van benauwdheid gaat hij rechtop zitten. Het verdriet om Jane en zijn zoon is weer in volle hevigheid terug, behalve het schuldgevoel. De woorden van Jane herhalen zich in zijn hoofd: “Word gelukkig met haar, wij zijn het ook.”
Ondanks het verdriet voelt hij zich opgelucht, want hij weet dat het verwerken daarvan, nu echt is begonnen. Met de gedachte, die training is iets wonderlijks valt hij weer in slaap. De volgende morgen zit hij in tweestrijd, zijn droom wel of niet aan Debby vertellen; ik wacht, besluit hij.
De volgende morgen is de zon verdwenen, maar de temperatuur nog wel aangenaam. Tijdens het ontbijt, stelt Bram voor om naar het strand van Callantsoog te gaan voor een strandwandeling. Debby is direct voorstander. Ze denkt terug aan de tijd dat ze met haar vader en haar grootouders af en toe naar het strand van IJmuiden gingen. Ze heeft het altijd heerlijk gevonden. De laatste keer dat ze naar het strand is geweest, is ongeveer vijftien jaar geleden.
Vanaf de zee komt zeedamp het land op, die bij het parkeerterrein oplost. Ze gaan via het voetpad naar het strand. Het eerste wat Debby op de top van het duin ziet, is het strandpaviljoen.
“Koffie Bram?”
“We komen om te wandelen, niet om te gaan zitten slempen.”
“Weet je wat, jij gaat wandelen en ik begin alvast te slempen. Kom me maar halen wanneer je klaar bent met je idiote bezigheid.”
“Dat kun je vergeten, hup lopen.”
Debby krijgt een duwtje in haar rug en is razendsnel beneden. Ze voelt zich weer kind, maar nu met een onbezorgde jeugd. Ondanks de kille mist, is het druk op het strand. Bij de strekdammen zoeken ze in de kleine poeltjes, tussen de stenen, naar leven. Op de terugweg krijgt Debby toch haar koffie. Ze bekijken geamuseerd de passanten, waarna ze richting het dorp gaan. Daar is een snackbar waar ze de frieten zelf snijden en voorbakken. Minstens zo lekker als op het Damrak, vindt Debby. Langs de kust rijden ze naar Den Helder, waar ze kijken naar het uitvaren van de Texelse boot.
Die avond doen ze de tweede oefening. De veilige plek voor Bram is het eilandje in het Alkmaardermeer, waar hij en Jane samen met Puk en Rik zo veel plezier hebben gehad. De herinneringen zijn niet pijnlijk meer, maar plezierig. Na de oefening gaan ze direct naar bed.
De volgende morgen, na een broodje en een kop thee, rijden ze naar Amsterdam, waar Puk al bij de deur staat te trappelen van ongeduld. Met een snelle kus, nemen ze afscheid. Onderweg hebben ze afgesproken om het volgende weekend verder te gaan met de training.
Debby en Bram missen elkaar. Ze maken zichzelf wijs dat het komt door de vele dingen die ze gemeen hebben, maar het is gewoon liefde, weet Puk. Ze hoort Debby deskundig uit, zonder iets te forceren. Zij in ieder geval, weet Puk nu volkomen zeker. De droom komt niet meer terug, hoe graag Bram het ook wil. Met die ene goedkeuring van Jane moet hij het doen.
Hoofdstuk 20
Eindelijk is het vrijdag. Debby heeft haar koffertje voor het weekend bij de receptie naast zich staan. Rik, Brian en Joke zijn na vijven, opgefokt door Puk, toevallig steeds in de buurt van de receptie, in afwachting van de komst van Bram. Debby doet net of ze het niet merkt, ze vindt de belangstelling vooral vertederend. Een fluitende Bram komt het bedrijf binnen. Puk kijkt, triomfantelijk naar de broers en Joke.
“Het bewijst nog niks,” fluistert Rik in het oor van Puk.
Bram gaat direct naar Debby en geeft haar een kus.
“Kunnen we, of laten die slavendrijvers je nog niet gaan?”
“Die zoeken het maar uit, wij zijn weg,” vrolijk zwaaiend verlaten ze de zaak.
Puk zegt niets, daar is ze door haar ontroering ook niet toe in staat.
“Gaan we weer uit eten Bram?”
“Ja, en we gaan uit.”
“Waar naar toe?”
“Dat is een verrassing.”
“Ik ben benieuwd.”
De rest van de rit praten ze over wat ze de afgelopen week gedaan hebben, waaronder de droom van Bram. Debby vertelt hoe ze in het reine is gekomen met haar moeder en dat Bram ook zoiets heeft meegemaakt, maar dan in een droom.
Bij de boerderij horen ze flarden muziek.
“Daar hebben ze feest,” merkt Debby op.
“Daar gaan wij naar toe. Vandaag is het buurtfeest.”
“Dat lijkt mij leuk.”
“Pas op wat je zegt, want je moet wel iets doen.”
“Zoals?”
“Een gedicht voorlezen of een liedje zingen, dat soort dingen.”
“Dan weet ik wel wat.”
“Wát?”
“Dat zie je vanavond wel. En jij?”
Een smalend lachje is het antwoord van Bram.
“Mm. Ons eerste geheimpje.”
Ze kleden zich om voor het feest. De barbecue ruiken ze al op het erf. Bram heeft een korte broek en een T-shirt aan. Debby trekt haar lingeriesetje aan met een heupbroek en een topje. Het setje heeft ze meegenomen voor het grote moment, als het komt. Nu heeft ze het aangetrokken voor haar optreden die avond. Ze komt tevoorschijn en Bram ziet voor de eerste keer, bewust, de schoonheid van Debby
“Wauw, wat ben jij mooi.”
“Dank je wel, jij ziet er ook uit om de buurmeisjes dol te maken.”
“Alleen de buurmeisjes?”
“Oké, ik beken. Mij ook.”
De woorden van Jane, wordt gelukkig met haar, zijn de hele week door zijn hoofd gemalen. De manier waarop Debby die woorden heeft uitgelegd, is zo logisch dat hij maar tot één actie kan overgaan. Hij kijkt haar aan en vraagt: “Wil jij mijn vriendinnetje worden?”
Debby lacht om zijn serieuze gezicht en antwoordt: “Alleen als ik met je speelgoedautootjes mag spelen.”
Ze bezegelen hun verkering met een vurige tongzoen. Debby fluistert hijgend: “Vanavond kom ik bij je slapen.”
“We kunnen het feest laten schieten,” oppert Bram met een grijns op zijn gezicht.
“Niks daarvan, ik moet vanavond mijn kunsten nog vertonen.”
“Je hebt gelijk, we gaan, ik barst van de honger en de dorst naar bier, emmers bier.”
“Ik ook, hier krijg ik toch niets te drinken.”
“Biertje mee voor onderweg?”
Ze lopen langs de boomsingel, die tussen de smalle weg en het kanaal daarachter loopt. De fazanten duiken weg tussen de varens en het kreupelhout. Vanaf het land vliegen de laatste houtduiven naar hun nesten. De buurman heeft de rest al ingelicht over Debby. Hun Bram met een rasechte Amsterdamse, dat is spannend. Het geintje van Debby over de buurmeisjes blijkt, zonder dat zij dat weet, echt te zijn. Met gepast gejoel is de nieuwelinge ontvangen, maar niet door de twee buurmeisjes die Bram als verloren moeten beschouwen. Een uur later is dat over, want ze vinden Debby véél te aardig.
De manier waarop ze zich ‘zonder stadse fratsen’, gedraagt, vinden de buren geweldig. De saté van de varkenshaas is voortreffelijk, net als het bier uit de pomp. Het wordt donker en ze steken een groot vuur aan. Bram is aan de beurt voor zijn act. Hij leest een gedicht voor over de polder, dat hij zelf heeft geschreven.
De polder
De polder met zijn ruige schoonheid
Sloten kanalen meren water overal
Zijn meedogenloze natuur vol kleuren
De houtwallen vol van leven en hun rovers
Een fazant verdwaald tussen de gewassen
Past op voor het geweer van de jager
Het leven is hier hard en mooi
Ruimte volop het uitzicht oneindig
Niets is gratis of gaat vanzelf
De trekker trekt ploegt de horizon tegemoet
Oogsten is een feest van allemaal
Wegen vol met prut en zweet
Zoet geurt de suikerbiet wachtend op transport
Uien verdringen het drogend op het veld
De winter overleven in het warme huis
De oogst opgeslagen wachtend op een koper
De prijzen zijn bedroevend laag
Alleen de handelaar profiteert
Het tuig wordt hersteld
De dampende mest over de velden
Het voorjaar brengt een nieuwe kans en hoop
De zaden in de grond de schoffel erlangs
Groei bij wind en regen
Aarzelend eerst maar dan op volle kracht
Een scala van geuren waait over de velden
Van hyacint tot koolzaad voor bijen onweerstaanbaar
Zomerse warmte stroomt over het land
Dan vieren de boeren feest in de polder
Een instemmend gejuich is de beloning voor het gedicht. Debby heeft naar hem zitten kijken toen hij het voordroeg. Niet alleen aan de tekst, maar ook aan de manier waarop hij het gedicht voordroeg, is zijn liefde en bewondering voor de hardwerkende mensen in de polder goed te zien. Debby hoort dat zij nu iets moet doen, want háár naam klinkt steeds luider.
Ze vraagt aan de man van de muziek: “Heb je iets ‘Arabischachtigs’?”
“Ik heb een boerenliedje op Turkse muziek.”
“Prima. Als ik een teken geef, start je de muziek.”
Ze zwaait naar de muziekman. Met een soepel gebaar trekt ze haar topje uit. Op de aanzwellende muziek begint ze te buikdansen, iets wat ze ooit van een Turkse buurvrouw heeft geleerd. Haar door Puk genoemde kokosnoten, dansen mee op de maat van de muziek in haar sexy beha.
De dj, moet de muziek veel luider zetten om boven het instemmende gejoel en gefluit uit komen. Debby heeft, op een positieve manier, indruk gemaakt in de polder.
De buurman nodigt Debby en Bram uit om de volgende avond bij de wedstrijd boeren darten te komen kijken.
“Gaan we meteen vaten legen.”
“Vaten legen snap ik, maar wat is in godsnaam boeren darten?”
“Darten met hooivorken.”
“Natúúrlijk! Stomme vraag.”
“Inderdaad ja, dat doen ze in Amsterdam zeker niet?”
“Jawel, in zuidoost, maar dan met messen.”
De zon komt op, een teken om met veel gezoen en gelach het feest te beëindigen. De landbouwers gaan naar bed, de boeren gaan naar de stal om te melken. Koeien feesten niet.
Zingend, lachend en af en toe stoppend voor een kus, lopen ze in het eerste ochtendlicht naar huis. Debby verlangt ernaar om met Bram te vrijen. Ze is op dit gebied niet verwend. Eén keer heeft ze een vriend gehad die zo snel mogelijk dronken werd om haar daarna meer te verkrachten dan met haar te vrijen. Ze heeft hem direct de deur uitgetrapt. Ze weet dat het met Bram anders is, maar zo geweldig, heeft ze niet kunnen bedenken. Zijn handen en mond lijken wel van satijn. Zijn geduld is eindeloos. Totaal bevredigd vallen ze in slaap.
Kreunend van de nadorst zijn ze om twee uur wakker. Samen maken ze ontbijt en drinken daar veel water en thee bij, om weer een beetje mens te worden. Op een plekje in de schaduw van een grote berkenboom, gaan ze in hun blootje liggen zonnen. Debby, kreunt behaaglijk: ”Wat moet je nou met een naaktstrand, als je dit hebt.”
“Dit wilde ik vorige week al doen, maar ik was bang dat jij je dan niet zou kunnen beheersen.”
“Daar kon je nog wel eens gelijk in hebben, nu ook niet.”
De geit denkt er het hare van.
Ze liggen bewusteloos na het vrijen op het kleed en horen niet dat de buurmeisjes het erf op komen fietsen. Zij zien Debby en Bram in de tuin liggen slapen, zo stil mogelijk sluipen ze naar ze toe. Voor het eerst zien ze hun buurman bloot, wat ze een er érg prettig uitzicht vinden. Ondanks dat kunnen ze het niet laten om in het huis een emmer water te vullen en die over hem heen te gooien. Bram geeft een schreeuw van schrik en vliegt overeind. De dames, inclusief Debby, hebben daar veel plezier om.
“We komen jullie halen voor de wedstrijd,” klinkt het honigzoet.
“Smoesjes. Ik weet wel waar jullie écht voor komen.”
“Phoe, kapsones heeft meneer wel.”
“We komen helemaal niet voor jou, we willen Debby wat vragen.”
“Ga jullie gang, ik ga douchen. En nee, jullie mogen niet mijn rug te wassen.”
Onder spottend geroep vertrekt Bram naar de douche.
“Wat willen jullie vragen meiden.”
“Het gaat over die leuke jongens van gisteravond.”
Debby geeft een stukje ‘voorlichting’ over versieren weg. Ze doet er een stukje wijze raad bij: “Kijk in zijn ogen. Zie je daar iets waardoor je twijfelt, wegwezen. Kijkt hij je oprecht en eerlijk aan, dan kan je als je dat wilt, doorgaan met hem.”
Het darten is een leuke wedstrijd, waar die érg leuke jongens aan meedoen, ziet Debby. Door het gemak waarmee Debby met iedereen omgaat en haar extraverte houding, heeft ze snel de buurmeisjes met de érg leuke jongens om zich heen.
De vaten zijn leeg, de restanten van de barbecue op, tijd om naar huis te gaan. Om tien uur die avond is er alleen nog gesnurk te horen. De zondag doen ze weinig. Ze pratend over het verleden en een nieuwe, nog onzekere, toekomst. Zondagavond vertrekken ze alvast naar de flat van Debby om de volgende morgen niet vroeg uit bed te hoeven.
Bram gaat met Debby mee naar binnen, om hun grote nieuws aan de broers en hun vrouwen te vertellen. Puk gloeit van blijdschap en trots, ze krijgt van de broers en Joke bergen complimentjes. Het personeel is nog niet officieel ingelicht, daar is alles nog te vers voor. Puk blijft ‘stralend’ door het bedrijf lopen. Klaas, waar Debby een speciale band mee heeft, weet het wel. De knipoog van Debby is duidelijk genoeg. Puk blijft nog steeds Puk, ze kan niet langer wachten tot Debby vertelt wat ze gedaan hebben, vooral het gedeelte van de seks. Dat ze gevreeën hebben, neemt Puk aan als een katholiek een dogma.
“Hoe was het?”
“Hoe was wat?”
Puk negeert de pesterij van Debby.
“Ik weet dat hij goed is, we hebben wel eens met zijn vieren op een eilandje gevreeën.”
“Jij met Bram?”
“Nee, ik met Rik en Bram met Jane, maar ik heb mijn ogen niet in mijn zak.”
“Hoe goed is Rik?”
“Minstens zo goed en Brian ook.”
“Hoe weet… Laat maar.”
“Hebben wij het met onze mannen getroffen, of hebben wij het getroffen?”
“Wij hebben het getroffen zeikerd.”
“Ik noem ze: het broederschap der goddelijke knotsen.”
“Wat hebben jullie nou weer voor ongein?” vraagt Rik.
“Dat gaat je geen reet aan, en nu opzouten.” Die is zo wijs om niet door te vragen. Verwensingen mompelend, verdwijnt hij zo snel mogelijk.
Hoofdstuk 21
Jean
Drie weken na de ontmoeting met Charles, valt Jean tijdens een wandeling naar de bron, waarbij hij zijn scheenbeen bezeert. Hierdoor is het hem duidelijk dat medische zorg, zonder identiteitsverlies, onontbeerlijk is. Dit besef maakt een einde aan zijn twijfels over het opgeven van zijn vrijheid.
Op een zonnige zondagmorgen wandelt hij door de poort van het kasteelterrein. Corinne, de vrouw van Charles, ziet hem als eerste aan komen. Of hij wel of niet zal blijven, maakt haar op dat moment niet uit, ze is blij hem te zien. Ze gaat hem tegemoet, zwijgend omhelst ze hem. De twee mannen begroeten elkaar met een simpele handdruk, waarin alle onderlinge begrip en genegenheid voor elkaar is gevat. Jean kan kiezen uit, in het kasteel wonen of een eigen plekje in de voormalige paardenstal, waar vroeger de koetsier van de diligence bij de paarden overnacht. Hij kiest voor het laatste. Buiten de stallen bestaat het gebouw uit een slaapkamer, een woonkamer en een doucheruimte met wc. Alles is oud, maar functioneert nog. Het enige wat ontbreekt is was warm water en elektriciteit. Dit lost Jean voorlopig op met een verlengsnoer vanuit het kasteel. De volgende dag gaan ze een kleine boiler halen in de stad.
Met zijn drieën en veel sop maken ze het woongedeelte schoon. Corinne en Charles zijn onder de indruk van het werktempo van Jean. De twijfel van Corinne, dat hij het kasteel alleen kan opknappen, zoals Charles beweert, is verdwenen. Om vier uur die middag is het huis klaar.
Met de nieuwe auto gaan ze de meubeltjes van Jean halen. Corinne heeft Charles, min of meer, verboden om dat oude barrel te laten opknappen. Na enige discussie, ziet hij zelf ook in dat de kosten absoluut niet in verhouding staan tot de waarde. Zelfs niet de sentimentele, zoals Charles dit als laatste argument had gebruikt. Corinne gaat mee, want zij wil zien waar Jean woont. De verhalen van Charles over hoe mooi het is, heeft ze met de nodige reserve aangehoord. Die is, bij het naar binnengaan van de schuilplaats direct verdwenen. De positieve energie die de plek uitstraalt, voelt ze als een gemis in haar eigen leven. Ze weet dat het niet van de plaats komt, maar van Jean. Ze hoopt dat hij dat ook in het kasteel kan brengen, zelf heeft ze geen idee hoe ze dat moet doen. Van het bed nemen ze alleen het onderdek en deken van konijnenbond mee. De matras van mos is niet meer nodig, want een van de bedden uit het kasteel komt bij Jean te staan. Zijn zelfgemaakte tafel en stoel passen in de kofferbak van de auto.
De miniatuur van Nina krijgt een ere plaats in zijn nieuwe thuis. Zijn rugzak hangt hij, als aandenken aan zijn reis, aan de muur. Dit is mijn nieuwe thuis, hier wil ik wel oud worden, denkt Jean.
Om samen de werkzaamheden te bespreken gaat Jean bij ze eten. Er is nog een reden voor, Corinne vindt het prettig om lekker te koken voor iemand die dat waardeert. Charles is op dit gebied volkomen apathisch, door de sfeer die er in het kasteel hangt. Voor de buitenwereld, bedenken ze een verhaal over de herkomst van Jean. Hij is de zoon van een vriendin van Corinne die in Parijs woont. Hij is eerst regelmatig op bezoek geweest op het kasteel en nu woont hij daar permanent om het op te knappen.
Om Corinne en Charles weer plezier te laten beleven, begint Jean met het terras op te knappen. Nu kunnen ze, zonder zich te ergeren aan de woekerende planten, buiten zitten. Het gazon waar nauwelijks over te lopen is door de hoge planten, is de tweede stap. In een grote schuur, die bij het kasteel hoort, vindt Jean een roestige zeis en een kapotte zitmaaier. Van de zeis maakt hij een enorm scheermes. De grasmaaier stoot, na een grondige revisie, niet alleen lawaai en rookwolken uit, hij maait ook.
Corinne ziet Jean, zwaaiend naar haar, op zijn rokende monster zitten.
Ze moet lachen om de clowneske manier waarop hij dit doet. Eindelijk weer iets om te lachen, denkt ze. Het gaat zoals ze hoopt, de positieve houding van Jean en zijn tomeloze energie, zorgen voor een ommekeer in de atmosfeer op het kasteel.
Jean heeft een fles wijn gekocht in de supermarkt van het dorp. Het verbaast hem dat er geen wijn bij het eten wordt gedronken. Het meisje achter de kassa glimlacht uitnodigend naar hem. Ze vindt hem erg leuk en is nieuwsgierig waar hij echt vandaan komt. Het verhaal van de vriend uit Parijs gelooft niet iedereen. Sommigen brengen hem in verband met de ‘wonderbaarlijke’ redding van Charles, anderen denken aan een buitenechtelijk kind van hem. Jean spiegeld haar glimlach, maar hij gaat niet in op haar uitnodiging.
Zijn fles wijn neemt hij die avond mee naar tafel.
“In Frankrijk wordt er wijn gedronken bij het eten.”
“Dat is een attent idee,” vindt Charles.
“Daar kun je een voorbeeld aan nemen,” zegt Corinne ‘honingzoet’.
“We gaan geen ruzie maken, want het leven is te kort om dat te doen,” waarschuwt Jean de twee.
“Je hebt gelijk Jean, sorry.”
“Hoe komt het dat jullie geen wijn drinken bij het eten?”
“Dat is mijn schuld. We hebben een wijnkelder vol, maar ik ben te beroerd om daar iets mee te doen. Na het eten gaan we samen kijken.”
“Dan is dat opgelost.”
Hij vermoed dat ze dit soort dingen doen om elkaar iets betaald te zetten in hun relatie.
“Het verleden is voorbij, daar praten we niet meer over. Jullie gaan en nieuwe toekomst tegemoet.”
Corinne blijft zich verbazen over Jean. Het gemak waarmee hij deze kwestie oplost, vindt ze passen bij iemand die zoveel heeft meegemaakt als hij. Ze beloofd zichzelf om haar houding te veranderen van negatief naar positief.
Na het eten kijken Charles en Jean in de wijnkelder. Jean ziet de hoeveelheid en de kwaliteit van de wijnen. Grand Cru’s uit de Bourgogne tot Bordeaux.
“Hier ligt voor een kapitaal.”
“Dat zie je verkeerd Jean, hier ligt veel lekkers, wat wij gaan opmaken.”
“Vooruit dan, omdat je zo aandringt.”
Ze zoeken elk een paar flessen uit, die meegaan voor de komende dagen.
Jean verandert de kas en de groentetuin van een wildernis tot wat ze moeten zijn, leveranciers van ecologische groenten en fruit. De tuin is klaar op het snoeien van de fruitbomen na, dat uitgesteld is tot de herfst, omdat het zeer ingrijpend moet gebeuren. Tijdens het gesprek noemt Charles ook de kersenbomen. Hierdoor denkt Jean weer aan de kersenpit die hij van Nina op zijn hoofd kreeg.
“De kersenpit!” Corinne en Charles kijken hem verbaasd aan.
Jean rent naar zijn huisje. Met zijn rugtas komt hij terug en ploft op zijn stoel. De verbazing van Corinne en Charles maakt plaats voor nieuwsgierigheid. Jean opent de rugzak en begint te zoeken.
“Kijk, een kersenpit.”
“Hij is mooi, maar wat moet je daarmee?”
“Dat zal ik jullie vertellen.”
Jean vertelt hoe Nina en hij elkaar ontmoet hebben.
“Die krijgt een prominente plaats in de tuin,” besluit Charles met zijn grote idee in gedachten.
“Morgenmiddag planten we hem met een officiële ceremonie in de kas.”
“Goed idee Corinne,” beamen de mannen.
De volgende dag loopt er een processie naar de kas. Corinne, voorop met een fles champagne. Daarachter Jean met zijn rugtas en drie glazen. Charles sluit de rij met een potje gevuld met aarde in zijn handen. Om de processie hangt een wolk van prettig aanvoelende meligheid. Jean opent de rugtas, waar de pit en een fototoestel uitkomt. Corinne neemt de taak van fotografe op zich. Charles plaatst het potje met aarde op een van de planken. Jean duwt de pit in de grond. De fles champagne plopt open. Op de aarde sprenkelt Jean voorzichtig enkele druppels champagne, de rest drinken ze op, want weggooien is zonde.
Jean begint met het opknappen van het kasteel. Samen met Charles koopt hij de nodige, tweedehands, houtbewerking machines. Op honderd meter afstand van het kasteel, staat een grote schuur waar vroeger het vee heeft gestaan. De zolder van de schuur is oorspronkelijk de opslag voor hooi en stro, nu staan daar de grasmaaier en een paar oude rijtuigen. De rest van de grote ruimte is leeg.
Beneden is nu, in plaats van vee, de opslag van brandhout. Een paar eikenhouten stammen liggen te wachten op verwerking tot brandhout. Jean besluit die stammen te gebruiken om kozijnen te maken. Met een kettingzaag maakt hij er verwerkbare stukken van. In een bijna ingestorte kast, vindt hij antiek houtbewerking gereedschap. Deze knapt hij op, om bij het maken van de kozijnen te gebruiken. Met het elektrische gereedschap zaagt hij de balken voor de kozijnen op maat, om daarna de laatste afwerking met het oude gereedschap te doen. Zo maakt hij kozijnen die meer dan honderd jaar oud lijken. Ze zijn wel geschikt voor dubbel glas. Het verleden moet je in ere houden, maar de toekomst daarbij niet vergeten, vindt Jean.
De zomer maakt plaats voor de herfst. Het kasteel is van nieuwe kozijnen voorzien. Jean last een pauze in om eerst de fruitbomen te snoeien.
Op een koude, regenachtige, avond zitten ze te eten. Charles heeft de open haard aangestoken, maar de warmte die daarvan af komt is bijna helemaal voor de vogels buiten. De vochtige kilte in de woonkamer blijft onaangenaam. De hoeveelheid hout die op een avond is verstookt, is enorm.
“Hoe doen jullie dat in de winter?” informeert Jean.
“Wij zitten in de winter altijd bij de open haard met onze jassen aan.”
“Ik kan, als jullie dat willen, de schoorsteen geschikt maken voor een houtkachel.”
“Geeft dat meer warmte dan?” vraag Corinne direct geïnteresseerd.
“Véél meer.”
“Dan wordt dat de eerstvolgende klus. Doe jouw schoorsteen ook meteen,” oppert Charles, blij met het vooruitzicht op een warm huis.
De volgende dag kopen Charles en Jean de benodigdheden, zoals een dubbelwandige roestvrijstalen pijp om de schoorstenen geschikt te maken voor een houtkachel. Jean plaatst de pijp in het rookkanaal en maakt de schoorsteen aan de onder en bovenkant dicht. Op een kille avond proberen ze de houtkachel. Jean waarschuwt Charles om rustig te beginnen. Die gooit enthousiast de kachel vol met droog afvalhout uit de timmerwerkplaats van Jean. Binnen een paar uur is het bijna dertig graden in de kamer. Jean draait de luchttoevoer naar de kachel helemáál dicht waardoor hij langzaam uit gaat. Nu zitten ze niet met hun jas aan, maar in zomerkleding te genieten van de warmte. Die blijft, door de dikke muren en de dubbele ramen tot de volgende dag hangen.
In gesprekken met zijn drieën, en ook met ieder afzonderlijk, begrijpt Jean steeds beter waarom ze zo ongelukkig zijn. Charles heeft het kasteel geërfd als laatste telg van de familie. Corinne ontmoet hij op een feest in Parijs. Zij vindt het zeer romantisch om in een kasteel, uit de twaalfde eeuw te wonen. Na een aantal jaren proberen, blijkt het dat ze geen kinderen kunnen krijgen. De romantiek van het wonen in een kasteel is, mede hierdoor, langzaam verdwenen. Wat overblijft is verplicht wonen in een kil kasteel, dat steeds meer in verval raakt. Door zijn plichtsgevoel tegenover zijn overleden ouders, wil Charles het kasteel niet verkopen, hoe Corinne ook op hem inpraat, omdat zij liever naar Parijs verhuisd.
Door de positieve houding van Jean, is de sfeer in het kasteel steeds beter. Corinne en Charles maken elkaar nu geen verwijten meer dat ze ongelukkig zijn maar werken, door aansturen van Jean, nu samen om daar verbetering in te brengen. Op aanraden van hem gaan ze af en toe een, lang, weekend naar Corinne haar geliefde Parijs, de stad waar ze geboren en opgegroeid is. Jean past dan op het kasteel. Hij leert Charles gooien met de speerwerper. Die is verbijsterd hoe hard en nauwkeurig Jean een speer kan gooien over een grote afstand. Na eindeloos oefenen lukt het Charles om min of meer in de juiste richting te gooien.
Van Corinne leert Jean pianospelen. Hij blijkt over een groot gevoel voor muziek te beschikken. Van Charles leert hij schaken. Vrienden en dorpsgenoten komen weer op visite, nu de sfeer en de temperatuur in het kasteel zo aangenaam zijn. Corinne organiseert etentjes, haar grote hobby. Iedereen houdt zich aan de afspraak om niet over de afkomst van Jean te praten. Het grote plan van Charles over de toekomst van het kasteel is steeds definitiever.
De jaren gaan voorbij, een tijd waarin Jean steeds minder denkt aan zijn familie. Wanneer hij wel aan ze denkt, verkeert hij in tweestrijd. Het kan goed met ze gaan, maar ook slecht. In het eerste geval wil hij dat graag weten, in het tweede niet. Nu hij een doel in het leven heeft, verplaatst hij dit probleem naar de toekomst, tot hij een plaatselijk krantje in handen krijgt.
Jean heeft van een Engelse collega geleerd hoe je een origineel Engels ontbijt moet maken. Het probleem is om in Frankrijk de juiste ingrediënten te vinden. Nu heeft hij een winkel gevonden die dat verkoopt. Hij beloofd Corinne en Charles dit ontbijt de volgende morgen te maken. Vroeg gaat hij naar de stad om zijn ingrediënten te halen. Bij de ingang van de winkel staat een ijzeren rekje met lokale kranten erop. Met een automatisch gebaar neemt hij een exemplaar mee. De worstjes komen uit de diepvries, maar daar is niets aan te doen.
De slager snijdt het spek zoals Jean het hebben wil. Met zijn boodschappen en het krantje gaat hij naar huis.
Corinne en Charles zijn in de tuin bezig, in afwachting van hun traktatie. Ze ruiken en horen Jean bezig in zijn keukentje. Op het terras brand een klein vuurtje in de barbecue. Wat daar de bedoeling van is, snappen ze niet tot Jean ze roept voor het eten. De roereieren, het spek, de tomaten en de worstjes heeft hij gebakken. Alles staat onder aluminiumfolie op tafel.
Het brood dat erbij hoort heet in Frankrijk, American pane. In goed Nederlands is dat Casino wit. Dit brood roostert Jean op het vuurtje. Het ontbijt is heerlijk vinden ze, maar niet meer dan één keer per jaar; Jean is het daar hélémáál mee eens. Het krantje uit de supermarkt ligt vergeten in het huisje van Jean, tot een regenbui de werkzaamheden aan de tuin stopt. Hij gaat zijn huisje in om te schuilen. Uit balorigheid begint hij het krantje te lezen. Op pagina twee staat een foto van een totaal vernielde auto. Daarboven kopt de sensationele tekst: “Fataal ongeluk, geen overlevenden.”
Het nummerbord hangt scheef, maar het kenteken is duidelijk te zien.
Het is de auto van zijn vader. Goh, heeft hij die auto nog, is het eerste wat Jean denkt. De klap komt een paar seconde daarna. Kreunend van ellende, zakt hij op zijn knieën op de vloer. Een allesoverheersende woede neemt de controle over zijn denken en doen over. Vloekend stormt hij het grasveld op.
“Kunnen jullie godverdomme wel, heb ik daarvoor alles gedaan, heb ik daarvoor jullie schepping met respect behandeld. Waar blijft het respect voor mij,” schreeuwt hij wanhopig richting de hemel.
Corinne en Charles komen geschrokken naar hem toe rennen.
Ze hebben geen idee wat hij roept of wat er aan de hand is, ze weten wel dat het héél erg moet zijn. Zo hebben ze hun positieve en rustige Jean nog niet gezien. Het duurt minstens een half uur voor Jean in staat is om te wijzen op de krant en te zeggen dat het zijn familie is. Corinne rent naar het kasteel om de medicijnen van Charles te halen, want die is van de schrik, flauwgevallen. Het krantje heeft Corinne meegenomen en in het kasteel gelegd. Dagen is Jean vrijwel onaanspreekbaar. Corinne en Charles laten hem met rust, maar laten wel merken dat ze altijd klaar voor hem staan.
Charles bergt het krantje zorgvuldig op. Een kennis van hem heeft geïnformeerd wie de eigenaar van de auto is. Er is altijd een kans dat die door de ouders van Jean verkocht is. Het is helaas de auto van zijn ouders en die zijn inderdaad verongelukt. Maanden later begint Jean het ongeluk heel anders te zien. Die dingen gebeuren nu eenmaal, het maakt niet uit wat je denkt, doet of gelooft. Af en toe betrapt hij zichzelf op de geruststellende gedachte dat hij nu niet meer naar Nederland hoeft terug te gaan. Dit is zijn leven, de rest is weggevaagd. De spijt die hij krijgt over deze gedachte verdwijnt in de loop van die dag weer.
Het verlangen naar een Nederlandse connectie verdwijnt niet helemaal. Het brengt hem op een idee. Hij kan het vervallen huis waar vroeger de jachtopziener woonde, ombouwen tot een vakantiehuis. Dat kunnen ze dat aan Nederlanders verhuren. Tijdens het eten oppert hij zijn idee aan Corinne en Charles. Ze beloven hem hierover na te denken. In bed bespreken ze het idee van Jean. Charles bekijkt het vanuit zijn grote plan ooghoek. Hij is er voorstander van. Corinne voelt de behoefte van Jean aan Nederlands gezelschap en is ook voor. Charles doet Jean een voorstel: “Jij doet alle werk zoals het verbouwen en verhuren, wij betalen alles en we delen samen de huuropbrengsten.”
Hoofdstuk 22
Debby en Bram
Bram leert alle facetten van de training. Hierdoor krijgt hij een heel andere kijk op zijn omgeving. Hij ziet dat veel mensen ongelukkig zijn, zonder een duidelijke reden. Ze zitten in een cirkel van negatief denken wat hun levensgeluk, prestaties en creativiteit nadelig beïnvloedt. Waarom doen ze daar niets aan, vraagt hij zich af tijdens een van de keren dat hij in alfa is. Hij komt tot de conclusie dat het niets met geld te maken heeft, maar met sporen.
Er zijn twee sporen, een negatieve en een positieve. Iedereen zit bij zijn geboorte op een daarvan. Door een goede opvoeding, zoals hij heeft gehad, kom je op het positieve terecht en heb je geluk. Krijg je een slechte opvoeding, dan kom je op de negatieve en heb je pech. Onderweg zijn er wissels waardoor je, soms buiten je schuld, van spoor verandert of zelf veranderen kan zoals, studie, werk en mensen die komen of weggaan. Mijn negatieve wissel is de dood van Jane en Ab, de goede het tegenkomen van Debby. Als ik die genegeerd had was ik nu nog ongelukkig. Ik heb veel geluk gehad. Iedereen moet die training kunnen krijgen om zijn wissels te kunnen zien en zijn leven aan te passen. Met deze gedachte valt hij in slaap.
Na twee maanden is hun liefde sterk genoeg om Debby aan de ouders van Bram voor te stellen. Zijn broers hebben al wat verteld over haar. Ze hebben gemopperd dat Bram haar nog niet heeft voorgesteld.
“Bram stelt haar voor, wanneer hij vindt dat het tijd is. Daar moeten jullie je mond over houden.”
Dat doen ze dan ook. De broers hebben een heilig ontzag voor de oude dame, die nog steeds streng en rechtvaardig, over haar zonen regeert.
Op een avond stelt Bram voor om naar zijn ouders te gaan. Debby ziet hier tegenop en kijkt ernaar uit. Door de manier waarop de broers en de schoonzussen vertellen over hun ouders, heeft ze zin om ze te ontmoeten. Dat zij, in plaats van Jane, met Bram mee gaat ziet ze tegenop. De liefde en het gevoel welkom te zijn, omhult haar zonder verstikkend te zijn. Wanneer ze met de hele familie samenzijn zegt Debby tegen moeder: “Ik waarom jullie zulke leuke zonen hebben, ze zijn net hun vader, maar dan door u opgevoed.”
“Horen jullie dat? Eindelijk iemand die mijn zware taak waardeert.”
“Mam, wij waarderen het ook hoor, Debby is gewoon een walgelijke slijmster.”
De volgende stap is een ontmoeting met de schoonouders van Bram.
Bram belt ze op en vraagt of hij, samen met een kennis, de volgende dag langs mag komen.
Ze vraagt niet wie of waarom, zijn schoonmoeder zegt alleen: “Natúúrlijk, jullie zijn van hartelijk welkom. Tot morgen dan.”
Via de ouders van Bram weten zij al wie die kennis is.
Luchtig babbelend, rijden ze naar zijn schoonouders toe. Dit ‘babbelen’ is een uiting van zijn nervositeit, weet Debby. Hoe dichter hij bij de bestemming komt, hoe stiller hij is. Debby weet dat ze niets anders kan doen dan afwachten, dit is zijn strijd, die moet hij alleen strijden.
Op het moment dat hij uitstapt is alle kleur uit zijn gezicht verdwenen. Debby volgt hem op een kleine afstand. Met een vrolijk: “Hallo, kom binnen,” worden ze verwelkomd door zijn schoonvader. Ze lopen de kamer in waar zijn schoonmoeder op hem zit te wachten. Bram, heeft al duizenden keren bedacht wat hij gaat zeggen als hij zijn schoonouders weer ontmoet. Sinds hij met Debby omgaat, heeft hij hoop dat hij iets zinnigs kan bedenken. In de auto heeft hij nog gezocht naar mogelijkheden. In zijn hersenen heeft hij alles een plaats gegeven. Het gevoel van schuld is er nog wel, hoewel hij weet dat hij haar niet had kunnen verbieden te gaan. Het is haar keuze geweest om, ondanks zijn sterke afraden, toch te gaan. Die eigenwijsheid is een van haar eigenschappen waardoor hij zoveel van haar houdt en waardoor hij haar is kwijtgeraakt. Nu hij zijn schoonouders weer ziet, verdwijnen al die rationele redeneringen, wat overblijft is het schuldgevoel tegenover deze geweldige mensen. Hij zakt op zijn knieën voor zijn schoonmoeder en slaat zijn armen om haar heen. Huilend herhaalt hij: “Het spijt mij zo, het spijt mij zo.”
Zijn schoonmoeder streelt hem over zijn haren en fluistert: “Het geeft niet jongen, het is niet jouw schuld.”
“Het is wel mijn schuld, ik had haar tegen moeten houden.”
“Jane tegenhouden, dat kon niemand, zelfs jij niet.”
Debby verliest het dappere gevecht tegen haar tranen. De vader van Jane ook. Geen van allen heeft de behoefte om op dat moment iets te zeggen.
De gedachte over wat er met Jane en de kleine is gebeurd, verbind ze met elkaar. Het verdriet van Bram maakt plaats voor een gevoel van opluchting over de manier waarop, zijn schoonouders nu met hem omgaan. De moeder van Jane pakt het hoofd van Bram hoofd tussen haar tere handen, met haar duimen veegt ze de tranen van zijn gezicht.
“Stel je ons nog aan je nieuwe vriendin voor? Als ik het goed begrijp, hebben we aan haar te danken dat je weer terug bent.”
“Dat hebben jullie goed begrepen.”
Debby voelt de intense pijn van deze geweldige mensen, maar ook de blijheid over de terugkeer van Bram. Hij stelt Debby voor en vertelt hoe ze elkaar hebben leren kennen en wat de mindtraining voor hem en zijn familie betekent. De moeder van Jane luistert geïnteresseerd en zegt tegen Debby: “Zoiets doen wij ook, we noemen het bidden.”
“Dat is inderdaad, omdat je alleen aan God denkt, ook een techniek om in alfa te raken.”
“Soms is het verdriet of een andere gedachte zo sterk dat het niet lukt om je te concentreren.”
“Dat is het verschil met de methode die wij gebruiken, daar kan je alle gedachten uit je hoofd laten verdwijnen en de rust vinden om weer snel op krachten te komen.” “Daar zijn we je nu dankbaar voor.”
“Pa, hoe is het met de tuinderij en de kas,” vraagt Bram.
Vroeger hielp hij vaak met tomaten bestuiven en andere klusjes.
“De kas is verpacht, ik heb alleen een klein hoekje zoor mezelf.”
Het prachtige weer dwingt ze naar buiten en ze lopen een rondje door de tuin en de kas. Bij het naar buiten gaan bekijkt Debby, van dichtbij, de foto van Jane en de kleine die aan de muur hangt. Ze neemt zich voor om thuis ook een foto op te hangen.
Met een mandje tomaten en een paar komkommers staan ze weer buiten. De verse en onbespoten lekkernijen zet Bram naast de auto in de schaduw.
“Zullen we naar de haven lopen,” stelt zijn schoonmoeder voor.
Deze wandeling heeft Bram al ontelbare keren gemaakt, omdat het altijd leuk was te doen. Hij vindt zichzelf nog niet toe aan die wandeling, maar voor zijn schoonouders doet hij het graag.
De vrolijkheid waarmee ze, onderweg, vertellen over hoe het gaat met de andere familieleden, verbaast Bram. Debby hoorde al van zijn schoonmoeder, waar dat optimisme vandaan komt. Het is een bewijs van de universele kracht van mindcontrol. Hoe je het ook doet of hoe je het noemt, de uitwerking is altijd hetzelfde.
Het nichtje dat het huis van Bram heeft gekocht, woont er nog steeds. Zij weet ook van het bestaan van Debby. Het bezoek van Bram weet ze niet. Zijn schoonmoeder vindt het beter om Bram eerst met zijn tweeën te ontmoeten, voor ze het verder vertelt. Zo krijgt Debby de kans om, zonder druk van buitenaf, kennis te komen maken. De weg naar de haven gaat langs dat huis waar Bram zo gelukkig is geweest. Ze gaan richting het woud van masten tot ze verderop een paar mensen in de voortuin van een huis zien. Zij zien hen ook aankomen en blijven als standbeelden staan. Dan zien ze met hun verstand wat hun ogen al eerder hebben gezien en ze komen naar ze toe rennen. Debby is even verbaasd tot ze dichtbij genoeg is om haar te herkennen. Ze denkt, dat is het nichtje van Jane. Ze lijkt sprekend op de foto. Bram steekt zijn armen uit en grijpt de tengere vrouw bij haar middel. Hij tilt haar op en drukt haar tegen zijn borst of ze een pop is. Ze kust hem op zijn lippen en daarna op zijn hele gezicht terwijl de tranen van vreugde over haar wangen lopen. Voorzichtig probeert Bram haar neer te zetten, maar ze klemt zich aan hem vast. De anderen kijken ontroerd naar de twee. Eindelijk laat ze Bram los, ze kijkt hem zéér boos aan en geeft hem, met haar vlakke hand, een pets in zijn gezicht terwijl ze roept: “Dat wegblijven flik je niet nog een keer!”
“Ik zal het nóóit meer doen,” belooft Bram.
Het meisje keert zich naar Debby: “Jij bent dus de reddende engel, welkom in de familie.”
“Biertje?” vraagt de man van het nichtje.
De wandeling naar de haven is Bram nog even bespaard. Hij trakteert op een etentje, in het restaurant waar hij vroeger met Jane regelmatig kwam. Ook hier is het weerzien ontroerend. Binnen het uur gonst het nieuws door het hele dorp tot in De Wouden aan toe. Bram heeft tegen Debby gezegd dat hij direct na het eten naar huis wil, want door alle emoties is hij doodmoe. Voor ze weggaan maakt Bram een afspraak met zijn schoonouders voor een bezoek aan de polder.
Daar zitten ze na hun terugreis in de tuin met een glas wijn na te praten over hun bezoek aan Akersloot. Debby vraagt waarom er geen foto van Jane en Ab in de huiskamer hangt.
“Ik kon de herinnering niet verdragen.”
“Nu weer wel?”
“Ja, nu weer wel.”
“Dan zoeken we een paar foto’s uit en hangen die op. Zij horen, net als ik, bij je leven.”
De foto’s krijgen een ere plek in de huiskamer.
Hoofdstuk 23
Bram heeft bijna alle mensen die bij het ongeluk betrokken zijn weer ontmoet. Het bezorgt hem een gevoel van ongekende kracht en rust. Nog één familie moet hij ontmoeten, Simon en zijn vrouw. Daar is ook de plek waar Jane en de kleine gestorven zijn. Met Debby heeft hij dit besproken. Zij stelt voor om samen een zeilboot te huren en de tocht die Jane gemaakt heeft samen te doen.
Bram belt naar Simon waarbij het hem opvalt dat het minder moeite kost. Simon is blij met de komst van Bram. Ze spreken af om zondagmiddag langs te komen.
Simon is op de hoogte gebracht door de schoonouders van Bram, dat hij daar geweest is. Het belletje komt dan ook niet als een complete verrassing. Daarna belt Bram zijn schoonouders om te vertellen wat ze gaan doen.
“Dat is een wijs idee van Debby.”
“Dat klopt.”
“Wij regelen het.”
Dat zij hiervoor iets speciaals voor Bram hebben, vertelt ze niet.
Het weekend daarop gaan ze naar Simon. De ouders van Jane zijn al bij de haven aanwezig, om Bram en Debby op te vangen. Zwijgend lopen ze naar de haven waar de boot ligt. Bram herkent direct de zeilboot van Jane.
“Hoe kan dat nou? Ik heb gezegd dat jullie hem konden verkopen.”
“Er is een groot verschil tussen kunnen en willen. Hij is nog steeds van jou, nu kan je beter beslissen wat je er mee wil doen.”
Debby ziet de gezellige haven, waar mensen af en aan lopen met koeltassen en picknickmanden. Ze ziet de herkenning op de gezichten van veel mensen, maar niemand stoort het intieme samenzijn van Bram en zijn schoonouders. Debby kan zich de passie voor het zeilen en de drukte in de haven, heel goed voorstellen. Na een afscheidskus met zijn schoonouders varen ze weg. Debby krijgt op het Alkmaardermeer een stoomcursus zeilen.
Bram is stil, maar Debby ziet dat hij ondanks de herinneringen, toch van de rust op het water geniet. Debby ziet een mogelijkheid om, met de broers, vanuit Den Oever tochtjes te gaan maken op de Waddenzee en het IJsselmeer. Bram vraagt: “Aan wat voor wilde plannen zit je te denken?”
“Dit schip in den Oever neerleggen en dan tochtjes op de Waddenzee maken.”
“Dat klinkt goed. Als je dat met de familie wil doen dan is deze boot te klein.”
Ze zeilen verder in stilte, op een enkele aanwijzing na om de boot op koers te houden. Een meerkoet op zijn drijvende nest, kijkt wantrouwend naar de boot met zijn illustere passagiers. De kleine golven van het meer lijken, samen met het bewegende riet, te dansen op het ritme van de wind. Ze bereiken de aanlegsteiger van Simon die, samen met zijn vrouw, op het eind van de steiger zit te wachten. Na het voorstellen openen ze de koelbox voor een alcoholische versnapering. De reden van hun komst zorgt ervoor dat er af en toe een stilte valt. Ze proberen de juiste opening te vinden om over het moeilijke onderwerp, waarvoor ze ook komen, te beginnen. Debby voelt de spanning van de sympathieke Simon en zijn vrouw. Ze besluit dat het verstandig is dat zij als buitenstaander hierover begint.
”Mag ik jullie een pijnlijke vraag stellen?”
Bram begrijpt meteen wat ze gaat doen en is daar, net als Simon, dankbaar voor.
”Natuurlijk mag dat.”
“Waar heb je ze gevonden, Simon?”
Zwijgend lopen ze naar de plek die gemarkeerd is door een paar op elkaar gestapelde stenen, met een door de dochter van Simon geplante vetplant ertussen. Het vormt een eenvoudig, maar indrukwekkend monument. Spontaan gaan ze in een kring staan met de armen om elkaar heen en ontladen, zonder terughoudendheid en schaamte, hun pijn en frustraties. De droge grond zuigt hun tranen op. De grond waarop, voor het gevoel van Bram, erg lang geleden zijn vrouw en zoon in het noodweer hun einde hebben gevonden.
Hoofdstuk 24
De broers
Brian loopt nog steeds rond met plannen om op de Debby manier, zoals Joke het noemt, seminars te gaan geven aan kader en personeel van bedrijven. Op dit gebied heeft hij veel ervaring opgedaan, bij het bedrijf van de broers. Brian en Rik hebben een beloningsysteem voor het bedrijf ingevoerd. Wanneer iemand iets bijzonders doet, tijdens een grote drukte bijvoorbeeld, krijgt hij een beloning. Dit verhoogt de productiviteit en de stemming op het werk, want iedereen komt af en toe in aanmerking voor de beloning, daar zorgen ze wel voor. Na de training van Debby is dit systeem geperfectioneerd. Ze stimuleren het direct melde van een fout. Dan doen ze alles om deze fout zo snel en voordelig mogelijk te herstellen. Gebeurt het vaker, dan onderzoeken ze waarom hij is gemaakt. Soms is de werkmethode aangepast of krijgt de medewerker een bijscholing van de broers. Een héél enkele keer is er iemand overgeplaatst naar ander werk. De sfeer op kantoor is altijd prima, in geval van nood, ook buiten werktijd, krijgen ze altijd hulp van het personeel en andersom.
Bij het opleidingsinstituut waar Brian werkte , probeerde hij ook om een positieve instelling in zijn opleiding te propageren, want leidinggeven op een negatieve manier werkt altijd contraproductief. Buiten het verbergen van fouten, werd er nooit méér gedaan dan strikt noodzakelijk is om de baas net niet kwaad te laten worden. Moet er iets extra’s gedaan worden, dan heeft iedereen het vreselijk druk thuis. Met dreigen van sancties, dwingt men mensen toch te komen, waardoor de motivatie nog minder wordt. Het leidt bij grotere bedrijven ook tot sabotage en stelen. De respons die hij vaak krijgt is: ”Dát moet je tegen mijn baas zeggen.”
Het eerste wat dus moet gebeuren is de directie de training geven. Doe je dat niet dan kan je praten en lesgeven wat je wilt, maar dan werkt het niet.
Debby heeft hierover óók een idee, maar voor ze dat op tafel gooit wil ze eerst met Bram overleggen.
“Bram, luister.”
“Ik luister, maar ik hoor alleen een geit mekkeren. De vraag is nu, ben jij een geit?”
Debby negeert met een glimlach de opmerking.
“Brian wil op de mindcontrol manier seminars voor bedrijven gaan organiseren. Lijkt het jou een idee om het mind gedeelte hier op de boerderij te doen?”
“Nee. Ik ben gek op mijn broer, maar ik moet hem niet elke dag om me heen hebben.”
“Je broer komt hier niet, alleen zijn klanten voor de alfa training. De rest van de cursus kunnen ze bij hem in de buurt doen.”
“Dat klinkt al veel beter,” klinkt het aarzelend, want hij ziet aan het gezicht van Debby dat ze nog niet alles verteld heeft.
“Dan heb ik nog een idee.”
“Je bent niet te stuiten vandaag. Kom op, vertel.”
“Waarom beginnen wij zelf niet iets? We kunnen mensen helpen met hun problemen. We laten arme mensen niets of een beetje betalen en mensen met geld veel. We kunnen, met de cursus van je broer, een basisinkomen creëren waardoor we niet meer elke dag naar Amsterdam hoeven.”
“Dát is een geweldig idee. De boekhouding doen voor die smerige oplichters ben ik al een tijdje zat.”
“Je kunt ook, een klein administratiekantoor voor jezelf beginnen, voor de mensen hier in de omgeving.”
“Debby, je bent een genie.”
“Dát mag je wel zeggen, ja.”
Debby ziet een kans voor een practical joke.
“We nodigen je broers en de meiden, zondagmiddag uit om ze die plannen uit te leggen. We doen héél geheimzinnig en zeggen dat ze niets tegen iemand mogen zeggen, dan zal je zien dat Puk haar klep niet kan houden. Die gaat zeggen dat we gaan trouwen of dat ik in verwachting ben.”
“Mijn god, wat ben jij zálig gemeen.”
“Ja, erg hé.”
Puk kan inderdaad haar mond niet houden. Binnen één dag zijn er, onder grote hilariteit, weddenschappen afgesloten door het personeel op, gaan trouwen of in verwachting zijn. Debby doet net of ze niets merkt. Ze bespreken elke avond hun uitdijende plannen. Het begint met een ruimte voor de trainingen. Deze is ingericht als een normale huiskamer met een aantal makkelijke stoelen of ligbedden. De mensen moeten het gevoel hebben dat ze dit thuis zelf kunnen doen, zonder de hulp van Debby of Bram. Ze gaan de mensen volledige geestelijke onafhankelijkheid aanbieden.
Zowel Debby als Bram zijn grote muziekliefhebbers. De volgende stap is om een muziekruimte te creëren met een groot scherm en een goede geluidsinstallatie waar concerten op geprojecteerd kunnen worden. Een aantal statafels en zitjes en een klein podium voor huiskamerconcerten, maken het compleet. Het laatste idee is een zwembad en fitnessruimte.
Debby en Bram verheugen zich op de reactie van Puk bij de onthulling van hun plannen. Bram heeft een flipover geregeld, die in de kamer staat opgesteld. Ze staan nog onder de douche wanneer ze de claxon van Rik horen.
“Die is écht nieuwsgierig, anders is ze op zondag nooit zo vroeg uit bed,” merkt Bram op.
“Des te langer kan ze zweten in onzekerheid, ze denkt natuurlijk dat wij het nu al tegen haar gaan zeggen.”
“Doe jij eens een beetje lief tegen mijn schoonzusje.”
“Boontje komt om zijn eigen deegkoekje.”
“Huh!”
Puk en Rik zitten in het nazomerzonnetje een, gejatte, appel te eten. Tijdens de welkom omhelzing fluistert Rik tegen Debby: “Ze is niet te houden van nieuwsgierigheid.”
“Ze moet wachten tot iedereen hier is.”
“Goed zo. Dat zal haar leren zich te beheersen.”
“Koffie?” informeert Bram.
“Nee, eerst wil ik weten waarvoor we hier komen,” commandeert de volledig opgefokte Puk.
“Dat is gepland voor vier uur en niet eerder.”
“Debby! Wat ben jij een etter, dat doe je erom. Bram, zeg dat ze het zeggen moet.”
“Nee, lief schoonzusje, je moet wachten.”
“Rik, die heks heeft Bram helemaal in haar macht.”
Rita kijkt verstoord op door het harde lachen van de vier. Bij de koffie hoort de legendarische appeltaart, gebakken door de moeder van Bram. Om drie uur zijn Joke en Brian ook aanwezig. Puk beseft dat, wanneer ze laat blijken dat ze ongeduldig is, langer moet wachten. De anderen weten dat ook, waardoor het een soort pantomimevoorstelling is om met kleine gebaren Puk te verleiden toch ongeduldig te worden. Puk negeert hooghartig de hints.
“Zullen we dan maar,” stelt Bram voor.
“Rustig aan,” bluft Puk.
“Daar heb je gelijk in Puk, laten we eerst gaan eten.”
“Als je niet snel opschiet, draai ik je een bal af.”
In de kamer zien ze een schildersezel met een flip-over erop. Verbaasd nemen ze plaats. Op het moment dat iedereen zit, slaat Debby de eerste bladzijde om. Met grote letters staat er: ”Wie gewed heeft op in verwachting zijn, is zijn geld kwijt.”
Het duurde een paar seconden voor de betekenis doordringt.
“Ik heb mij per ongeluk versproken,” moppert Puk, wanneer ze uitgelachen zijn.
Debby slaat de volgende pagina om: “Wie gewed heeft op trouwen, is dat ook kwijt.”
“Wat is het wel, vragen jullie je nu af?”
“Ik moet bekennen dat enige nieuwsgierigheid mij niet vreemd is,” erkent Brian.
“Dat zullen we jullie vertellen in de huiskamer.”
“Dus die hele flip-over toestand is alleen om mij te treiteren,” stelt Puk grimmig vast.
“Het is allemaal haar idee,” roept Bram in een desperate poging de straf van Puk te ontlopen. Ze rent hem achterna het woongedeelte in. Daar ondergaat Bram lijdzaam zijn straf en de kus om het weer goed te maken.
Debby is onderweg om drinken in te schenken als het buurmeisje, in haar blauwe overall, het erf op komt fietsen. Zo ziet haar vader haar het liefste, gewoon een hulpje in werkkleding. Voor de broers is ze een godin in blond en blauw en dat laten ze haar merken ook. Mede door de complimenten van Bram over haar uiterlijk en haar persoon, is ze van een knechtje veranderd in een jonge, zelfbewuste vrouw. Nu komt daar de bewondering van de twee andere mannen bij. De broers zijn in staat om een vrouw zich mooi en begeerlijk te laten voelen, zonder dat ze bang hoeft te zijn dat ze er meteen bovenop springen. Het buurmeisje geniet even van de aandacht, voor ze vertelt waar ze voor komt.
“Rita 54 gaat kalven. Of jullie willen kijken?”
Haar vader heeft haar bevolen om Debby en Bram te halen. Ze wil zeggen dat zij visite hebben. Haar vader onderbreekt haar: “Houd je kop en ga ze halen.”
“Mogen wij mee?” vraagt Joke.
Nu kan ze wraak nemen op haar vader door te zeggen: ”Ja hoor, kom maar mee.”
Haar vader is straks absoluut kwaad, want bij het kalven is rust nodig en niet een grote groep toeschouwers, tenzij het niet goed gaat, dan maakt het niet uit wie er bij zijn. Eigen schuld dikke bult, vindt ze. Bram heeft zijn bedenkingen, want hij weet hoe het er in de stal uitziet. Geen plek om met nette kleren heen te gaan, laat staan met de pumps die Puk daagt. Dat probleem lost Debby op door Puk een paar laarzen te lenen. Bram laat ze beloven dat ze stil moeten zijn en voorál niet in de weg moeten lopen.
Verbaasd ziet de moeder van het buurmeisje ze voorbijkomen op weg naar de stal.
“Pap. Ik had je willen zeggen dat ze visite hadden, maar je liet mij niet uitspreken. Daarom heb ik ze allemaal meegenomen.”
Haar vader heeft geen tijd om boos te worden, want het kalf ligt verkeerd en de koe moet geholpen worden. Bedremmeld staat het groepje toe te kijken, hoe hij met zijn arm in de koe voelt. De dierenarts arriveert om te helpen. Bram vraagt hem of ze weg moeten gaan. Het is een moeilijke bevalling, daarom mogen ze erbij blijven. De vrouw van de boer heeft alles voorbereidt, zoals oude handdoeken en emmers warm water.
Na een, lange, strijd is het kalf er met een touw uitgetrokken. Met een ingetogen kreet van blijdschap zien ze het kalf geboren worden. Bram, die al behoorlijk wat gewend is op het platteland, is toch weer door de rauwe schoonheid hiervan overrompeld. Hij vraagt zich af hoe de anderen zich voelen. Aan de witte gezichten kan hij zien dat ze onder de indruk zijn.
“Jullie mogen hem wel schoonwrijven,” zegt de boer.
Aarzelend lopen ze naar het kalf toe.
Met stro wrijven ze hem schoon. Dit gebaar, geeft ze een gevoel van verbondenheid met de nieuwe bewoner van de polder.
“Het is een stierkalf, we noemen hem Bram.”
“Nu maar hopen dat hij net zo knap wordt als zijn naamgever,” zegt het buurmeisje. Het is een goede gelegenheid om hem een kus te geven, die hij met plezier ontvangt.
Op televisie ziet de geboorte van een kalf er enigszins romantisch uit hebben de bezoekers ooit gezien, maar dit is de harde werkelijkheid met de geur van mest en vruchtwater. Bram probeert ze mee te nemen. Daar is geen spráke van, het kalfje is veel te vertederend om weg te gaan. Waar ze, gelukkig, geen idee van hebben is dat, wanneer het kalf niet goed genoeg is om mee te fokken, hij binnen een jaar bij de slager ligt. Daar praat gelukkig niemand over. Zelfs bij de botste boer is enig gevoel.
In de boerderij is het tijd voor een borrel op de nieuwgeborene. Zijn moeder kan, in alle rust, de kleine verder wassen. De eerste fles jenever is, samen met een kist bier, snel leeg. De vrouwen houden het op een frisje, zij bieden ‘vrijwillig’ aan om terug te rijden naar Amsterdam. Ze mogen, wanneer ze bij Bram zijn, altijd even komen kijken naar het kalf, belooft de boer. Met deze woorden nemen ze afscheid.
Nog steeds onder de indruk van de geboorte, gaan ze naar het huis van Bram. Hier bespreken de plannen van Debby en Bram. De broers en hun vrouwen vinden het een goed idee. Puk vindt vooral het zwembad een geweldig idee. Ze spreken af om regelmatig met elkaar hier overleg over te plegen. De plannen van Brian, voor zijn bedrijfstrainingen zijn voorlopig nog niet definitief.
Hoofdstuk 25
Met het invallen van de herfst ondergaat de polder een dramatische verandering. De vele regen verandert alles in een modderpoel. Wanneer die even stopt, zijn de landerijen en wegen bezet door trekkers en rooimachines. Dag en nacht gaat de oogst door. Spookachtig rijden de trekkers met hun felle verlichting door het land.
“Waarom rooien ze ook ’s nachts?”
“Dat komt omdat het lang geregend heeft. Wanneer er te veel water op het land staat, kunnen ze niet oogsten. Nu is het een paar dagen droog en daar profiteren ze maximaal van, want er is al weer nieuwe regen voorspeld.”
Totdat het niet regent, zijn de wegen modderig, maar wel redelijk te berijden. Bij de eerstvolgende regenbui glibberen ze over de weg naar huis.
“Ik zie nu wat je bedoelt met dat landelijk wonen ook zijn nadelen heeft.”
Af en toe kijken ze bij Bram de stier, hij belooft een topper te worden.
Op bescheiden schaal helpen ze mensen met kleine problemen. Om dit te kunnen doen, is een van de kamers in het voorhuis hiervoor ingericht. De problemen variëren van vrouwen met een aangetast zelfvertrouwen door opmerkingen als: “Zo! Die heeft vrouw heeft pas een mooi figuur,” van hun man, bij het zien van een bekend model op televisie. Ze nemen deze opmerkingen véél te serieus en komen voor hulp om ook zo’n figuur te krijgen, wat uiteraard niet mogelijk is. Door de opmerkingen van Debby en Bram dat ze er geweldig uitzien en de training en is hun zelfvertrouwen veel groter. Ze trekken zich niets aan van de opmerkingen. Ze geven ze nu commentaar terug als: ”Moet je Brad Pitt horen. Jij ziet er lekker afgetraind uit met je vette pens.”
Er zijn mensen die geen rust kennen, zoals een man en een vrouw die een baby hebben gekregen. De man komt bij ze met de klacht: “Wanneer ik bij mijn kind ben voel ik mij schuldig, want ik moet het huis verbouwen. Ben ik aan het verbouwen, dan voel ik mij schuldig omdat ik niet bij mijn kind ben. Ik heb alle reden om gelukkig te zijn, maar ik ben het nooit.”
Na drie sessies vertelt hij enthousiast: ”Ik ben, voor mijn gevoel, de hele dag bij mijn kind en de verbouwing gaat als de brandweer.”
Veel energie is gestoken in negatieve dingen, waar je niets aan hebt. Op deze eenvoudige manier, focus je op wat wel kan en niet op wat niet kan, is het commentaar van de mensen die ze helpen. Ze krijgen steeds meer klanten met hun, kleine, problemen, tot ze een keer buiten bezig zijn.
Hoofdstuk 26
Bettie en Peter
Debby en Bram maken het pad naar de schuur sneeuwvrij. Over de weg komt een brommer aanrijden. Achter haar komt een auto, veel te hard, over de gladde weg hun kant op. De brommerrijdster rijdt hun erf op. De bestuurder van de auto begint te remmen, waarbij hij bijna van de weg slipt. De vrouw stapt af en rent naar Bram toe.
“Help mij, hij wil me kwaad doen,” smeekt de vrouw.
De chauffeur van de auto komt het erf oplopen en roept tegen de vrouw: ”Meekomen jij.”
De vrouw blijft angstig staan. De man loopt naar haar toe tot Bram hem de weg versperd. Hij zegt op vriendelijk toon: “Wilt u van mijn erf af gaan.”
“Niet zonder mijn vrouw,” zegt de man agressief.
“Wedden van wel.”
De vriendelijkheid is uit de stem van Bram weg. Een heel andere toon is daarvoor in de plaats gekomen, een waar de man van schrikt. Debby ook, want zo heeft ze Bram nog niet eerder horen praten. Heel even aarzelt de man nog. Bram doet een stap naar voren. De man twee achteruit. Dan draait hij zich om en rent naar zijn auto. Bram kijkt naar de vrouw.
“Kopje koffie?”
Hij helpt mee om haar brommer in de schuur te zetten. Ze heeft haar helm afgedaan, en schud haar donkerblonde haren los. Bram ziet nu haar gezicht, getekend door angst en stress. Zwijgend gaan ze naar de kamer, waar Debby koffie aan het zetten is.
“Geef mij je jas maar.”
Ze geeft Bram haar jas. Debby blijft bij haar in de kamer.
“Ga lekker zitten.”
De vrouw gaat op de bank zitten. Bram stelt Debby en zichzelf voor aan de vrouw.
“Bettie. En bedankt dat u mij geholpen heeft.”
“Daar hebben we het later wel over. Eet je straks mee?”
Bettie, realiseert zich wat haar positie is. Ze zit bij mensen die ze helemaal niet kent. Hiervandaan kan ze nergens veilig heen. Haar familie heeft de kant van haar man gekozen, omdat hij meester is in het manipuleren. Ze moet of zelfmoord plegen of weer terug naar de man die haar lichamelijk en geestelijk mishandelt. Geen van beide opties is aanvaardbaar. Debby en Bram zien haar denken en weten wat er komen gaat. De tranen lopen eerst geluidloos over haar wangen. Debby gaat naast haar zitten, slaat troostend een arm om haar heen en fluistert: “Gooi het er maar uit.”
Nadat ze uitgehuild is, vraagt Bram: “Je bent met de man in de auto, getrouwd neem ik aan.”
“Inderdaad, hij heet Peter.”
“Hou je nog van hem?”
“Heel veel.”
“Dat is mooi, maar niet zoals hij nu is.”
“Nee.”
“Waarom mishandelt hij je?”
“Hoe weet je dat hij mij mishandelt?”
Daar is de angst weer terug, ziet Debby.
“Dat kan ik aan je zien en je hebt het zelf gezegd.”
“Wanneer dan.”
“Toen je hier aankwam zei je: ’hij wil mij kwaad doen.’”
“Maar zo bedoel ik het niet.”
“Je bent hier volkomen veilig. We waarschuwen je man niet dat hij je moet ophalen of zo. We zetten je ook niet op straat. Als je wil, mag je hier blijven slapen.”
Debby ziet, hoe de vrouw hem onderzoekend aankijkt. Ze zoekt naar tekenen van bedrog, iets wat ze in haar leven maar al te vaak heeft moeten meemaken; ze vindt niets. De rust en de positieve atmosfeer in de kamer doen hun werk. De vrouw kan zich eindelijk ontspannen. Debby ziet haar veranderen in zichzelf. De angst verdwijnt, waardoor haar gezicht een uitdrukking krijgt van kinderlijke verbazing over haar omgeving. Debby en Bram kijken elkaar even aan. Dat is genoeg overleg om het met elkaar eens te zijn, wat de ander ook gaat doen of zeggen.
“Ik kan hier toch niet zomaar blijven, jullie kennen mij helemaal niet.”
“We kennen je voldoende om te weten dat je in gevaar bent, dat is voor ons reden genoeg om je te helpen, óók op langere termijn.”
“Wat bedoelen jullie met langere termijn?”
“Totdat je weer veilig thuis kunt zijn.”
“Daar ben ik nooit veilig.”
“Dan gaan we daar voor zorgen. Wil je ons vertellen hoe het allemaal begonnen is.”
“Dat wil ik wel.”
Hun huwelijk is in het begin prima, zij heeft een baan op een verzekeringskantoor, Peter maakt promotie tot uitvoerder bij het bouwbedrijf waar hij werkt. Alles gaat goed tot de vader van Peter overlijdt. Tot verbazing van Bettie trekt Peter zich dat erg aan, hoewel hij nooit meer contact heeft met zijn vader. Hij is gemeen tegen haar. Hij beschuldigt haar ervan een verhouding te hebben met iemand van haar werk. In het begin denkt ze dat hij zo doet door het overlijden van zijn vader, hij groeit daar wel overheen hoopt ze. Dat gebeurd niet, het is steeds erger. Ze moet van hem haar baan opzeggen en thuisblijven. Dat weigert ze. Die avond krijgt ze voor de eerste keer klappen. Totaal overrompeld rent ze weg naar haar ouders. Die geloven haar niet, want Peter is zo’n lieve man volgens hen. Ze bellen hem op om te vragen wat er aan de hand is. Hij vertelt, dat hij niet begrijpt waarom ze is weg gegaan. Het zullen haar hormonen wel zijn, ik ga met haar naar de dokter, belooft hij.
“Kom haar maar halen,” zegt haar moeder tegen Peter.
Ze raakt in paniek en wil weglopen. Haar ouders houden haar tegen, want Peter heeft beloofd met haar naar de dokter te gaan.
Zo isoleert hij haar van al haar vrienden en familie terwijl hij de behulpzame echtgenoot van een zieke vrouw speelt en haar de schuld geeft. Het dreigement dat hij haar zal vermoorden als ze wegloopt, neemt ze serieus. Murw geworden, doet ze haar best om hem niet kwaad te maken. Wanneer het eten niet naar zijn zin is, krijgt ze slaag. Het wordt steeds erger, want hij vindt altijd wel wat om haar te kleineren en te mishandelen. Gisteren kon ze er niet meer tegenop en ging met de brommer naar de spoorwegovergang, om daar voor de trein te springen. Peter is die dag eerder thuisgekomen van zijn werk. Hij heeft aangevoeld dat er iets te gebeuren staat met Bettie. Ze heeft zich die morgen anders gedragen dan hij gewend is. Op de tafel ligt een afscheidsbriefje, daarin heeft ze geschreven wat ze gaat doen. Hij springt direct in zijn auto, want hij weet waar ze dat zou kunnen doen. Ze ziet hem aankomen en is radeloos bij Bram het erf op gevlucht.
Hoofdstuk 27
Wouter en Dennis
Debby heeft gewacht om de brief van haar opa aan Bram te laten lezen, ze vindt dat hij eerst zijn eigen verleden moet verwerken. Nu is het tijd geworden.
“Bram, ik heb ooit een brief gekregen van mijn opa, waarin staat wat er met mijn ouders is gebeurd. Als je wilt mag je hem lezen.”
“Dat wil ik wel.”
In absolute stilte leest hij de brief. Debby wacht gespannen af wat hij daarvan vindt. Tijdens het lezen dringt het tot hem door dat wat hij leest, niet gebeurd kan zijn. Tot een crime passionele is iedereen in staat. Een weloverwogen moord of in dit geval een daad van gerechtigheid, hoe groot die gerechtigheid ook is, kan een ‘normaal’ mens niet plegen. Hij heeft de brief al uit, toch blijft hij hiernaar kijken. Hij moet beslissen of hij wel of niet aan Debby gaat vertellen wat hij denkt. Hij besluit te zwijgen, zodat hij tijd heeft om hier langer over na te denken.
“Je mag trots zijn op je oma en opa, het waren dappere mensen.”
“Ik ben blij dat jij dat ook vindt.”
“Jij dacht toch niet dat ik ze zou veroordelen?”
“Nee, maar met jou weet je het nooit.”
“Daar heb je gelijk in. Mag ik de brief een tijdje houden, want ik wil hem later nog een keer lezen.”
“Maak er maar een kopie van.”
Ze vrijen kort en heftig die avond. Debby valt direct daarna in slaap. Bram niet, hij denkt aan de onmogelijkheden in de brief. Zodoende komt hij op de gedachte, wat in die brief staat klopt niet. Morgen ga ik beginnen met een onderzoek naar wat er echt gebeurd kan zijn.
Bram begint tijdens zijn werk, op Internet, te zoeken naar informatie over de moord. Het is inderdaad een drugs misdaad. Dat betekent niets voor hem, want die informatie kan haar opa ook uit de krant hebben gehaald. Over haar vader kan hij alleen vinden dat hij verdwenen is, de zelfmoordbrief heeft de moordenaar zorgvuldig buiten het nieuws gehouden. Bram begint alles te overdenken. Haar moeder is aan de drugs en speelt voor hoer. Haar vader kan gaan scheiden. Niets aan de hand dus. De aanwezigheid van Debby maakt het gecompliceerd omdat zij verkocht gaat worden aan een pedofiel. Zij is dus de sleutel van alles, alleen op welke manier. In een flits heeft hij de oplossing, wie is de degene aan wie Debby verkocht wordt? Wanneer ik dat weet, dan is het misschien mogelijk uit te vinden wat er werkelijk heeft plaatsgevonden. Het gedeelte uit de brief waarin staat dat de vader van Debby vader begraven is op zijn geliefde begraafplaats, gelooft Bram ook niet. Dat kan haar opa verzonnen hebben omdat de waarheid veel te gruwelijk is of hij weet niet wat zijn zoon overkomen is. Het verhaal over zijn dood is geromantiseerd om Debby, zo mogelijk, gerust te stellen. Nu hij alles heeft opgezocht wat hij met zijn beperkte middelen kan vinden, besluit hij Wouter, een misdaadverslaggever voor wie hij al jaren de boekhouding doet, te raadplegen. De ‘creatieve’ onkosten van Wouter vragen soms om ‘creatief’ boekhouden. Tijd voor hem om iets terug te doen en misschien een schitterende scoop te krijgen.
“Wouter heb jij tijd om even bij mij op kantoor langs te komen?”
“Tijd zat, ik heb op dit ogenblik niets om handen.”
“Dan breken er nu gouden tijden voor je aan.”
“Ik kom er aan.”
Bram laat Wouter eerst plechtig beloven dat hij niets doet of publiceert zonder eerst met Bram te overleggen, want Debby mag er niets van weten.
“Ze moet wel érg bijzonder zijn dat je al die moeite doet.”
“Dat is ze ook”
Bram geeft hem een kopie van opa’s brief.
“Je mag hem lezen, maar niet houden.”
Na het lezen kijkt Wouter Bram aan.
“Ik mag aannemen dat je niet gelooft wat er in die brief staat?”
“Dat mag je ja. Wat mij intrigeert is, wie zou Debby kopen?”
“Daar zit ik ook al aan te denken. Als jij nou naar dat kerkhof gaat om uit te zoeken of haar vader daar zou kunnen liggen, dan begin ik met mijn netwerk te raadplegen wie er allemaal in aanmerking komt.”
“Afgesproken Wouter, ik zie je hier maandag op kantoor.”
Hoofdstuk 28
Bram gaat naar de begraafplaats. Debby heeft hem verteld dat ze vroeger, met haar vader en grootouders, hier veel tijd hebben doorgebracht. Hij kan zich dat heel goed voorstellen. De rust en de stilte van de plek, zijn een verademing in de altijd drukke stad. Hij slentert naar het einde van het parkje, waar inderdaad de bankjes staan en het hek is. Zittend op een bankje kijkt hij om zich heen. In gedachten ziet hij Debby met haar lange bruine haren tussen de hegjes rennen. Een opkomend gevoel van harmonie met de omgeving neemt bezit van hem. Hij sluit zijn ogen om in alfa te gaan. Het gevoel van harmonie is sterker en sterker. Hier ligt hij niet, denkt hij. Hij hoort een zacht gekuch. Een oudere vrouw staat vlak bij hem. Zij moet uit het witte huis komen, want net was er nog niemand op het kerkhof. Dan is dit dus de vrouw van het boek.
”Goede morgen. U bent hier voor de eerste keer denk ik.”
“Dat klopt, ik ben hier op aanraden van mijn vriendin.”
“Het mooie meisje met de lange, bruine haren. Zij kwam hier vaak met haar vader en grootouders.”
“Daar heeft u gelijk in, hoe weet u dat?”
“Ze heeft u het boek ook laten lezen, ik kan het zien aan uw gezicht en houding.”
“Ze heeft het mij inderdaad laten lezen en mij de techniek geleerd.”
“Dan weet u hoe ik het weet.”
“Zo ver zijn wij nog niet. We staan wel open voor signalen van anderen.”
“Daarom vang ik uw signalen op. Met de jaren kunnen jullie dit aspect ook leren, als u daar zin in hebt. Hoe gaat het met haar?”
“Prima, we gaan trouwen.”
De vrouw glimlacht om de logica van Bram.
“Ze heeft een groot probleem, bent u hier om dat op te lossen?”
“Oplossen is een groot woord, ik probeer te begrijpen wat er heeft plaatsgevonden.”
Bram ziet een unieke kans om meer aan de weet te komen over de techniek waar ze al zoveel voordeel van hebben.
“Waar komt die alfa training vandaan?”
“Die is al zo oud als de mensheid. De ‘primitieve’ mens zoals Indianen, Aboriginals, Eskimo’s, Afrikanen, en voor hen de Neanderthalers, gebruikten de techniek voor hun natuurgeneeskunst en communicatie. Respect voor hun voorouders en de schepping is hun levensdoel. Hun leven staat op een veel hoger ontwikkeld niveau dan het onze. De enige drijfveer die wij nog hebben is hebzucht, waar alles aan wordt opgeofferd.”
Bram laat de woorden tot zich doordringen. Wat is primitief, een man op de maan zetten en miljoenen mensen laten creperen van honger en dorst en het kapotmaken van hun leefomgeving of in harmonie leven met de natuur en zijn onuitputtelijke rijkdom aan voedsel, water en geneesmiddelen. Wij zijn dus de primitieven is zijn oordeel.
“Ik ben het met u eens.”
“Daar komt u hier niet voor.”
“Daar heeft u gelijk in. Nu ben ik bezig met het oplossen van háár probleem of eigenlijk het probleem waar zij bijna in terecht is gekomen.”
“En dat probleem is?”
“Kindermisbruik.”
“Dat is een verschrikking, ook een product van onze hoogstaande beschaving, maar wat heeft dat te maken met deze plek?”
“Als u belooft het niet aan Debby of iemand anders te vertellen, dan zal ik het u zeggen.”
De vrouw glimlacht en zegt: “Dat beloof ik.”
“Eerst een rare vraag. Denkt u dat het mogelijk is om hier iemand stiekem te begraven?”
“Nee, dat kan niet, de sporen daarvan zou ik zeker gezien hebben. Gaat het over de dubbele moord die jaren geleden hier vlak bij is gepleegd?”
“Inderdaad, daar waren haar vader en moeder bij betrokken.”
“In dat geval, dat heeft u niet van mij denk daaraan, zou ik naar de hoofdcommissaris Frans ter Apel informeren. Hem heb ik, op de bewuste avond, uit de portiek van die flat zien komen.”
“Waarom heeft u dat toen niet gezegd? Eh… Laat ook maar, het is een domme vraag, niemand tekent graag zijn eigen doodvonnis.”
“Precies, maar nu dat meisje er bij betrokken is, wordt het anders.”
“Ik ben blij dat u toen niets gezegd heeft, anders was die informatie verloren gegaan, nu kan ik hem gebruiken.”
“Wees voorzichtig, het is iemand met veel macht.”
“Wanneer het opgelost is, komen we samen het wonderboek terug brengen.”
“Dat moeten jullie zeker doen. Heel veel geluk samen.”
Deze woorden, door veel mensen als loze kreet bestempeld, hebben een enorme impact op Bram. Hij blijft nog een tijdje zitten om het gesprek te overdenken.
Hoofdstuk 29
Een maand geleden hebben Bram en Wouter voor de eerste keer, met elkaar gesproken over de inhoud van de brief. Wouter en Bram hebben ieder een stukje onderzoek gedaan. Ze zijn op de zaak bij Bram samen gekomen, om de resultaten hiervan te bespreken. Wouter heeft in zijn netwerk gezocht naar iemand die Debby gekocht zou kunnen hebben. Hij kan niemand vinden die met haar moeder of haar vermoorde vriend iets te maken heeft gehad. Bram, vertelt dat iemand de commissaris die avond uit de portiek heeft zien komen. Wie, houdt hij voor zich.
Nu heeft Wouter een naam om gericht te zoeken. Hij begint de commissaris, via Internet en bij de redactie van een krant waar hij vaak voor werkt, te onderzoeken. Het blijkt dat hij, op een manier die niet bij zijn functie past, bij verschillende misdaden zijdelings betrokken is, zoals het verdwijnen van jonge kinderen. Deze informatie is zó vaag dat een normaal mens daar niets achter zoekt, maar Wouter is op dit gebied geen normaal mens, dit is zijn jachtterrein. Wat ze op het spoor zijn is vreselijk en groot beseft hij.
Een tegenstander van het formaat als de commissaris, met al zijn vertakkingen en vrienden in de wereld van politie, justitie en onderwereld is levensgevaarlijk. Wouter besluit om Bram alleen voor informatie te gebruiken. Voor zichzelf is hij gewend dit soort risico’s te nemen en de gevolgen te dragen. Bij hun volgende ontmoeting instrueert hij Bram over deze risico’s en hoe ze te werk zullen gaan.
“Bram, dit is levensgevaarlijk. Jij blijft erbuiten, alleen als ik iets wil weten zal ik je hulp inroepen. Is het zover, doe dan exact wat ik zeg, hoe idioot en ongerijmd dat ook lijkt. Kan ik vrijuit praten, dan zal ik je altijd ‘mijn Brammetje’ noemen. Kan ik dat niet, dan zeg ik Bram. Jij weet dan dat ik in de problemen zit en alles wat ik dan zeg of moet zeggen, klopt niet. Straks ga ik op een valse naam, een prepaid telefoon kopen. Dat nummer krijg je van mij, maar gebruik het alleen wanneer je écht niet anders kan. Het liefste wil ik dat je naar het buitenland vertrekt, maar dat kan waarschijnlijk niet.”
Bram krijgt bijna een lachbui om de manier waarop Wouter dit allemaal in volle ernst vertelt. Voor Wouter is dit normaal, maar Bram krijgt het gevoel dat hij in een misdaadcomedy is terechtgekomen. Hij zoekt naar tekenen op het gezicht en in de ogen van Wouter of die hem niet in de maling neemt. Hij kan niets vinden en beseft dat het dodelijke ernst is.
“Ik zal in de zomer op vakantie gaan, dan kan je in die tijd gerust zijn, grappenmaker.”
“Héél goed idee. De kans dat we hem kunnen pakken voor die tijd is erg klein. Zoiets vergt maanden van voorbereiding.”
Hoofdstuk 30
Bettie en Peter
Met trillende handen van woede stapt Peter in zijn auto om zo snel mogelijk naar huis te rijden, waar hij in zijn virtuele wereld woont. Bram is een bedreiging voor die wereld. In paniek probeert hij de consequenties te overzien. Bram kan met Bettie naar de politie gaan. Met de gedachte, ik ontken alles, het is haar woord tegen het mijne, stelt hij zich op dit punt gerust. Hij kan ook naar haar ouders gaan. Daar past dezelfde redenering bij. Het is haar eigen schuld. Als ze nou maar doet wat ik zeg, dan hoef ik niet kwaad te worden, is zijn standpunt. Door de adrenaline en angst kan hij nauwelijks lopen. Thuis is hij veilig, hoopt hij. Daar is hij inderdaad veilig, maar niet voor zijn gedachten. Zijn verleden spoelt in donkere golven over hem heen. Hij denkt aan zijn vader en de mishandelingen die hij en zijn moeder moesten ondergaan.
Hij is ook boos op zijn moeder, omdat zij hem niet heeft beschermd tegen de tiran. Zijn virtuele wereldje stort samen met hem in elkaar. Net als bij Bettie dringt het tot hem door in welke positie hij is terechtgekomen. Hij is doodsbang voor Bram, want die kan naar hem toe komen om hem te confronteren met zijn gedrag. Hij gaat hij achter de bank op de grond zitten. Huilend van de pijn door de herinneringen mompelt hij urenlang: ”Ik zal braaf zijn pappa, sla mij niet meer.”
Zo begint zijn drie weken durende vakantie.
Hij heeft zich voorgenomen om in die vakantie, Bettie voor altijd te leren zich te gedragen, dan hoeft hij niet meer kwaad te worden. Af en toe zakt hij even weg in een onrustige slaap, tot de volgende morgen de telefoon gaat. De telefoon blijft gaan. Door de gedachte dat het Bettie kan zijn die weer terug wil komen, durft hij de telefoon op te pakken.
“Hallo Peter,” klinkt een zéér vriendelijk stem, “ik wil even met je praten over het misverstand van gistermiddag.”
Onmiddellijk weet hij wie het is. De toon van Bram verrast hem volkomen.
“Dat kan.”
“Je vrouw was gisteren erg in de war en moe. Ze durft niet met de brommer naar huis te gaan. Ze ligt hier in bed bij te komen. Ze vraagt of je haar straks wil ophalen, want ze is nu nog te moe om uit bed te komen. Zullen we afspreken om elf uur?”
Totaal overbluft door deze wending antwoordt Peter: ”Natuurlijk kan dat.”
“Dan zien we je straks.”
“Da, da, dank je,” stottert Peter van de zenuwen.
Bettie kijkt Bram totaal verwilderd aan. Hij heeft haar gewaarschuwd, dat het gesprek niet loopt zoals zij verwacht, maar dit had ze nooit kunnen bedenken. Debby heeft haar tijdens het gesprek vastgehouden en in haar oor gefluisterd: ”Raak niet in paniek, we weten wat we doen.”
Deze tactiek hebben Debby en Bram de vorige avond in bed besproken. Met kwaad worden zal Peter steeds verder in zijn eigen wereldje kruipen. Hierdoor is hij gevaarlijk en onbereikbaar voor hulp.
Om elke kans op een confrontatie tussen Bettie en Peter te vermijden, krijgt ze instructies van Bram.
“Wanneer Peter komt, ga jij naar boven. Denk erom dat, wat er ook gebeurt, jij daar áb-só-lúút moet blijven tot wij je roepen.”
Ze laten het haar plechtig beloven, om het goed in haar hersens te laten doordringen.
Peter komt onzeker binnen, bedacht op een valstrik, wat het ook in zekere zin is.
“Peter, ga zitten. Wil je koffie?”
“Waar is Bettie?”
“Die zit in bad, ze is net uit bed.”
Debby en Bram zien de teleurstelling op zijn gezicht. Hij is het liefste direct met Bettie weggegaan.
“Wat voor werk doe je?”
“Ik ben uitvoerder bij een bouwbedrijf.”
De tussendeur naar de schuur en de deur naar de bovenverdieping heeft Bram op slot gedaan. De enige uitweg voor Peter is de voordeur, waardoor hij ook naar binnen is gekomen. Tussen hem en die deur zit Bram en die zit daar niet toevallig. Bram vraagt door over Peters werk en Debby schenkt koffie in. Deze rolverdeling verloopt zonder afspraken, alles gebeurt op gevoel en intuïtie. Peter krijgt zijn zelfvertrouwen terug, waardoor de angst voor de valstrik verdwijnt. Dit is het moment waarop Bram gewacht heeft.
“Waarom mishandel jij je vrouw, Peter?”
De vraag is zo terloops gesteld dat hij bijna antwoordt: ”Omdat ze nooit luistert.”
Dus toch een valstrik, denkt hij.
Wanhopig probeert Peter een uitweg te zoeken, doodsbang dat Bram geweld zal gebruiken of de politie belt. Dat gebeurt niet, Debby en Bram blijven rustig zitten. Debby heeft op dit moment gewacht om vriendelijk te vragen: “Nog een kopje koffie, Peter?”
“Ik weet niet waarom ik het doe, o god, ik weet het écht niet.”
“Hoe zou je het vinden als wij je proberen te helpen om weer de oude Peter te worden?”
“Hoe kunnen jullie mij nou in godsnaam helpen?”
“Daar moeten we over praten. Ik ben vrijwel zeker dat jij ook bent mishandeld.”
“Inderdaad, door mijn vader.”
Het is voor Peter een opluchting dat deze twee mensen zo over dit onderwerp spreken. Op zijn werk praat hij mee wanneer het onderwerp, meestal naar aanleiding van een krantenartikel, ter sprake komt. Ze moeten die vent zijn handen afhakken, is een van de opmerkingen die zijn collega’s dan maken over iemand die zijn vrouw mishandelt.
Agressie en hoop zijn de emoties waar Peter mee worstelt. Aan agressie heeft hij hier niets, dus concentreert hij zich op de hoop.
“Daarom doe jij het óók, je weet niet beter.”
“Ik wil het helemaal niet, ik houdt erg veel van Bettie.”
Debby neemt het gesprek met Peter over.
“Zou je aan een experiment mee willen doen?”
“Wat voor experiment.”
“Wij denken dat we jou kunnen helpen door je verleden gecontroleerd te verwerken. Wanneer dat klaar is, ben je weer jezelf, denken we.”
Peter kijkt Debby ongelovig aan.
“Bestaat zoiets écht?”
“Dat kunnen we samen uitzoeken.”
“Ik heb niets te verliezen, dus ik doe mee.”
“Kom maar mee, dan beginnen we meteen.”
Debby neemt hem mee naar de behandelkamer. Bram gaat naar Bettie toe en vertelt hoe de ontmoeting is gegaan. Verbaasd en hoopvol kijkt ze hem aan. Hij belooft dat zij de behandeling ook krijgt. Bettie blijft in de slaapkamer tot Peter weg is, spreken ze af. Bram gaat naar beneden om op Debby en Peter te wachten.
Voor Peter is het een wonder om even vrij te zijn van zijn kwellende verleden, dat zijn hele leven domineert. Samen met Debby loopt hij na de behandeling de kamer binnen om over de toekomst te praten. Over het feit dat hij zijn kwellende gedachten uit zijn hoofd kan zetten is Peter erg enthousiast. Hij blijft maar herhalen dat het een wonder is. Op zijn vraag: “Kan ik dat thuis ook doen?” antwoordt Debby, bevestigend.
“Dan ga ik de hele dag oefenen.”
Debby en Bram lachen om zijn fanatieke houding. Ze merken dat Peter een plezierige man is met humor. Het maakt ze nog meer vastberaden om die twee te helpen. Ze spreken af om de volgende zaterdag weer bij elkaar te komen, voor de verdere behandeling. Bettie gaat mee naar Amsterdam om te helpen, op kantoor bij Debby.
Hoofdstuk 31
De oefening heeft Peter de sensatie gegeven of er een energie gevend vuur in hem brandt, in plaats van de kilte in zijn lijf. Hij stapt in de auto en zet de radio aan, waar so fare away van Dire Straits net begint. Met het volume op maximum rijdt hij weg. Zo hard hij kan schreeuwt hij mee: you’re so fare away from me, terwijl de tranen van blijdschap en ontroering over zijn wangen stromen.
Volkomen uitgeput door de emoties gaat hij op bed liggen om de oefening weer te doen; binnen tien seconden slaapt hij. Om acht uur ’s avonds is hij wakker. Wat een geweldige manier om mijn vakantie te beginnen, denkt hij. Met Debby heeft hij afgesproken om in alfa de werkelijke rol van zijn moeder te ontdekken, in plaats van zijn vertekende beeld. Voor het slapen gaan en bij het ontwaken doet hij zijn alfa training. Na vier dagen weet hij wat de echte rol van zijn moeder is.
Heel voorzichtig, om Peter niet kwaad te maken, heeft Bettie een paar keer gezegd dat ze de huiskamer wil opknappen.
“Dat is zonde van het geld.”
De echte reden is, dat elke verandering in zijn leven voor hem een te zware belasting is. Het onder controle houden van Bettie, zijn werk en het vechten tegen de spoken uit zijn verleden, slokt al zijn energie op.
Die spoken gaat hij verdrijven, weet hij nu. Zijn nieuwe energie zorgt ervoor dat hij het behang van de muren staat te halen. Na vier dagen zijn de muren van de huiskamer helemaal kaal en opnieuw gestuukt. Het houtwerk heeft hij geschuurd en in de grondverf gezet. Wanneer Bettie thuiskomt, kunnen ze meteen het behang en de verf uitzoeken. Even is daar de onzekerheid of ze wel thuis wil komen, omdat hij zich zo verschrikkelijk heeft misdragen. Ik vecht me dood om dat te bereiken, neemt hij zich voor. De buren hebben met, verbazing, over de anders zo norse en op zichzelf zijnde buurman gepraat. Wanneer ze hem nu tegenkomen, groet hij vriendelijk, in tegenstelling tot een week geleden. Ze hopen dat er een einde komt aan de ruzies die ze zo vaak hebben gehoord.
Dat Bettie al een tijdje weg is, begrijpen ze ook niet.
“Misschien is ze weggelopen,” oppert de ene buurvrouw tegen de anderen.
Peter bouwt zingend aan zijn nestje waarin hij hoopt Bettie gelukkig te maken.
Zij vindt het werken en de omgang met de mensen op kantoor geweldig. Ze krijgt de training een paar keer van Debby voor ze het zelf gaat doen. Ze probeert te begrijpen, waarom haar ouders haar niet wilde geloven; het lukt haar niet. Ze hebben de kans verspeeld op mijn liefde, terwijl ze daar wel de kans voor hadden. Als ouder moet je de liefde van je kinderen verdienen, vindt Bettie. Aan een eventuele ontmoeting met ze is ze in ieder geval nog niet toe, misschien wel nooit meer.
Zaterdagmorgen meldt Peter zich voor de tweede behandeling. Bettie wil hem wel zien, maar ze gaat nog niet met hem naar huis. Verlegen zitten Bettie en Peter bij elkaar, ieder wanhopig zoekend naar een begin van een gesprek. Bettie heeft gevraagd of Debby bij haar wil blijven, wat ze ook doet. Debby ziet ze worstelen met hun onvermogen om met elkaar te praten. Peter wil zeggen dat hij spijt heeft. In gedachten heeft hij allerlei teksten bedacht, steeds weer komt hij tot de conclusie dat het onmogelijk is. Wat hij gedaan heeft is zo verschrikkelijk, dat hij dit niet kan uitdrukken in woorden. Om te weten hoe Bettie over een eventuele terugkeer denkt, zegt Peter: “Ik ben begonnen de kamer op te knappen.”
“Dat is wel nodig.”
Meer conversatie is voor hen niet mogelijk. Debby helpt ze door te zeggen: ”Peter heeft erg veel spijt van wat er allemaal gebeurd is. Wanneer jullie sterker zijn, dan gaan we daar met zijn vieren over praten. Voor nu is het alleen belangrijk dat jullie aan je geestelijke kracht gaan werken om samen verder te kunnen.”
Peter kijkt hoopvol naar Bettie, omdat ze niet protesteert tegen het voorstel van Debby. Zwijgend nemen ze afscheid van elkaar. Het huiswerk voor Peter bestaat uit een ontmoeting met zijn moeder om uit te vinden wat er vroeger heeft plaatsgevonden.
De moeder van Peter maakt zich zorgen dat haar zoon net zo wordt als zijn vader, want na zijn dood, komt Peter nog steeds niet met Bettie bij haar. Daarom steekt ze elke avond een kaarsje aan bij een Mariabeeldje dat ze ooit van haar moeder heeft gekregen, waarbij ze bidt dat haar zoon niet zo wordt als zijn vader.
Peter heeft tijdens de oefeningen zijn verleden gecontroleerd herleefd.
Hij ziet in, wanneer zijn vader een woede-uitbarsting kreeg, dat zij probeerde om die op haar te laten uitrazen, zodat Peter zo min mogelijk te lijden heeft. Zijn boosheid verandert in bewondering, want hij beseft dat zij geen enkele kans had tegen de brute kracht van zijn vader.
Hij belt zijn moeder. Ze is blij verrast om zijn stem te horen. Een half uur later zitten ze bij elkaar. Aarzelend vertelt hij over Debby en Bram. Zijn moeder voelt zijn pijn uit het verleden en zijn spijt om wat hij Bettie heeft aangedaan. Dat hij vertelt dat ze geholpen worden, geeft haar hoop voor de toekomst. Eindelijk zijn haar gebeden tot Maria verhoord. Het verbaast haar hoe ze worden geholpen en de snelheid daarvan. Ze heeft moeite om het te geloven.
“Bestaat dat echt?”
“Dat bestaat echt, ik heb het zelf ondervonden.”
“Waren die mensen dan niet kwaad om wat je Bettie hebt aangedaan?”
“Nee, ze snapten het, omdat ik zelf mishandeld ben. Ze zeiden dat het hierdoor kwam. Ik was gewend aan het geweld en de onderdrukking, daardoor deed ik het zelf ook, want dat was vertrouwd.”
“En denk je nu dat je het niet meer gaat doen?”
“Ik ben nu mijn echte zelf en dat voelt geweldig. Ze hebben aangeboden dat, als ik maar de minste neiging krijg om het weer te doen, zij mij weer helpen. Mam, ik voel mij zo goed, ik ga ervoor zorgen dat jij ook gelukkig bent, je hebt in je leven genoeg ellende meegemaakt.”
De vrouw kijkt naar haar zoon, in zijn ogen ziet ze dat hij echt gelukkig is.
De zaterdag daarop zijn Bettie en Peter, bij Debby en Bram. Het is niet een echt gesprek, daarvoor zijn de emoties nog te sterk. Huilend houden ze elkaars hand vast, terwijl Peter herhaalt dat hij spijt heeft. Bettie vergeeft hem, omdat hij er niets aan kan doen, maar vooral omdat hij de hulp van Debby en Bram heeft aangenomen, hij had ook kunnen weigeren.
“Hoe kan ik jullie bedanken?” vraagt Peter aan Bram.
“Dáár heb ik wel een idee over.”
Het resultaat is een muziekkamer en een ‘behandelkamer’ van hoge kwaliteit voor een bescheiden prijs.
Brian, heeft in Amstelveen een lesruimte gevonden voor de traditionele kant van het trainen. De broers zijn nu klaar om op de Debby manier lessen te gaan geven.
Hoofdstuk 32
Jean
Een maand later begint Jean aan het opknappen van het vakantiehuis. Door gebruik te maken van tweedehands materialen kan hij een, relatief luxe, huisje bouwen voor een klein bedrag. Veel maakt hij zelf, zoals de kozijnen en het meubilair. Hij plaatst een advertentie in het blad van de ANWB. Voor het boeken en inlichtingen geven, koopt hij een mobiele telefoon. Aan verdere nouveautés zoals een computer of een televisie heeft hij nog geen behoefte. Bij een drukker in de buurt laat hij een folder met foto’s en een Nederlands tekst drukken. Op aanvraag stuurt hij die op. Snel komen de eerste reserveringen binnen. Op deze manier krijgt Jean toch een idee hoe het in Nederland is. Van bezoekers hoort hij hoe het in Nederland toe gaat en is het wonen daardoor in Frankrijk steeds aantrekkelijker. Zo kabbelt zijn leven door tot een zaterdag in juli. Om drie uur ’s middags arriveren twee mensen, uit Nederland, voor een vakantie van drie weken. De aanleiding voor deze vakantie is tweeledig, ze zijn uit de gevarenzone en Debby kan wel wat rust gebruiken.
Jean, de Nederlandssprekende man wacht ze al op. Bram, stopt naast hem, laat zijn raam zakken en zegt: ”Hallo.”
“Goedemiddag. Rij maar achter me aan, dan zal ik je wijzen waar het is.
Debby voelt zich binnen enkele seconden oneindig moe, omdat de klank van zijn stem zowel verschrikkelijke als prettige herinneringen oproept, die diep in haar hersenen opgeslagen liggen. Ze denkt, onterecht, dat het komt door de vermoeidheid van de reis. Jean ziet het en besluit haar de mogelijkheid te geven om te rusten.
Hij loopt voor ze uit naar de parkeerplek van de gite. Deze ligt in de schaduw van een eikenboom, die ook de opkomst en ondergang van Napoleon heeft meegemaakt. De ‘vermoeidheid’ van Debby verdwijnt.
Bram stapt uit en stelt zichzelf en Debby voor. Jean kijkt bewonderend naar haar buik.
Tróts, showt Debby hem en zegt: “Nog drie maanden.”
“O! dan wordt het een tweeling?” plaagt Jean.
“Nou, lekker is dat. Ik ben blij dat mijn buik eindelijk een beetje groeit en dan krijg ik dit.”
Bram is, prettig, verbaasd over de vertrouwdheid tussen de twee. Er is aan Jean niets te zien, maar in zijn hersenen is het chaos, omdat Debby, dezelfde naam heeft als zijn overleden dochter en héél erg op haar lijkt.
Ze zien het huisje tussen de bomen staan. Op een ruim terras staat een stenen barbecue, een door Jean gemaakte tuintafel met banken, twee comfortabele ligstoelen met dikke kussens en een grote parasol. Debby, is gefascineerd door de tafel.
“Dit is de mooiste tuintafel die ik ooit gezien heb.”
Jean ziet dat ze het meent en zegt: ”Dank je wel. Zelf gemaakt.”
Voor de tweede keer voelt ze de ‘vermoeidheid’.
Met de opmerking: “Het is nog mooier dan op de foto’s,” geeft Bram een compliment aan Jean.
“Leuk om te horen. Dank je wel.”
Ze gaan het huisje binnen. Op de vaatwasser en de wasmachine, ligt een gebruiksaanwijzing. Jean laat Bram de zekeringen zien en vertelt wat hij moet doen bij onweer. Op een papiertje heeft Jean tips over uitstapjes in de buurt geschreven. De lokale adressen voor agrarische producten, en supermarkten, staan daar ook op. Wanneer alles is besproken, geeft hij Debby een kans om rust te nemen, door tegen haar te zeggen: “Als jullie iets nodig hebben of iets willen weten van de omgeving, dan kan je mij in de kleine schuur bij het kasteel vinden. Wanneer je te moe bent om te koken, kunnen jullie vanavond bij ons komen eten.”
“O, wat heerlijk, kan ik eerst nog even slapen.”
Met de woorden: “We eten op het terras achter het kasteel. Zeven uur aperitief.” neemt Jean afscheid.
Terwijl Bram de auto leeghaalt, slaapt Debby al. Even later gaat hij stilletjes naast haar liggen. Om halfzeven gaat de wekker op zijn telefoon.
Na een snelle douche gaan ze naar het kasteel waar Corinne en Charles ze hartelijk ontvangen.
“Willen jullie iets drinken? We hebben eventueel een rosé open staan.”
“Dat lijkt mij heerlijk,” antwoordt Bram.
“Voor mij water, want ik ben zwanger,” antwoordt Debby, terwijl ze weer glimmend van trots haar buik showt.
“Dat heb ik gezien, maar voorál gehoord van Jean,” merkt Corinne geheimzinnig op.
“Waar is hij?” vraagt Debby nerveus.
Bram kijkt naar haar en denkt, waarom is ze zo nerveus.
“Hij komt zo. Hij moet de barbecue legen,” antwoordt Corinne.
“Gelukkig.”
De nerveusheid is weg, tot verbazing van Bram. Het zal wel met hormonen te maken hebben denkt hij. Jean komt terug met de barbecue, die hij direct aansteekt. Corinne zette het voorgerecht op tafel, oeuf mayonaise.
Corinne, vindt dat Debby en Jean wat betreft uiterlijk, gedrag en humor héél erg goed bij elkaar passen. Ze bekijkt ook de sterke wisselwerking tussen de twee. Het is geen verliefdheid, maar meer als mensen die elkaar heel lang kennen.
Charles en Corinne, beseffen dat de komende drie weken heel bijzonder kunnen zijn door deze twee, net als Jean, zeer positief ingestelde mensen.
“De oeufs zien er grandioos uit Corinne. Ze hebben een Nederlands tintje zie ik, want het lijken wel gevulde eieren,” merkt Debby op.
“Dat klopt Debby, het is een recept van Jean.”
Charles heeft een van zijn beste wijnen uitgezocht, waarvan Debby één slokje móét proeven. Zo krijgt de kleine alvast de smaak voor het betere leven, vindt Jean. De avond is een groot succes, maar om elf uur vindt Bram het tijd voor Debby om te gaan slapen. Na enig tegenstribbelen, want ze vindt het zo gezellig, gaat ze toch mee. Bij het afscheid nemen beloofd Jean om voor de volgende morgen brood voor ze mee te nemen, wat Debby en Bram erg waarderen.
Debby voelt haar, echte, vermoeidheid pas als ze in bed ligt.
Zo begint de vakantie, die Bram later omschrijft als volkomen krankzinnig en Debby als een surrealistische droom.
Hoofdstuk 33
De volgende morgen wordt Debby om elf uur wakker. Bram is al uit bed en heeft buiten de tafel gedekt voor het ontbijt. Het brood dat Jean heeft gebracht, legt binnen op de tafel en vult het huisje met een van de geuren van La douche France. Onder het brood ligt een briefje waarop staat: “Achter het kasteel is een kas en een groentetuin, daar mag je pakken wat je hebben wilt, hetzelfde geldt voor de fruitbomen.” Met thee zetten heeft hij gewacht tot Debby wakker is.
Af en toe kijkt Bram of ze al wakker is. Hij blijft dan even staan om van haar schoonheid, die door de zwangerschap een extra dimensie heeft, te genieten. Nu is ze wakker. Hij gaat naast haar op het bed zitten en streelt haar buik, waarbij ze voelen dat de baby zijn hand zoekt.
“Hé, slaapkop.”
“Môgge,” klinkt het schor.
“De tafel is gedekt. Ik ga thee zetten.”
“Lekker, ik heb honger en dorst. Het was gezellig gisteravond.”
“Jazeker, jammer dat jij geen wijn mag drinken.”
“Dat haal ik na de bevalling wel in. We nodigen ze ook een keer bij ons uit.”
“Dát doen we zeker.”
Een beetje aarzelend vraagt Bram: “Waarom vind je Jean zo bijzonder?”
“Hij doet mij héél erg aan mijn vader denken.”
De woorden zijn niet geabsorbeerd en opgeborgen op een plek in de hersens van Bram, ze blijven als een lichtkrant voor hem verschijnen.
Jean zit op het terras met Corinne en Charles. Daar hoeft die vraag, wat vindt je zo bijzonder aan Debby, niet gesteld te worden. Jean vertelt enthousiast over Debby.
“Dat is ook toevallig, Debby heeft dezelfde naam als mijn overleden dochter en ze lijkt ook héél erg op haar.”
Bij Corinne en Charles blijven die woorden ook hangen. Hierdoor is het gedrag van Jean en Debby logisch voor Corinne.
“Zullen we ergens heen gaan, Debby?”
“Niet te ver. Ik ben nog wel moe. Die bron en het stuwmeer, waar Jean het over had gisteren, lijkt mij wel wat.”
“Dan gaan we daar heen, ik zal straks vragen waar het precies is.”
“Samen.”
“Oké, samen. Schiet nou maar op luiwammes.”
Samen met de fluitende bewoners van het bos, eten ze hun ontbijt.
Ze lopen naar Jean om te vragen waar de bron is. Hij wijst ze de weg en vraagt: “Hebben jullie zin om aanstaande donderdag mijn verjaardag te komen vieren.”
“We komen. Wat vraag je voor je verjaardag?”
“Iets wat niet bestaat.”
“Dan nemen we dat mee,” zegt Debby met een lach.
Ze heeft geen idee hoe dicht ze bij de waarheid is.
Ze rijden de doodlopende weg op, die eindigt bij de stuwdam. Onderweg moeten ze de bron tegenkomen. Ze vinden hem en drinken van het zuivere, koele water dat uit de rotsen stroomt. In het stuwmeer zien ze scholen vis in het heldere water zwemmen. De hitte van de zon weerkaatst op het beton, waardoor het nog veel warmer is dan bij hun huisje. Met zijn arm om haar schouder, staan Bram en Debby samen te genieten van het uitzicht over het meer en de omringende bossen.
“Lieve Debby, zullen we in het dorp een kopje koffie drinken?”
“Lekker.”
Ze rijden over de smalle, verlaten wegen en absorberen de schoonheid van de natuur om zich heen. Op een tiental meters voor ze duikt een roofvogel in de berm. Automatisch remt Bram. De vogel mist zijn prooi en vliegt weg.
“Wat een schoonheid. Ik kon hem bijna aanraken,” fluistert Debby, ontroerd door deze onverwachte ontmoeting.
Ze drinken koffie op een terrasje, in de schaduw van een enorme boom. Op het dorpsplein spelen een aantal mannen petanque. Bram bewondert de precisie waarmee ze de ballen gooien. Debby vindt het te warm om daarop te letten. Ze verlangt naar de rust en de koelte van hun huisje. Bram ziet het.
“We gaan naar huis.”
“Graag.”
Bij een bakker nemen ze stokbrood mee voor het avondeten. Bram bakt een paar eieren met plakjes tomaat uit de kas die niet naar water, maar naar echte tomaten smaken.
Na het eten lopen Debby en Bram een rondje over het uitgestrekte terrein van het kasteel. Ze bekijken de grote schuur, waar de houtvoorraad voor de winter ligt opgestapeld in drie oneindig lange rijen. De vrolijke stemming van Jean, over het aanwezig zijn van Debby, is die middag omgeslagen in een depressie, veroorzaakt door het gemis van zijn familie. Vroeger speelde hij zijn lievelingsmuziek af op zijn stereo-installatie, wanneer hij zich, door de omstandigheden, down voelde. Nu speelt hij het zelf.
Debby is de eerste die het hoort. Ze is, door de prachtig gespeelde muziek, die zowel hoopgevend als triest klinkt, aangetrokken.
“Bram, hoor je die muziek?”
“Prachtig, wie speelt daar?”
“Ik weet het niet, het komt bij Jean vandaan.”
Ze lopen naar het geluid van het pianospel toe, dat uit het huisje van Jean komt. Voorzichtig gaat Debby naar binnen, het kan haar niets schelen wat Bram of Jean daarvan vinden, ze moet naar die betoverende muziek toe. Jean ziet haar niet, hij is gefocust op de piano en de muziek. Debby voelt dat er tranen over haar wangen lopen van ontroering. Bram heeft, in mindere mate dan Debby, ook een gevoel van ontroering. Corinne en Charles komen, aangetrokken door het spel van Jean, ook aanlopen. Van Corinne heeft Jean de beginselen van het pianospel geleerd. Hij was de lerares snel voorbij. Ze heeft erop gestaan dat hij les krijgt van een kennis van haar, die een bekende pianiste is. Ze treedt niet meer op, maar geeft les aan begaafde leerlingen. Zo staan ze met zijn vieren te luisteren naar het spel waar zoveel emoties in zitten. Jean stopt met spelen. Hij schrikt van het applaus dat hij krijgt. Bram ziet het verdriet in zijn ogen, maar ook de vreugde door de schoonheid van de muziek. Debby en Bram zien de miniatuur van Nina hangen, de vrouw waar Jean op zijn reis zoveel liefde van heeft gekregen, ze trekken uit de aanwezigheid hiervan de verkeerde conclusie.
“Dat is prachtig Jean. Dat is het lievelingsmuziekstuk van mijn vader.”
“Het mijne ook, ik ben blij dat je het mooi vindt, Debby”
“Ik heb hier veel uitvoeringen van gehoord, maar dit is veruit de mooiste.”
Bram heeft de muziek wel vaker gehoord, maar heeft geen idee wie de componist is.
“Van wie is die muziek, Jean?”
“Het is Le Gymnopedia van Erik Satie.”
De woorden van Debby, ‘hij doet mij héél erg aan mijn vader denken,’ verschijnen nu als op een bioscoopdoek voor Bram. Ze praten nog even na over wat ze gezien hebben die dag. De roofvogel is het hoogtepunt van de trip.
Hoofdstuk 34
De Poolse connectie
Een man en een vrouw, komen bij het kindertehuis van de Poolse stad Poznan aan. Dit tehuis was ooit een kleine sovjet kazerne. Het ligt in het bos aan de rand van de stad. Het bestaat uit een stenen hoofdgebouw, waar vroeger de officieren sliepen, en twee houten barakken waar de soldaten verbleven. In deze houten keten is nu de voorraad brandhout voor de, oude, kachels opgeslagen. Hier en daar vallen de planken, die al heel lang niet geschilderd zijn, van de balken af. Ze worden door de jongens die in het tehuis wonen, zo goed mogelijk vastgezet. Alles ademt verval en een triestheid die alleen in de zomer een beetje minder is. Twee begeleidsters hebben de leiding over de kinderen. Daarboven staat een directeur die zichzelf goed betaalt. Hij heeft zich, na de val van het communisme, de mogelijkheden van het kapitalisme snel eigen gemaakt. De slachtoffers van zijn hebzucht zijn de kinderen en de begeleidsters. Omdat er zo weinig personeel is, moeten de kinderen veel zelf doen. De jongens hakken zomers hout voor de kachels, de oudere meisjes helpen mee met de verzorging van de kleintjes. Op het grote terrein is ook een moestuin, waar het overgrote deel van hun voedsel, door de kinderen zelf wordt verbouwd. Deze werkzaamheden zorgen voor discipline en plichtsbesef onder de kinderen, het enige positieve aan hun ellendig bestaan.
In de zomer zijn er de zomergroenten, in de winter alleen aardappelen, bonen, uien, koolsoorten en wortelen. Af en toe krijgen ze van mensen uit de stad iets extra’s zoals rijst, macaroni en vlees. Op het middenterrein is een, door vrijwilligers gemaakte, speelplaats. Ze hebben van bomen uit het bos een paar simpele, maar onverwoestbare constructies gebouwd waar de kinderen mee kunnen spelen. De begeleidsters wonen bij de kinderen. Ze worden, af en toe, afgelost door vrijwilligers zodat de leidsters wat tijd voor zichzelf hebben. De directeur woont in een paar kamers in het gebouw.
De man klopt op de deur van het kindertehuis. Een van de leidsters opent de deur.
“Waarmee kan ik u van dienst zijn?”
“Kunnen we de directeur even spreken?” vraagt de man vriendelijk.
“Aan het einde van de gang,” antwoordt de leidster die hem met interesse aankijkt.
Die interesse komt door de uitstraling van een ongekende boosaardigheid door de man. Ze probeert in te schatten waar dat vandaan komt of wat hij er mee gaat doen. Ze kan niets bedenken en staart ze na, terwijl de man en de vrouw door gang lopen. Ze kloppen op de deur met een overdreven groot bord waar, ‘Directeur’ op staat.
“Binnen.”
Ze gaan naar binnen in de behaaglijk warme kamer.
“Wat kan ik voor u doen?” vraagt de directeur.
“Het gaat er om wat wij voor ú kunnen doen. Wij vertegenwoordigen een stichting die zich het lot van weeskinderen aantrekt.”
De directeur denkt, daar zie je niet naar uit, hij zegt: ”Dat is goed nieuws, ze hebben het al moeilijk genoeg.”
“En u natuurlijk ook, want een erg ruim salaris zult u niet krijgen?”
De zweem van sarcasme ontgaat de directeur en hij antwoordt schaamteloos: “Het is maar een klein tehuis met een erg krap budget.”
“Dan wordt het tijd om daar een beetje bij te helpen.”
De directeur is nu écht geïnteresseerd.
“Op welke manier wilt u dat doen?”
“We betalen u een bedrag per maand om uw salaris op peil te brengen. We geven ook elke maand een bedrag aan het tehuis voor de kinderen.
Er is wel een maar.”
Daar was ik al bang voor denkt de directeur, er is altijd een maar.
“Mijn opdrachtgever heeft gezegd dat niemand mag weten wat wij afspreken en doen. Zij zijn anonieme weldoeners.”
“Dat is geen probleem.”
“Dan is er nog iets. We geven een paar kinderen een vakantie. Na deze vakantie worden ze opgevangen in een ander tehuis waar ze het veel beter krijgen. Niemand mag dit weten anders stoppen we daarmee.”
“Welk ander tehuis?” vraagt de directeur, angstig door de veranderde toon van de man.
“Voor hun de hemel,” klinkt het luchtig, maar met een dodelijke ondertoon die de directeur, die toch het een en ander gewend is, misselijk maakt van angst.
“Daar kan ik niet aan meewerken,” protesteert de directeur met het laatste greintje lef dat hij nog heeft.
“Er is in de echte hemel ook plaats voor directeuren van weeshuizen die zichzelf verrijken ten koste van de kinderen, als u begrijpt wat ik bedoel?”
Dat begrijpt de directeur héél goed.
“Dit gesprek is alleen voor ons drieën bestemd. Dáár mag geen enkel misverstand over bestaan.”
“Uiteraard,” beaamt de doodsbange directeur.
“Wij zoeken de kinderen uit voor de vakantie, wij nemen hierover contact met u op,” zegt de vrouw.
De directeur is niet meer in staat te praten van de angst. Hij knikt ter bevestiging dat hij de vrouw heeft begrepen. De directeur heeft nu ook kennis gemaakt met de nadelen van het kapitalisme. De commissaris heeft hiermee zijn lugubere bedrijf uitgebreid met een buitenlandse connectie. Het betekent ook zijn ondergang.
Hoofdstuk 35
Jean
Debby en Bram gaan zwijgend naar bed. Bram overdenkt wat er aan de hand is. Debby is de rest van de avond stil geweest, Bram snapt wel waarom. Ze huilt zachtjes en Bram doet net of hij slaapt, want een gesprek over Jean zou haar nog meer overstuur maken. Hij begint spijt te krijgen van de vakantie, die is bedoeld om Debby, na alles wat ze heeft meegemaakt, rust te gunnen. Ze is door Jean herinnerd aan haar vader. Die herinnering maakt haar verdrietig en dat is helemaal niet de bedoeling. Het huilen van Debby heeft plaatsgemaakt voor een zacht snurken. Bram kan niet slapen, hij denkt aan de invloed die Jean heeft op Debby. Morgenochtend zal ik haar voorstellen om naar huis te gaan of ergens anders een vakantiehuis proberen te vinden, neemt hij zich voor.
Dit voorstel is de volgende morgen zéér resoluut afgewezen. Zijn bezorgdheid is ontroerend en ook zéér gewaardeerd, maar of hij verder zijn kop hierover wil houden, want ze is niet van bordkarton gemaakt. Dat weten we dan ook weer, denkt Bram. Na het ontbijt vertrekken ze naar de ‘Tour de Merle’. Jean zit voor zijn woning in het zonnetje, lui te zijn.
“Stop Bram, ik ga vragen of Jean mee wil.”
Voor hij kan antwoorden, is ze al uit de auto. Hij ziet Jean ernstig aarzelen. Bram weet wat ze nu gaat doen, haar glimlach zijn werk laten doen. Uiteraard werkt het. Jean pakt zijn portefeuille en stapt in de auto.
“De poort uit en dan rechtsaf.”
Jean vertelt over de geschiedenis van de ruïnes. Dat doet hij op een komische en kundige manier.
“Rijke, christelijk families, hebben hier eerst de oorspronkelijke bewoners uitgemoord in de naam van Jezus. Het gebod: ‘gij zult niet doden,’ werd toch al selectief gebruikt, dus dat is geen reden om het niet te doen. De veronderstelling dat God alles ziet, geldt niet voor hun, vinden ze. Later zijn ze elkáár te lijf gegaan, wat alleen maar opruimt. Na de revolutie gaan de overblijvers de guillotine op en is het hele spul verwaarloosd.“
In het souvenirwinkeltje bij de ruïne staat een pop van twee meter hoog, verkleed als ridder. Een klas, achtste jaar, jongeren is iets aan het uitzoeken voor hun ouders en oma en opa. Een knappe brunette is ze aan het helpen. Ze ziet Jean binnenkomen. Direct komt ze achter haar toonbank vandaan om hem met een kus héél hartelijk te verwelkomen.
Bram stapt ook de winkel binnen en begroet de ridder met een elegante buiging, geheel passend in de stijl van de bezienswaardigheid.
“Bonjour monsieur, ca va?”
De jeugd vindt het komisch, aan het gelach te horen.
Debby heeft de begroeting van Jean en het meisje, tot haar verrassing, met een dubbel gevoel bekeken. Ze vindt het leuk om te zien, maar ook voelt ze een volkomen ongepaste jaloezie, vind ze zelf. Veel tijd om daar bij stil te staan heeft ze niet, want Jean neemt ze mee naar de oude boomgaard en de groentetuin, die weer in hun oude glorie zijn hersteld. Jean vertelt hoe het kasteel vroeger volledig zelfvoorzienend was. De klim naar de hoge torens, in de slopende hitte, laat Debby over aan Bram en Jean. Ze eten in een eenvoudig restaurant, waar het eten allesbehalve eenvoudig is. Bram staat erop te trakteren, want Jean heeft al zoveel gedaan. Na het bezoeken van de Tour de Merle rijden ze naar huis. Jean vertelt onderweg dat zijn familie bij een ongeluk is omgekomen, waardoor hij geen binding meer heeft met Nederland. Over de moorden en zijn vlucht vertelt hij niets. Hij heeft, tijdens een vakantie, Charles gered. Die heeft gevraagd om bij hem te komen wonen en het kasteel op te knappen.
Debby vertelt over de alfatraining en wat ze daarmee in Nederland doen. Jean herkent het gevoel van rust en ontspanning uit zijn zwerverstijd. Bij hem is het, meestal, toevallig geweest.
Hij vraagt of ze ook aan genezingen doen.
“Nee, wij doen niet aan genezen. Wat we wel doen is de eigen geneeskracht van het lichaam versterken.”
“Is dat niet hetzelfde?”
“Nee, dat is héél wat anders. Ik zal een praktijkvoorbeeld geven.
De broers van Bram hebben een bedrijf. Daar heb ik de training gegeven. De zoon van een van de medewerkers kreeg de ziekte van Hodgkin. De vader van de jongen heeft hem de techniek ook geleerd. Hij vroeg aan mij of dat voldoende was om zijn zoon te genezen. Nee, vertelde ik hem, gebruik het om de medicijnen beter te laten werken. Dat heeft hij gedaan. De jongen moest om negen uur in het ziekenhuis zijn voor zijn laatste, zéér zware kuur. Dat is degene die je krijgt voor je weer, met stamcellen, tot leven wordt geroepen.”
Het gesprek over de zieke jongen is onderbroken door hun aankomst bij het kasteel. Bram nodigt Jean uit voor een biertje op het terras van hun huisje. De stenen van het terras zijn nog warm van de zon. Vlinders zoeken mineralen op het stenen muurtje dat hun terras scheidt van de rest van de tuin. Bram zet een bakje zoutjes, wat blokjes oude kaas en drinken op tafel. Debby kijkt afgunstig naar de flesjes bier, waar snel druppeltjes dauw op zitten. De oude kaas, die Debby en Bram hebben meegenomen, smaakt Jean voortreffelijk.
Ze hebben oude kaas, op de Schager markt, vacuüm laten verpakken en meegenomen. Debby heeft gezegd dat hij te veel meeneemt, nu komt ze daarop terug.
“Ik heb, volkomen onterecht, gezeurd tegen Bram dat we veel te veel mee hebben. Het komt nu goed uit want ik kan je een stuk meegeven voor je verjaardag.”
“Dan moet je wel snel zijn, want Corinne en Charles zijn er ook gek op.”
“Zij krijgen ook een stuk,” belooft Bram gul.
“Ga verder met je verhaal over die zieke jongen, ik ben benieuwd.”
“De jongen komt in het ziekenhuis. Daar nemen ze bloed af om te kijken of hij genoeg witte bloedlichaampjes heeft om de kuur te kunnen krijgen. De zaalarts vindt de behandelingen erg snel achter elkaar gaan. De jongen vertelt dat hij snel geneest en dat zijn behandelend arts het traject heeft vastgesteld. De zaalarts blijft het vreemd vinden omdat hij het niet gewend is. Hij meet de bloeddruk van de jongen, die is te hoog is, vindt de arts. Hij stelt voor om de resultaten van het bloedonderzoek af te wachten en dan een beslissing te nemen. De vader, die de jongen heeft gebracht, hoort het gesprek afwachtend aan. De testresultaten komen binnen; de bloedwaarde is te laag.
“Zie je wel dat het te snel gaat. Ga maar weer naar huis, want je bloeddruk is te hoog en je gehalte te laag,” zegt de dokter.
Dit is een klap voor de jongen, want het vergt enorm veel wilskracht om naar de behandeling toe te gaan. Hij zegt tegen de dokter dat hij zijn lichaam de opdracht zal geven om alles in orde te maken voor de behandeling. De dokter legt tactvol uit, dat zoiets absoluut onmogelijk is. De jongen houdt vol, de dokter ook. Op dat moment grijpt de vader in. Hij stelt voor om het de jongen te laten proberen. Zijn de waarden nog te laag, dan gaat hij weer naar huis, stelt hij voor. Geïrriteerd over zoveel eigenwijsheid gaat de dokter akkoord. De vader gaat werken en komt om zes uur naar het ziekenhuis om zijn zoon op te halen of niet. Om zes uur neemt de dokter bloed af en meet zijn bloeddruk. De bloeddruk is prima. Na een spannend half uur komen de resultaten van de bloedafname binnen. De zaalarts bekijkt ze en schrikt van de resultaten. Om zeker te zijn of het klopt, belt de dokter naar het laboratorium. De test wordt herhaald en weer is de waarde prima. De dokter vraagt wat de jongen in godsnaam gedaan heeft. Die vertelt dat hij in alfa zijn lichaam opdracht heeft gegeven dit te doen. De dokter loopt te mopperen dat hij over zulke dingen niets te horen krijgt tijdens de opleiding. De jongen stelt hem gerust en vertelt dat hij niet de enige is, want zijn behandelend arts en de zusters van die afdeling zeggen dat ook allemaal. De dokter kan dit begrijpen. Hij zegt tegen de jongen dat hij het gelukkig zelf gezien heeft, anders had hij het niet geloofd.
Na het gesprek over de alfatraining met Debby en Bram, loopt Jean in gedachten, met zijn kaas in zijn handen, naar zijn huisje terug. Deze behandeling had mijn vrouw moeten hebben, daarvoor is het is nu te laat, maar ik ga het voor de toekomst gebruiken. Misschien kan ik in alfa bedenken hoe ik het probleem met de commissaris kan oplossen.
Hij begint die avond te oefenen. Het gevoel van totale ontspanning heeft hij tijdens zijn tocht vaker gevoeld, nu kan hij dit bewust oproepen. Hij bedenkt dat hij zonder die momenten van rust in zijn hoofd, de reis nooit had kunnen maken.
Corinne en Charles zitten in de tuin te praten over het grote plan van Charles. Het is de eerste keer, dat hij zijn idee aan Corinne uitlegt. Ze is direct voor, hoewel een aantal zaken moeilijk op te lossen zijn, zoals de identiteit van Jean. Ze spreken af om dit met hun notaris te overleggen.
In bed liggen ze allemaal met hun problemen te worstelen. Bram worstelt met iets, hij weet alleen niet wat, tot hij denkt aan wat zijn neefjes hebben gezegd voor ze op vakantie gingen.
“Wanneer jullie terugkomen, dan vieren we pas onze verjaardag.”
Jean is dus op dezelfde dag jarig als de vader van Debby. Heb ik dat, denkt Bram, moet ik dat nou wel of niet tegen Debby zeggen. Met de gedachte, laat ik maar niets zeggen, wanneer ze het zelf ontdekt zien we wel wat er gebeurt, valt hij in slaap.
Hoofdstuk 36
Wouter en Dennis
Wouter, weet na een paar dagen, waar de commissaris zijn auto parkeert en hoe laat hij naar huis gaat. Voorzichtig begint hij hem te schaduwen in een gehuurde auto. Al snel weet hij de route naar zijn huis en kan hij direct afhaken wanneer de commissaris die kant op gaat. Wouter beseft dat het een kwestie van geduld is om hem te betrappen op iets afwijkends.
Na ruim een week is het zover, de commissaris neemt een andere route. Hij rijdt door de IJtunnel de stad uit, waarna hij direct de afslag neemt.
De commissaris gaat de woonwijk in, waar hij zijn auto parkeert en in een andere stapt. Wouter denkt, aha, meneer wil niet gezien worden in zijn eigen auto, heel slim. Op een zo groot mogelijke afstand achtervolgt hij de commissaris, richting het industrieterrein.
Nu is het gevaarlijk, want de meeste mensen zijn al naar huis gegaan. Wouter bewaart veiligheidshalve nog meer afstand. De commissaris slaat rechtsaf een doodlopende straat in. Hij kan niets anders doen dan doorrijden om niet op te vallen.
De volgende dag gaat hij naar de straat waar de commissaris is ingereden. In totaal staan er vier bedrijfspanden. De eerste twee panden links en rechts hebben een naam, die hij noteert. Het volgende bedrijf aan de linkerkant, een kleine loods van twaalf bij dertig meter, heeft geen naam, de rechtse hier tegenover wel.
Op het Internet zoekt hij naar informatie over de bedrijven en hun eigenaar. Om te weten of ze echt zijn, belt hij ze op met de vraag of ze mee willen doen met een kalenderproject. Dat willen ze niet, de namen en hun activiteiten kloppen wel. Hij weet nu vrijwel zeker dat het om de kleine loods gaat. Op het Internet is niets te vinden over het adres. Zijn volgende stap is het kadaster, waar een vriend van hem werkt. Het pand staat op naam van een Algerijn, die in Frankrijk woont. Wouter vraagt zich af waarom. De kans dat hij hier iets doet wat alleen de belasting of zijn baas niet mag weten, is te verwaarlozen. De moeite om niet in verband te worden gebracht met de loods, is zó groot en zorgvuldig dat het wel om iets veel groter moét gaan. Wat er in het gebouw gebeurt, is nu de vraag. Wouter kan van buitenaf niet in het gebouw kijken, want nergens zijn ramen. Hij moet dus wachten tot de deur opengaat. Hij verkent zorgvuldig de omgeving en vindt een plek, waar hij ongezien het gebouw in kan kijken met een verrekijker. De commissaris opent de deur met een afstandsbediening en direct weer achter hem dicht. Wouter kan daarom maar heel even in de loods kijken. Aan elke zijkant en aan de achterkant staan stellingen met dozen erop. Een klein bureautje met een computer erop trekt zijn speciale aandacht, want er zitten geen kabels aan. Die staat daar dus voor het zicht, waarom doet hij dat, vraagt Wouter zich af.
Na drie weken heeft hij nog geen enkel idee wat de commissaris daar doet.
Het ziet er ook niet naar uit dat dit gaat veranderen. Gefrustreerd door het idee dat hij iets over het hoofd ziet, blijft hij de wacht houden, tot er op een avond iets bijzonders gebeurt. De commissaris is weg en Wouter wacht nog even om ook weg te gaan. Aarzelend blijft hij zitten. Dan gaat de deur van de loods open. Driftig pakt hij zijn verrekijker en ziet een man naar buiten komen.
“Dat kan helemaal niet, want bij het wegrijden van de commissaris is hij niet in de loods,” mompelt Wouter verbaasd.
De man loopt om het gebouw heen.
Bij het om de hoek komen aan de achterkant ziet Wouter de oplossing.
De man is op de hoek, maar nog niet ter hoogte van de achterwand binnen. “Achter de achterwand is dus nog een ruimte. Hoe geniaal,” lispelt Wouter peinzend.
Via een connectie komt Wouter er achter dat er een zeer snelle Internetverbinding in de loods aanwezig is. Wouter combineert alles wat hij tot nu toe, aan informatie heeft verzameld. De commissaris kán betrokken zijn bij de poging tot verkoop van Debby aan het pedofielencircuit. Hij is ook heel vaag betrokken bij de verdwijningen van jonge kinderen. De geheime ruimte in de loods en de snelle Internetverbinding. Zijn conclusie is, hier wordt kinderporno verspreid, misschien wel gemaakt.
Wouter beseft dat hij het niet meer alleen kan doen, hij heeft hulp nodig van de politie.
In een dossier heeft een naam gezien van een inspecteur, die direct na de moord op de moeder van Debby en haar vriend, is overgeplaatst naar het zuiden van het land. Dit is hoogstwaarschijnlijk géén vriend van de commissaris.
Hij besluit Bram hierover te raadplegen.
“Brammetje, ik heb informatie nodig over een inspecteur die bij de zaak van Debby betrokken was.”
“Dat ga ik voor je regelen.”
Hoofdstuk 37
“Debby, die inspecteur die de zaak van je vader heeft behandelt, wat was dat voor man?”
“Waarom wil je dat weten?”
“Zomaar, ik dacht eraan.”
“Ik vind hem een geweldige man, want hij is degene die mij geholpen heeft om direct bij mijn oma en opa te kunnen gaan wonen.”
“Dat heeft hij goed gedaan.”
Wouter belt die inspecteur, die nu hoofdinspecteur is bij de Nationale Recherche. Hij vraagt een gesprek met hem aan op een neutrale plek; zonder te vertellen waarom, na lang aandringen gaat hij akkoord.
De inspecteur zit al aan de bar in het motel, op het moment dat Wouter naar binnen loopt. Wouter herkent hem direct aan het afgesproken teken, een krant die dwars voor hem ligt. Ze stellen zich aan elkaar voor.
“Wouter.”
“Dennis, aangenaam.”
Wouter heeft al een plaats gezien waar ze veilig met elkaar kunnen praten.
Hij neemt hierin het initiatief om niet op een door Dennis ‘geprepareerde’ plek te hoeven zitten. Vertrouw niemand en wantrouw niemand, is het devies van Wouter. De mannen hebben direct veel sympathie voor elkaar.
Wouter legt uit waar hij voor komt zonder namen te noemen. Dennis luistert geïnteresseerd. Hij kan zich Debby en de zaak van haar vader heel goed herinneren. De snelheid waarmee de zaak van de moord was afgesloten, had hij vreemd gevonden. Omdat hij blijft aandringen op verder onderzoek, wordt hij overgeplaatst. Dat werd niet opgegeven als de reden, maar dat was het wel. Tijdens het gesprek begint Wouter te beseffen, dat hij buiten een eventueel onderzoek staat. Het maximale is een achtergrondartikel over de commissaris en wat hij de maatschappij aandoet. Behalve elk misbruikt kind worden ook, ouders, grootouders, ooms en tantes, vrienden op school en buren geconfronteerd met deze misdaad.
Dennis is onder de indruk van het werk dat Wouter heeft verricht. Nu hij met deze feiten is geconfronteerd, begint hij heel anders tegen de zaak aan te kijken. Zoals Wouter al verwacht mag hij zich niet met de zaak bemoeien om achteraf geen vormfouten in het proces te krijgen. Dennis weet dat er een publiciteitsgeile topadvocaat de commissaris gaat verdedigen. Deze zal daar graag misbruik van maken. Hij belooft Wouter wel dat hij achteraf informatie krijgt om een achtergrondartikel te schrijven.
Hoofdstuk 38
Op aanwijzingen van Wouter, heeft Dennis een observatiepost ingericht, in een lege kamer op de eerste verdieping van het bedrijf, tegenover het pand van de commissaris. Hij heeft de eigenaar van het pand vertelt dat het om drugs gaat. De eigenaar verteld zijn personeel dat hij de ruimte aan een bevriende kunstenaar heeft verhuurd, om daar ongestoord te werken.
Na twee maanden observeren is er nog niets bijzonders gebeurd. De commissaris komt een paar keer per week langs om na een paar uur weer te vertrekken. De infraroodcamera ziet steeds één persoon in de auto. De man die Wouter gezien heeft, komt niet meer tevoorschijn. Dennis begin te twijfelen aan het idee dat hier iets gedaan wordt wat verboden is, tot op een avond een busje met geblindeerde ramen verschijnt. De commissaris is al aanwezig op het moment dat de auto arriveert. De, opnemende, infraroodcamera geeft aan dat er vier personen in de auto zitten.
Na een paar uur vertrekt het busje met twee personen erin. In de loods zijn alleen de commissaris en zijn auto te zien. De camera registreert geen personen in de loods.
“De twee anderen zitten achter het schot,” zegt hij tegen zijn assistent.
“Dat is vreemd Dennis. Tenzij ze daar niet vrijwillig zitten.”
“Laten we de opnamen even terug kijken. Er klopt iets niet, maar ik weet niet wat.”
Ze kijken samen tot Dennis roept: “Ze zijn kleiner. Mijn god, ze hebben kinderen uit Polen gehaald.”
De assistent kijkt naar Dennis, hij ziet de afschuw en verbetenheid over deze misdaad. Dennis staat nu voor een moeilijk dilemma. Hij kan nu ingrijpen om de kinderen te bevrijden vóór er iets met ze gaat gebeuren. Hij moet dan hopen dat er voldoende bewijsmateriaal in de loods aanwezig is. Is dat niet het geval, dan weet de commissaris, helaas, dat Dennis er is. Zolang er niets met de kinderen gebeurd is, kan de commissaris ontkennen dat ze dat van plan zijn. De commissaris en iedereen die bij zijn misdaden betrokken zijn gaan dan vrijuit. Hij neemt de moeilijkste beslissing uit zijn leven, afwachten.
De dagen erna komen er twee andere auto’s naar de loods van de commissaris. Ze blijken op naam te staan van een kleine crimineel die als katvanger moet dienen. Van iedere bezoeker nemen ze foto’s als bewijsmateriaal om ze later te kunnen vervolgen. Tot verbijstering van Dennis is er ook een rechter bij. Nog is er een beetje twijfel bij Dennis, tot er bezoek komt van een al eerder veroordeelde pedofiel. Nu weet hij het zeker. Dennis schakelt de officier van justitie van het landelijk parket in. Ze ontwerpen een plan om de Polen en de commissaris tegelijk te arresteren. De officier van justitie neemt contact op met Interpol vanwege de Poolse connectie. Ze spreken af om in te grijpen wanneer de kinderen uit de loods worden weggehaald, zodat ze die niet als gijzelaars gebruiken kunnen.
Omdat ze geen idee hebben hoe lang dat gaat duren, is er direct een landelijk politiecommando gevormd dat vierentwintig uur per dag klaar moet staan. Ze vertellen de agenten dat het om levensgevaarlijke terroristen gaat, om de kans op verraad uit te sluiten. Ze zijn in groepen verdeeld die om de beurt actieve dienst hebben. Ze moeten altijd in bedrijfskleding opereren om geen argwaan te veroorzaken. Binnen twee minuten kunnen ze op hun aangegeven plek zijn. De arrestatie vindt plaats volgens een uitgewerkt plan. De commandant van het team, een vriend van Dennis, is de enige die op de hoogte is van wat er echt gaat gebeuren. Met behulp van een getekende plattegrond zijn de posities die ze moeten innemen uit het hoofd geleerd. Uit de plattegrond is niet af te leiden waar ze moeten zijn. Elke sectieleider krijgt bij aanvang van de actie een beknopte brief met instructies.
Na een week verschijnt de Poolse auto. De commandant van het arrestatieteam krijgt een seintje. Twee auto’s met het logo van een energiebedrijf rijden rustig naar de uitvalsweg bij de loodsen. Uit elke auto stapt een man in bedrijfsuniform uit, die een gat begint te graven naast de weg. Hierboven zetten ze een tentje op. Twee andere auto’s nemen, buiten beeld, een positie in waardoor de agenten het gebouw van de commissaris zeer snel kunnen omsingelen. De deur van de loods gaat open. De Poolse auto komt naar buiten. De camera laat vier personen zien.
“Nu,” roept Dennis door de politieradio.
Met getrokken pistolen stormen de agenten uit de twee auto’s van het energiebedrijf. Uit de tentjes trekken twee agenten een opvouwbare, rek met haaientanden over de weg. De vier banden van de Poolse auto ontploffen, terwijl een van de politieauto’s dwars voor hem gaat staan. De actie is zo snel en onverwacht uitgevoerd, dat de mensen in de auto met het Poolse kenteken totaal overrompeld zijn. Aan iedere kant van de auto staan agenten met getrokken pistolen. De tolk vertelt ze wat ze moeten doen om levend uit de auto te komen.
Een andere politieauto komt aanstormen waar agenten uit springen die een balk onder de loods deur zetten zodat die niet dicht kan. Voor de commissaris beseft wat er gebeurt, is Dennis al bij hem om hem persoonlijk de handboeien aan te doen. Honderden keren heeft hij in gedachten geoefend hoe hij zich moet gedragen bij zijn arrestatie. Je beheerst je, heeft hij honderden keren tegen zichzelf gezegd.
“Dit is de slechtste dag van jouw leven en de beste dag van mijn leven,” kan Dennis met moeite uitbrengen, zijn gezicht vertrokken van woede.
De commissaris kan niets anders doen dan de inspecteur verbijsterd aankijken en roepen: “Wat doe jij hier?”
“Dat zal ik je straks met veel genoegen vertellen.”
De politiecommandant heeft het elektriciteitsbedrijf een order gegeven om bij de start van de actie stroom uit te schakelden. Zo kan, iemand in het afgesloten gedeelte is, niet snel de computerfiles deleten. Deze maatregel is misschien overbodig, maar Dennis neemt geen enkel risico, want hij heeft geen idee hoe snel hij de achterwand open kan krijgen. Een van de politieauto’s rijdt voor de deur van de loods en schijnt met zijn koplampen naar binnen. Dennis brengt de commissaris naar de politieloods, voor het eerste verhoor. Naar het politiebureau vindt hij niet verantwoord, omdat daar niemand enig idee heeft wat er zich afspeelt om de commissaris heen.
Ze breken de achtermuur open, waar niemand aanwezig is. Dennis ziet een complete studio en twee cellen. De wanden zijn, net als de cellen, geluid en straling dicht. Hij voelt zich ziek worden door de afschuwelijke atmosfeer die in de ruimte hangt. Hij rent naar de observatiepost waar hij moet overgeven. Een cordon agenten bewaakt nu de loods, waar de inmiddels gewaarschuwde, landelijke, forensische dienst begint aan hun onderzoek.
Een vrouwelijke tolk verteld de bange kinderen wat er gebeurd is en dat ze nu veilig zijn. Ze gaan eerst naar het ziekenhuis voor onderzoek. Daarna zijn ze ondergebracht bij een zuster van Wouter die ze drie maanden later adopteert. De directeur van het kindertehuis in Polen is vervolgd voor het verduisteren van overheidsgeld. De broers en het personeel zijn sponsor van het tehuis. Elke maand gaan er om beurten mensen van het bedrijf of een van de broers heen, om de kinderen daadwerkelijk te helpen.
Dennis belt Wouter om hem te vertellen wat er gebeurd is en om hem te bedanken. Ze kunnen nu eindelijk vrijuit met elkaar omgaan om meer dan een reden. Wouter belt naar Bram die op vakantie in Frankrijk is. Dat zijn telefoontje een tsunami aan emoties oproept hoort hij later.
Hoofdstuk 39
Jean
Tot de verjaardag van Jean doen Debby en Bram weinig anders dan luieren. Bram hoopt dat Debby zich niet herinnert dat haar vader die dag ook jarig is. Om even voor vijf uur gaan ze naar het huisje van Jean toe. Ze zijn uitgenodigd voor het aperitief en het eten.
Het is benauwd warm.
“We krijgen onweer,” stelt Bram vast.
“Als we maar droog overkomen, dan vind ik het oké.”
“Grapjas.”
Bram voelt of hij zijn mobiele telefoon bij zich heeft. Tijdens de hele vakantie is dat al zo, tot verbazing van Debby. Zijn smoesje is dat een van zijn broers kan bellen over een zakelijke transactie. Met Wouter heeft hij afgesproken dat hij, wanneer er nieuws is, altijd kan bellen.
Gelukkig heeft Debby niets gezegd over de verjaardag van haar vader. Bram probeert uit te rekenen hoe groot de kans is dat Jean van dezelfde muziek houdt als haar vader, op Debby lijkt, dat ze elkaar zo goed aanvoelen en op dezelfde dag jarig is als de vader van Debby. Oneindig klein is de uitkomst en toch is het zo, want zijn naam is anders en het portret van de vrouw op de miniatuur is zeker niet de moeder van Debby. Corinne en Charles zijn al aanwezig.
“We komen dus te laat voor de kaas, zie ik.”
“Nee hoor Debby, we hebben een héél klein stukje voor jullie bewaard”.
De toon voor de avond is gezet. Frankrijk en Nederland worden vergeleken en waar nodig belachelijk gemaakt.
De benauwdheid is steeds erger. Jean kijkt naar de lucht.
“We zetten de barbecue in de schuur, want het gaat zo donderen.”
Het miniatuurschilderij blijft de aandacht van Debby en Bram trekken. Jean besluit na een minipianoconcert te vertellen wie de vrouw is, want hij heeft de belangstelling van Debby en Bram gezien.
Jean heeft zijn pianoconcert gegeven. Tijdens het applaus gaat de telefoon van Bram over. Hij kijkt op de display en ziet dat het Wouter is.
“Sorry, ik móet antwoorden.”
Iedereen is direct stil, alsof ze aanvoelen dat er belangrijk nieuws is.
“Met Brammetje.”
Debby kijkt hem verbaasd aan, die verbastering heeft ze nog nooit gehoord. Bram luistert ingespannen, zijn gezicht verraad nog geen emotie tot Wouter vertelt over de arrestatie. Een grijns verschijnt op zijn gezicht en met een vuist in de lucht roept hij: “Yes, yes, we hebben het varken.”
Niemand weet waar het gesprek over gaat, Corinne en Charles al helemaal niet. Ze voelen wel aan dat het goed en héél belangrijk nieuws is.
Bram heeft de verbinding met Wouter verbroken en kijkt naar de verbaasde gezichten om hem heen.“
Het is een lang verhaal, dat ik in het Frans zal proberen te vertellen.”
Jean, jij kunt als je dat wilt, af en toe helpen.”
“Dat zal ik doen.”
“De opa van Debby heeft, via een notaris, een aantal jaren geleden een brief naar Debby gestuurd. Het begint op het moment dat de moeder van Debby een man tegenkomt in een supermarkt. Die man is bekend met het pedofielencircuit dat vanavond is opgerold. Hij papt aan met de moeder van Debby en laat haar kennismaken met drugs, om haar daarna als hoer te gebruiken.
Jean kijkt Bram met een verwarde blik aan. Dit verhaal ken ik, denkt hij. Voor hij iets vraagt of zegt, wacht hij nog even op het vervolg van het verhaal.
“Hij kwam erachter dat de vrouw een dochter heeft die hij voor veel geld aan een pedoseksueel kon verkopen. In de brief staat dat de pooier tegen haar vader had gezegd om van de voogdij af te zien. De vader van Debby is daar uiteraard fel op tegen, want hij vermoedt wat er dan gaat gebeuren. De makkelijkste manier om toch toegang te krijgen tot Debby is de vader te laten verdwijnen, wat ook in de brief staat. Ze hebben de vader van Debby begraven, op een buiten gebruik zijnde begraafplaats, waar hij vroeger vaak kwam. De oma en opa van Debby, waar ze op dat moment woont, proberen de voogdij te krijgen, wat niet lukt. De opa van Debby heeft nu geen keus meer en besluit de moeder en haar pooier te vermoorden. Dat verhaal vond ik niet geloofwaardig, ook het begraven van haar vader op die begraafplaats niet. Omdat ik geen idee heb wat er echt met de vader van mijn lieve Debby is gebeurd, ben ik stiekem gaan informeren.”
Nu is niet alleen Jean in de war, maar Debby ook. Omdat ze weten dat het verhaal nog niet af is, zwijgen ze.
“Op die begraafplaats ontmoet ik de beheerster van het oude kerkhof, de vrouw die Debby het boek over mindcontrol heeft gegeven. Zij vertelt dat het onmogelijk is om iemand te begraven zonder dat zij dat merkt.”
Jean heeft het gevoel krankzinnig te worden. Die begraafplaats moet bijna zeker ‘de Vraeg’ zijn. Hij durft nog stééds hij niets te zeggen of te vragen. Als hij het mis heeft, zal dat voor Debby een vreselijke klap zijn.
“De vrouw van het kerkhof zegt tegen mij: ’pas op waar je aan begint, want de mensen die jij zoekt zijn heel machtig en gevaarlijk. Informeer eens naar hoofdcommissaris Ter Apel, ik heb hem uit het moordhuis zien komen, die avond”
“Dat klopt, ik was in het huis toen hij ze vermoordde.”
Debby kijkt verwilderd van Bram naar Jean. De volle betekenis van wat hij zegt, wil niet tot haar doordringen. Bram ziet het en vraagt aan Jean: ”Wat is je échte naam?”
“Theo Timmer.”
“Waar woonde je?”
“Aan het Aalsmeerplein, vlak bij die begraafplaats. Mijn ouders, woonden daar vlakbij. Zij zijn, samen met mijn dochter Debby, bij een ongeluk hier in de buurt omgekomen.
Nu dringt het tot Debby door. Ze schreeuwt: “Ik was die keer niet mee op vakantie, ik leef en jij bent mijn vader.”
Vanaf dat moment breekt de pleuris uit, zoals Bram het later omschrijft. Het laatste deel is door de moeilijkheid van de materie, in het Nederlands besproken. Corinne en Charles zitten als wassenbeelden naar Debby en Jean te kijken. Wat ze wél meekrijgen, is dat Jean de vader van Debby is en dat zijn problemen in Nederland opgelost zijn. Maar natúúrlijk, dat verklaart alles, denkt Corinne. Dan is het probleem van de identiteit ook opgelost, denkt Charles.
Huilend van blijdschap omhelzen en kussen ze elkaar. Bram moet er ook bij komen van Debby. Charles denkt, het is net een roedel elkaar begroetende hyena’s, maar dan lief.
“Wie is die vrouw op het schilderijtje?” wil Debby weten, na het knuffelen.
“Dat heb ik onderweg gekregen van een vrouw.”
“Ik dacht dat het je vrouw was.”
Corinne en Charles beginnen, onder protest van de anderen, afscheid te nemen. Het is verder niet het hun feest vinden ze. Nu kunnen ze vrijuit in het Nederlands praten. Bram loopt met ze mee en bedankt ze voor hun begrip.
“Het is wel een vakantie vol verrassingen.”
“En er komen er nog meer Bram, maar we gaan morgen naar Parijs voor een weekeinde. Maandag spreken we elkaar weer.”
Debby hoort wie de vrouw van het schilderij is.
“Nu kun je, die lelijke hond halen, je bent eindelijk vrij.”
“Wacht even Debby, de moord op je moeder is nog niet opgelost. Wie weet wat voor verrassingen de commissaris nog heeft,” tempert Bram haar enthousiasme.
“Ik weet waar het pistool met de vingerafdrukken van de commissaris erop is.”
“Er is maar één persoon met verrassingen en dat is dus mijn vader,” glundert Debby trots.
“Misschien kunnen we beter eerst met Wouter overleggen, voor we iets met de wetenschap over het pistool gaan doen. Ter Apel heeft nog steeds veel vrienden overal.”
Dat zijn de anderen met hem eens.
“Het pistool ligt daar al zó lang. Een paar weken kunnen er nog wel bij.”
De rest van de avond worden verhalen uitgewisseld over wat ze hebben meegemaakt. Ze overleggen wat ze de volgende dag gaan doen.
“Als jullie zin hebben, kunnen we morgen de restanten van mijn schuilplaats bezoeken.” oppert Jean.
“Ik wil alles zien en horen.”
“Nu eerst slapen jij.”
“Ja paps.”
Debby is, na het verjaardagsfeest, veel te opgewonden om te kunnen slapen. Ze ratelt van de zenuwen aan een stuk door.
“Nu ben je stil, anders zeg ik het tegen je vader.”
Na een vette kus is ze stil, op de tevreden ‘zaag’ geluiden na.
Hoofdstuk 40
Na het ontbijt rijden ze naar de bron, waar Debby en Bram al eerder zijn geweest. Ze parkeren de auto naast de plek waar Jean het leven van Charles heeft gered. Hij wijst ze op de sporen van de achterwielen in het asfalt. Ze genieten, net als gisteren, van het uitzicht over de vallei. Bram probeert het zich met sneeuw voor te stellen, wat bij een temperatuur van dertig graden in de schaduw niet meevalt. Ze gaan, voor Debby en Bram, op een willekeurige plaats het bos. Zij zien geen pad tussen de bomen en de varens, Jean wel, want hij loopt doelbewust tussen de bomen door. Debby probeert zich voor te stellen hoe hij, Charles over deze route heeft mee genomen. Hij moet zo sterk zijn als een paard, denkt ze. In de schaduw van de bomen is het veel koeler, wat voor Debby erg prettig is. Bij de hut van Jean is alles nog precies zoals hij het achtergelaten heeft, alleen de bomen zijn groter geworden. Ontroerd staan ze in de weldadige stilte om zich heen te kijken. De geluiden van de natuur benadrukken de harmonie van alles. De drie mensen voelen zich één worden met de omgeving.
“Mijn god, dit is het paradijs, wat moet de aarde ooit mooi zijn geweest,” fluistert Bram.
“Wie weet leert de mensheid het nog een keer om de schepping te waarderen en er zuinig op te zijn.”
“Kun je het een beetje uitbouwen, dan gaan we hier met zijn drieën wonen.”
“Dank je voor het compliment Bram. Kijk, de buren wonen er nog steeds, ze hebben net gegraven, want de grond is nog vochtig.”
Ze lopen verder in het ritme van de natuur. Jean wijst dingen aan die ze anders nooit zien. Veel daarvan is eetbaar. Ze zijn steeds meer onder de indruk van wat hij allemaal gepresteerd heeft. Ze bereiken, via zijn visplekje, de kleine camping.
De campingeigenaar begroet Jean hartelijk. Hij vertelt dat die regelmatig inkopen deed en zich douchte op de camping. Nooit heeft hij gevraagd waarom Jean dat deed, ook niet toen hij later af en toe een klusje voor hem heeft gedaan. Ze spreken af om een keer te komen praten over alles. Het valt Bram op hoe populair Jean overal is. Voor zover hij het kan zien, komt dat door het respect van Jean, voor de Franse manier van leven. Geen grote bek of de houding, bij ons in Holland doen we alles beter. Het leven heeft hier zijn eigen ritme, daar moeten wij ons naar aanpassen. Bram begint zich af te vragen of Jean hier ooit weg zou kunnen gaan. Dit is nu zijn land, zijn leven. Hij probeert zich voor te stellen, hoe het zou zijn wanneer Jean in Nederland gaat wonen. Het lukt hem niet. Hoe reageert Debby als Jean besluit in Frankrijk te blijven? Ook dat kan hij zich niet voorstellen. Dat wordt nog een héél gedoe. Nou ja, we zien wel hoe het loopt.
De gesprekken die Debby, Jean en Bram tijdens de wandeling voeren, zetten ze bij Jean voort. Ze maken een planning voor de naaste toekomst, waarvan de familie bellen op de eerste plaats staat. Bram heeft tijdens de wandeling, Jean al gewaarschuwd voor de gevolgen hiervan.
“Die staan het volgende weekend voor de deur.”
“Van wat ik tot nu toe over ze gehoord heb, lijkt mij dat heel gezellig.”
“We hebben het voldoende besproken, ik ga nu Puk bellen,” klinkt het gedecideerd.
Bram gaat klaar zitten om de telefoon aan te pakken. Tijdens het zoeken naar het nummer in haar telefoon, begint het snikken al. Ze kan het wegslikken tot ze de stem van Puk hoort.
“Puk ik heb,” tot zover lukt het nog, ”mijn, mijn vavavader gevohohohonden” klinkt het stotterend en vrijwel onverstaanbaar door de snikken heen.”
Snel pakt Bram de telefoon.
“Wat zegt ze nou? Heeft ze haar vader gevonden?” klinkt het ongelovig.
“Dat klopt.”
“Als het verdomme een grap is, dan vermoord ik jullie,” schreeuwt Puk door de schrik.
“Nee, ik zweer het je, hij woont hier al jaren. Hij is gevlucht na de moord op zijn vrouw.”
Puk gaat zitten, omdat haar benen het begeven. Ze begint driftige, kom hiernaartoe, gebaren te maken naar Rik. Die onmiddellijk komt aanrennen, want Puk is zéér ernstig ziet hij.
“Bram, één ogenblik. Ik moet even wat tegen Rik zeggen.”
“Oké.”
“Debby heeft haar vader gevonden, levend en wel.”
“Hoe kan dat nou?”
Joke heeft zich nu ook gemeld bij de telefoon.
“Weet ik veel!” blaft Puk gestrest tegen Rik.
“Puk, ik leg het je later wel uit. Ze zijn godsgelukkig samen en voor de rest doet het er niet toe. Geef jij het door aan de anderen, ik ga nu mams en paps bellen.”
“Oké,” klinkt het nu snotterig aan de andere kant.
Terwijl Debby zich opfrist, belt Bram naar zijn ouders om het grote nieuws te vertellen.
Jean, Bram en Debby vervolgen hun gesprek over de directe toekomst waarin Wouter een belangrijke rol speelt. Er zijn twee mogelijkheden voor, Wouter gaat naar Frankrijk of Jean gaat naar Nederland.
Bram belt naar Wouter op zijn speciale nummer.
“Met Woutertje,” klinkt het opgewekt.
“Wouter, ben jij in de gelegenheid om naar Frankrijk te komen? Ik heb belangrijk nieuws voor je.”
“Vertel.”
“Nee, dat is een verrassing.”
“Prima. Elk smoesje om daar heen te kunnen gaan is goed. Wij komen naar Frankrijk toe.”
“Wij?”
“O, ja. Dat heb ik je nog niet verteld, ik heb sinds drie maanden verkering.”
“Meenemen.”
“Is daar een hotel dichtbij?”
“Héél dichtbij. We hebben twee kamers vrij in de gite, dus.”
“Een is genoeg hoor.”
“Jij leeft toch niet in zonde, Woutertje?”
“Réken maar. We komen morgen, heb jij toevallig de coördinaten van jullie huisje voor mijn routeplanner bij de hand?”
“Die heb ik, noteer je even?”
“Tot zaterdag Bram en de groeten aan Debby.”
In Parijs zitten Corinne en Charles op een terras aan de Seine, met uitzicht op de Pont Neuf. Op het tafeltje voor ze legt een brochure over een verzorgingsflat vlakbij ze. Ook zij bespreken de naaste toekomst. Het grote plan van Charles hebben ze uitgebreid besproken. Nu is het tijd voor het vervolg van dat plan, permanent in Parijs gaan wonen.
Na het bellen naar de familie en Wouter, gaat Debby slapen. Jean en Bram drinken samen een biertje op het terras. Voorzichtig polst Bram wat Jean in de toekomst van plan is. Die vertelt dat hij heeft afgesproken dat hij bij Corinne en Charles zal blijven tot ze dood zijn of niet meer op het kasteel kunnen blijven wonen. Ze besluiten hier nog niet met Debby over te praten. De toekomst is erg onzeker, vooral in verband met de arrestatie van de commissaris.
Een uur later gaat de telefoon van Bram.
“Hé, Pukkie.”
“Regel jij twee hotelkamers, want we komen volgende week zaterdag die vader even bekijken.”
“Doen we, tot zaterdag.”
Bram kijkt berustend naar Jean.
“Zie je wel.”
“Gezellig, tóch.”
“Zéker wel.”
Hoofdstuk 41
Om drie uur de volgende middag arriveert Wouter met zijn verkering. Debby ziet wie het is en herkende hem direct.
“Jóu ken ik, jij bent de inspecteur die mij geholpen heeft. Bedankt dat je zó veel voor mij gedaan hebt, nu ook weer.”
“Wouter verdient alle lof, hij is degene die mij het lichtende pad heeft gewezen.”
“Als je nog een keer verkering neemt Wouter, zoek dan een serieus persoon.”
“Oké Debby.”
Dennis vertelt, na het proeven en goedkeuren van de wijn, wat voor drama zich heeft afgespeeld in de gevangenis. De commissaris heeft, met hulp van buitenaf, in zijn cel zelfmoord gepleegd.
“Nu zullen we nooit zeker weten wie de moord op je moeder gepleegd heeft.”
Dit is het ideale moment voor Debby om te vertellen dat haar vader nog leeft. Geen voorzichtige introductie of inleidend geleuter, maar met een knal.
“Daar kan mijn vader je wat over vertellen.”
“Je vader,” roepen Wouter en Dennis, waarbij Wouter zich verslikt in een slok wijn.
“Voor ons is het niet zeker of die info niet in verkeerd handen valt, daarom hebben we jullie nog niets verteld.”
“Dat is ongelofelijk goed nieuws. Hoe is dat in godsnaam mogelijk? Waar is hij?”
“Boodschappen doen voor het avondeten.”
Debby vertelt in het kort hoe haar vader hier is terechtgekomen.
Wouter kijkt, om zich heen.
“Wat een schitterende plek is het hier. Hoe komen jullie daaraan Bram?”
“Via de Kampioen.”
Jean arriveert met een lamsbout voor het avondeten. Hij koopt zijn vlees altijd bij de buurman vanwege de hoge kwaliteit en de zorgvuldigheid waarmee hij zijn dieren behandelt. Jean doet de gekruide bout in de bolbarbecue, waarna hij kennis komt maken met de mannen die zijn vijand hebben ontmaskerd. Ze proosten op de toekomst, waarin de wereld een stukje veiliger is geworden.
De rest van het eten is uit de tuin gehaald tijdens de bezichtiging van het kasteelterrein. Debby en Bram lopen mee om te vertellen wat er gebeurd is. Dennis vraagt aan Jean: ”Waarom ben je naar je vrouw en haar vriend toe gegaan die avond?”
“Gek is dat. Jij bent de eerste die dat vraagt. Ik was van plan om met mijn dochter te vluchten, daarvoor had ik mijn paspoort nodig en die lag in mijn huis.”
Dennis bied aan om samen met Jean en Wouter naar Nederland te gaan. Hij kan hem dan officieel verhoren over zijn rol in de moord op zijn vrouw. Met de verklaringen van Jean en de vrouw van het kerkhof, kan de zaak direct afgesloten worden. In het gesprek hierover krijgt Dennis zijn tweede verrassing te horen, de verblijfplaats van het pistool.
“Als die er nog is, dan wordt dat een eitje. We kunnen dan tegelijkertijd je paspoort laten vernieuwen.”
Het adres op het paspoort zullen ze in overleg met de gemeente vaststellen. Jean vindt het een geweldig idee, hij biedt aan de volgende dag zijn verhaal exclusief aan Wouter te vertellen. Daar is door hem één voorwaarde aan verbonden, het mag pas gepubliceerd worden, wanneer hij terug is in Frankrijk en zijn adres niet bekend gemaakt wordt.
De volgende morgen gaan Wouter, Dennis en Jean de wandeling maken die Bram en Debby ook gemaakt hebben. Tijdens het wandelen vertelt Jean over wat hij hier heeft meegemaakt. De redding van Charles noemt hij niet. Wouter hoort het verhaal aan. Zijn digitale recorder neemt alles op, ook de geluiden van het bos. Wouter krijgt toestemming van Jean om foto’s van zijn schuilplaats te maken. Hij is, net als Debby en Bram, onder de indruk van wat Jean gepresteerd heeft. Wouter stopt plotseling met lopen.
“Ik heb een idee. Van jouw verhaal, samen met dat van Debby en Bram, kan ik een boek maken, wat vindt je dáárvan?”
“Wat mij betreft mag je. Wat is jullie plan voor de komende week?”
“Als het kan, willen we je weer terugbrengen wanneer alles in Nederland is afgerond, om dan een paar dagen te blijven.”
“Briljant. Dat vind ik leuker dan met de trein terug.”
Corinne en Charles arriveren zondagavond om acht uur uit Parijs. Het hele gezelschap zit voor het huisje van Jean. Bram, stelt Dennis en Wouter voor aan Corinne en Charles met naam, beroep en relatie. Hij vertelt dat de invasion hollandais nog niet ten einde is, want de broers komen volgend weekend ook. Corinne en Charles vinden het prima.
“Morgen gaan we vier kamers in het kasteel in orde maken en bedden kopen,” beslist Corinne. Ik neem aan dat er in de naaste toekomst wel vaker gasten komen.”
Jean protesteert vanwege de hoge kosten, wat héél snel is afgekapt.
“Wij hebben kennissen in die branche. Zij hebben wel wat in de aanbieding.”
Hoofdstuk 42
Charles is erg enthousiast over het plan om een nieuw paspoort voor Jean te halen.
“Dan heb je weer je eigen identiteit.”
Dat dit belangrijk is voor het grote plan, vertelt hij niet. Om de maandag niet helemaal verloren te laten gaan, vertrekken Jean, Dennis en Wouter zondagmiddag naar Nederland. Voor een groot deel leggen ze om beurten slapend de reis af, waardoor deze verrassend kort lijkt.
In Amsterdam is het voor Jean een dubbel gevoel, de drukte van de stad benauwt hem, het hier weer veilig kunnen zijn is een opluchting. Als eerste gaat hij naar de vrouw van het kerkhof toe. Ondanks zijn baard, herkent ze hem direct.
“Je bent hier weer, wát geweldig.”
“Heb je getwijfeld of ik nog leefde?”
“Nee,” klinkt het resoluut.
“Ik heb alles aan jou te danken. Jij hebt mijn dochter dat boek gegeven.”
“Ik ben maar een klein radertje in de loop van de gebeurtenissen. Zonder mij was het ook gebeurd, alleen anders.”
“De commissaris is dood.”
“Ik heb het gehoord, ja. Een geschenk voor de mensheid. Alleen jammer dat zijn slachtoffers geen gerechtigheid krijgen.”
“Ik moet nu weg om een paspoort te halen. Later vandaag kom ik terug om hier iets te halen met mijn vrienden.”
“Het moordwapen.”
“Hoe weet jij? Laat maar, ik weet het al, Debby en Bram hebben veel over je verteld. Volgens mij ben jij een échte engel.”
“Ga nu maar, des te eerder kun je terug naar je kind en je nieuwe vaderland.”
De betekenis van haar woorden dringen niet tot Jean door.
“Ik word opa.”
“Een héél erg trotse, zie ik.”
In Frankrijk is Bram vroeg wakker. Debby glimlacht in haar slaap, ziet hij. Hij kan niet meer slapen. Zijn intuïtie stuurt hem uit bed naar buiten, waar Charles hem ziet lopen. Hij wenkt Bram om naar hem toe te komen.
“Ik moet je wat vragen.”
Bij het kasteel staat een pot thee uitnodigend te dampen in de koele ochtendlucht. Charles begint zijn grote plan aan Bram voor te leggen. Bram begrijpt heel goed waarom Charles hem hierover raadpleegt, want in het plan zijn nu ook Debby en hij betrokken.
De volgende dagen zijn hectisch voor Jean. Het pistool is opgehaald. De verklaring van hem, en de vrouw van het kerkhof, zijn afgenomen, hierdoor staat de schuld van de commissaris onomstotelijk vast. Door een meedenkende en creatieve ambtenaar is het nieuwe paspoort en rijbewijs van Jean in orde gemaakt.
Hierin staat zijn eigen naam. Hij twijfelt of hij voortaan de voornaam Jean of Theo gaat gebruiken. Hij laat het aan Debby over om te kiezen.
Een aantal dingen wil hij graag doen in zijn geboortestad. Een daarvan is wat Debby voor haar sollicitatiegesprek ook heeft gedaan, een broodje eten op het Hoofddorpplein met een chocolade milkshake, waar een klein scheutje likeur aan is gevoegd. Een moment denkt hij erover om het bedrijf van de broers te bezoeken. Het zou een goede grap kunnen zijn om daar naar binnen te gaan, de aandacht te trekken en dan weer weg gaan zonder te vertellen wie hij is. Hij doet het niet. Wat hij wél doet, is het bedrijf van buiten bekijken. Later krijgt hij van Puk een pak op zijn donder omdat hij niet naar binnen is gegaan, want Puk blijft Puk. Jean sluit de deur van Debby’s flat, waar hij de afgelopen dagen heeft geslapen. Met zijn nieuwe paspoort en rijbewijs op zak, stapt hij in de auto bij zijn vrienden Dennis en Wouter. Hij mag nu als legaal en vrij mens naar de plek, waar de ommekeer in zijn leven is begonnen. Vrijdagochtend om zes uur komen ze bij het kasteel, waar alles ligt te slapen, aan.
Na een paar uur pitten, verzamelen ze zich op het terras van het kasteel.
Trots laat Jean zijn paspoort zien aan Corinne en Charles.
“Vind je het goed dat ik hem even bij me houd om hem straks op mijn gemak te bekijken?”
“Natuurlijk.”
Bram weet wat de echte reden is voor het willen ‘bekijken’ van het paspoort. Charles begint een verhaal over de jachtuitrusting van Jean. Dit is voor Bram een ideale gelegenheid om Jean weg te krijgen, zoals afgesproken is met Charles.
“Dat wil ik wel eens zien.”
“Dat kan.”
“Wel in het bos, dan voel ik mij echt een oermens.”
De rest van het gezelschap valt uit elkaar. Dennis en Wouter gaan met Jean en Bram mee om naar de kunsten van Jean te kijken. Debby gaat even op bed liggen. Corinne en Charles gaan het kasteel binnen om te wachten op de drie personen, waaronder een notaris, waar hij mee afgesproken heeft.
Jean demonstreert zijn werptechniek. De mannen zijn, net als Charles, verbaasd over de afstand die Jean kon gooien en toch trefzeker is. Bram hoort, in de verte, de verwachtte auto het terrein opkomen. Nu moet hij Jean minstens een half uur bezig houden, wat eenvoudig is.
“Mag ik het een keer proberen?”
Ook Bram heeft moeite om te gooien. Hij neemt zich voor, de techniek in de toekomst te leren. De auto vertrekt weer. Bram stelt voor om te stoppen en een biertje te gaan drinken.
Onder het lopen vraagt Bram aan Dennis en Wouter of ze in ieder geval tot dinsdag willen blijven. Dat kan. Dat was één denkt Bram, nu de anderen nog. Dat kan eenvoudig via de telefoon.
“Hallo, Rik.”
“Hallo, Bram.”
“Kunnen jullie tot dinsdag blijven?”
“Heb je daar een reden voor?”
“Een héle goede die strikt geheim moet blijven voor álle anderen.”
“Nee, ik zal niets tegen Puk zeggen, daar kan je op rekenen.”
“Ik weet het, alvast bedankt.”
“Tot zaterdag.”
De rest van de dag zijn ze bezig om de slaapkamers, met badkamers, schoon te maken. Goede vrienden of kennissen heeft zijn voordelen, want twee uur later zijn de bedden bezorgd. Wouter en Dennis verhuizen naar het kasteel, want Corinne vindt dat Debby en Bram rust en privacy nodig hebben.
Vrijdagavond vertrekt een auto met drie gewoon nieuwsgierige mensen, en een opgewonden standje omdat Rik niet wil vertellen waarom ze tot dinsdag blijven. Een doos Ketel 1 jenever en een hele Old Amsterdam in stukken reist mee, dit laatste op verzoek van Bram. De volgende morgen om acht uur komen ze bij het kasteel aan.
“Wat een afstand, waarom zitten die gasten niet in de Belgische Ardennen,” moppert Puk nerveus.
“Zeur niet zo Puk, je hebt verdomme driekwart van de afstand liggen ronken als een kettingzaag. We zijn er nog doof van.”
“Chagrijn.”
Jean hoort ze aankomen en loopt naar de auto toe om ze te verwelkomen.
“Daar heb je pappa, dat zie je zo. Een lekker ding trouwens, vind je ook niet Joke?”
“Zal ik hem vragen voor een triootje vanavond?” plaagt Joke.
“Dan noemen ze mij oversekst.”
Het jennen is een uitlaatklep voor de zenuwen, die vooral het vermogen van Puk zich te beheersen, vrijwel helemaal wegvaagt. Huilend van nervositeit en blijdschap, voor Debby en Bram, omhelst ze Jean.
“Jij móét Puk zijn.”
“Ze heeft vast sterk overdreven over mij,” snottert Puk.
Het voorstellen gaat verder. Vanuit zijn slaapkamerraam ziet Charles het gezelschap knuffelen.
“Corinne kom kijken, daar heb je nog meer van die lieve hyena’s.”
“Hyena’s! Hoe kom je daar nou bij?”
“Ze knuffelen elkaar zo leuk bij het ontmoeten, dat doen die beesten ook.”
“Idioot.”
Jean loopt met ze mee naar Debby en Bram toe. Bram hoort ze aankomen.
“Debby, onze familie komt eraan.”
Met een schok is ze wakker en vliegt overeind, verwilderd kijkt ze om zich heen.
“Nu al! O god, nou zal je het krijgen.”
En dat krijgt ze ook. Puk, die zichzelf weer een beetje hervonden heeft, is zichzelf weer hélémaal kwijt. De mannen proberen een beetje stoer te doen. Het inspireert Joke, in gedachten, tot de volgende zin, de tranen in alle ogen twinkelen als zonlicht in diamanten. Jean kijkt geamuseerd toe en denkt, Bram heeft niet overdreven. Nu de spanning van het kennismaken weg is, kan er een gesprek beginnen. Jean is het slachtoffer van Joke en Puk, want ze vinden hem niet alleen érg charmant, maar ze willen ook weten hoe hij hier terechtgekomen is.
“Zo kan het wel weer Puk, laat Jean even met rust.”
Puk kijkt Rik even aan. Dat is voldoende om hem spijt te laten krijgen van zijn bemoeienis. Charles rijdt het terrein af. Jean weet wat hij gaat doen.
“Er komt zo vers brood aan, eten we hier of…?”
Voor de derde keer binnen een week vertelt Jean zijn verhaal en maakt hij zijn wandeling.
Hoofdstuk 43
Zondagochtend slapen ze uit na de feestavond van de vorige dag. Voorzichtig komt de een na de ander naar buiten. Jean is onderweg om brood te halen voor het ontbijt. Corinne en Charles dekken de tafel en maken thee en koffie. De geitenkaas en brie van de buren geurt uitnodigend. Bij een boer verderop hebben ze vleeswaren gekocht, gemaakt van scharrelvlees. De Old Amsterdam staat voor Corinne en Charles op tafel. Als bijen om een bloem, dralen de wakkeren uitgehongerd rond de tafel, na eerst met veel water en aspirine de katers te hebben verzopen. Corinne en Charles kijken verbijsterd toe hoeveel brood ze eten. Zij doen nauwelijks aan ontbijt, een croissant met koffie is al heel wat. Van Jean zijn ze wel wat gewend, maar dit slaat alles. Met zijn allen ruimen en wassen ze af terwijl de koffie, voor bij de taart die Jean heeft meegenomen, doorloopt. Zonder dat iemand, buiten de ingewijden, iets weet van wat er te gebeuren staat, is er toch een sfeer van verwachting. Corinne en Charles spelen ontspannen te zijn, wat de spanning alleen maar vergroot.
Bram stelt voor om naar de Tour de Merle te gaan.
“Moet ik dan mijn zondagse harnas aan?” vraagt Brian.
Lachend met en jennend tegen elkaar vertrekt het gezelschap naar de ruïne. Corinne, Charles, Debby en Jean blijven thuis. Jean begint, samen met Debby, aan de voorbereidingen voor het diner van die avond. Charles haalt de nodige verrassingen uit de wijnkwelder om te worden gedecanteerd. Corinne maakt de grote, door Jean van oud eikenhout gemaakte tafel, in het kasteel in orde. In een grote kasteelzaal hoort een bijpassende tafel, had Jean gezegd. Er waren twee potige mannen nodig om het blad op het onderstel te plaatsen. Door de stukjes vloerbedekking onder de poten is hij nog wel verplaatsbaar over de stenen vloer. Corinne had eerst haar twijfels, maar toen hij stond vond ze hem prachtig; nu komt hij zelfs van pas. Het moderne bestek, wat ze normaal gebruiken, is vervangen door het antieke zilveren. De damasten kleden, het antieke servies en de kaarsenkandelaars maken de tafel geheel in stijl met de omgeving. Corinne waant zich even in de middeleeuwen.
Bij de Tour de Merle gaat de groep de souvenirwinkel binnen. De brunette staat achter de toonbank. Ze ziet Bram en geeft hem een welkom kus.
”Waar is Jean?”
“Thuis.”
“Jammer.”
Puk kijkt met stijgende verbazing naar de twee. Ze fluistert tegen Joke: “Moet je kijken, dat is hier net en nu al zoenen met alles wat een paar tieten heeft.”
Joke begint te lachen en zegt: “Jaloers zeker?”
Samen proesten ze het uit, waardoor Brian opmerkt: “Wat een lol hebben we. Wedden dat het over seks gaat.”
“Oud wijf, ga maar een cadeautje voor je moeder kopen of zo,” wijst Joke hem lachend terecht.
De klim naar de toren slaan de dames over.
“Wij blijven wel beneden. Straks worden we nog geschaakt door een paar ridders.”
Drijfnat van het zweet komen de mannen weer beneden.
“Wat een prachtig uitzicht, jullie hebben wel wat gemist.”
“Ik geloof je graag, wij gaan in november wel kijken.”
Met de lelijkste souvenirtjes die ze kunnen vinden, wat een traditie in de familie is, vertrekken ze naar het kasteel. Daar staat een fles rosé, champagne en bier klaar in de ijsemmers op het terras, in de milde namiddagzon. Blokjes Old Amsterdam voor de hieraan verslaafde Corinne en Charles, vleeswaren en lokale kazen voor de rest. De rook van de smeulende barbecue, waarin het vlees wordt bereid, zorgt voor een feestelijk aroma. Na een snelle douche is het hele gezelschap bij elkaar. Rik vertelt hoe het op de zaak is gegaan na het telefoongesprek van Puk en Debby.
“Debby heeft haar vader gevonden in Frankrijk.
”Wát! Die is toch dood.”
“Moet je horen….”
“Hé! Die is toch vermist.”
“Ik heb een nieuwtje….”
“Je lult uit je nek, die is dood.”
“Zo ging het als een golf door het bedrijf. Puk is natuurlijk helemaal overstuur, dat zagen ze en daarom geloofden ze het ook.”
“Wil je daarmee zeggen dat ik altijd overstuur ben of zo?” reageert Puk op de opmerking van Rik.
“Bijna altijd.”
“Als jij van plan bent je ongelofelijk interessante memoires te gaan schrijven, moet je wel opschieten.”
“Geeft niet hoor Pukkie, kom maar bij oom Bram, ik zal je wel beschermen tegen mijn stoute broertje.”
“Donder jij ook maar op. Die ongein met die flip-over ben ik nog niet vergeten.”
Wouter en Dennis hebben veel plezier om het jennen van de familie onderling. Corinne en Charles verstaan er niets van, maar de positieve atmosfeer en het lachen voelt prettig aan. Jean vertaalt af en toe wat er gezegd wordt, zoals het pesten van Puk. Om acht uur gaat het uitgelaten gezelschap aan tafel in het kasteel. De spanning die eerder gevoeld is, komt weer terug. Bijna niemand weet wát er zal komen, ze voelen wel dát er wat komt. Aan het ene hoofd van de tafel zit Corinne en aan de andere kant Charles. Naast Charles staat een tafeltje met een krant erop. De krant is niets bijzonders, de enveloppe daaronder wel. Debby zit tussen de mannen in haar leven, Bram en Jean.
Het voorgerecht is oeuf mayonaise ter ere van de dag dat Debby en Bram op het kasteel zijn aangekomen. Het hoofdgerecht is diverse soorten vlees van de barbecue met een saus waarin, paddenstoelen verwerkt zitten. Om de Engelse ex-collega van Jean in ere te houden, zijn er gekruide roast potatoes bij. De groente bestaat uit verschillende slasoorten uit eigen tuin. Het dessert is gemaakt van appels, een specialiteit van Corinne. De wijn heeft ervoor gezorgd dat uit de diepste krochten van de hersenen van sommige aanwezigen, het Frans dat ze ooit op school hebben gehad weer tevoorschijn komt. Charles houdt, met deze beperkte kennis van de Franse taal, rekening mee in de speech die hij heeft voorbereid. Met zijn mes tikt Charles tegen zijn glas en gaat staan. De stilte is onmiddellijk.
“Lieve vrienden. Vanavond zal ik jullie onze plannen voor de toekomst vertellen, maar eerst een stukje geschiedenis. Ooit heb ik het kasteel van mijn ouders geërfd. Bij die erfenis hoorde de belofte om het kasteel te bewonen en in goede staat te houden. Mijn liefste Corinne wilde met mij trouwen onder de voorwaarde dat we op het kasteel zouden blijven wonen. Het leek haar erg romantisch. Helaas konden we geen kinderen krijgen, waardoor het hier wonen minder leuk is. Wat ook een rol speelt, is dat ze haar geboortestad Parijs mist. Ons huwelijk werd een gevecht tegen, in plaats van met elkaar. Het wonen op het kasteel werd een straf en een prestigekwestie. Hierdoor verwaarloosde ik het chateau steeds meer, waardoor het nog onprettiger werd om hier te wonen. Op het dieptepunt van onze relatie en ons leven mag ik wel zeggen, kreeg ik gelukkig een ongeluk. Jean redde mijn leven, ondanks de consequenties die dit voor hem had.”
Charles pauzeert even om Jean de gelegenheid te geven om, waar nodig, te vertalen.
“Een paar weken later kwam hij bij ons wonen. Vrijwel direct veranderde de atmosfeer in het kasteel door zijn positieve instelling. Het hier wonen werd weer prettig. Door zijn bemiddeling verbeterde onze relatie Bij momenten dat we vergaten om samen en niet tegen elkaar te strijden, heeft hij verschillende keren gedreigd weg te gaan als we ruzie zouden blijven maken. Onze Jean is een harde, maar eerlijke leermeester. Het leven werd weer een feest voor ons, zoals het ritueel planten van de kersenpit.”
Vragende blikken en een zacht gemompel onderbreekt de speech van Charles. Jean laat als gebaar van wanhoop zijn hoofd op tafel zakken.
“Kennen jullie dat verhaal niet?” vraagt Charles, geamuseerd door de reactie van Jean.
Hij vertelt voor diegene die het nog niet weten, wat hem onderweg is overkomen.
“Morgen gaan we de boom opnieuw dopen,” beslist Joke.
“De details horen we morgen, neem ik aan.”
“Ja Puk, morgen zal ik je alles vertellen.”
“Ook de…”
“Ook de…”
Jean geeft een teken aan Charles dat hij weer verder kan gaan.
“Het kasteel veranderde hij van een vervallen boel tot wat het nu is, een heerlijke plek om te wonen. De liefde voor het kasteel en het vakmanschap van Jean zijn overal te zien. Hij is degene die mij voorstelde, om vaker een weekeinde naar Corinne haar geliefde Parijs te gaan, waardoor we nog gelukkiger zijn geworden. Corinne leerde hem pianospelen, wat hij zo vaak oefende dat wij er gek van werden.”
Een instemmend gejoel stijgt op.
“Wacht maar tot ik ga drummen en trompetspelen,” jent Jean terug.
“Een van de ergste dieptepunten in zijn, maar ook ons leven, was de dood van zijn familie. Het hoogtepunt is, neem ik aan, de wonderlijke terugkeer van zijn schitterende dochter en haar charmante man.”
De spanning is nu weer terug, iedereen is doodstil. Niemand heeft meer zin in een grap, zelfs Puk niet. Debby en Jean, ontroerd door de woorden van Charles, houden elkaars hand vast.
“Door zijn mening ten opzichte van het blijven wonen op het kasteel ben ik daarover gaan nadenken. Wat was het ook weer wat je zo vaak zei, o ja: ’als je ouders zo graag willen dat het bewoond blijft, dan gaan ze er toch spoken.’ “
Charles besluit een pauze in te lasten.
“Jean, haal jij wijn uit de kelder. Jullie Hollanders hebben de rare gewoonte dat ook ‘s avonds te drinken. Doe voor mij maar een whisky water en voor mijn geliefde Corinne haar bekende Hollandse recept.”
Tijdens het wachten vertelt Charles details over het leven op het kasteel die tot dan toe alleen Jean weet. De wijn, een premier cru bourgogne acht jaar oud, is met eerbied ingeschonken en geproefd. De whisky, gemengd met de juiste hoeveelheid water uit de bron, staat voor hem. De ketel 1 voor Corinne.
“Nu Jean zijn familie terug heeft, neem ik aan dat hij terug gaat naar Nederland.”
Deze vraag is afgesproken met Bram om te horen wat het standpunt van Jean hierover is. Die regeert zoals Bram en Charles verwachten.
“We hebben afgesproken dat ik, tot jullie dood, voor jullie blijf zorgen. Die belofte zal ik niet breken. Jullie hebben voor mij gezorgd, nu is het mijn beurt.”
De spanning is weer terug, hier hebben ze allemaal over lopen nadenken, zonder een oplossing te kunnen bedenken. Debby durft zich niet te bewegen, laat staan Jean aankijken. Een beetje in paniek, probeert ze te begrijpen wat de belofte van Jean voor hun relatie inhoud. Bram trekt haar voorzichtig naar zich toe en fluister in haar oor: ”Maak je geen zorgen, alles komt goed.”
Bijna onmerkbaar knikt Debby, ten teken dat ze het begrepen heeft.
“Dan heb ik een verrassing voor je, Jean.”
Wij ontslaan je van die belofte, want we hebben de afgelopen week een verzorgingsflat in Parijs gekocht om daar permanent te gaan wonen.”
“Dat is geweldig nieuws, weg dat kasteel, op naar Parijs. Ik neem aan dat jullie het kasteel verkocht hebben.” roept Jean enthousiast.
“Nee, dat hebben we niet.”
“Sorry dat ik het vraag, maar hoe willen jullie die flat dan betalen,” vraagt de verbaasde Jean.
“We hebben geld uit de erfenis van onze ouders.”
“Maar ik dacht dat…”
“Wij weinig geld hebben,” onderbreekt Charles hem.
“Dat is niet zo, maar dat is iets wat wij jou nooit verteld hebben. We willen op gelijke voet met jou staan en dat staan we ook. Onze bewondering voor jou als mens is enorm en zal dat ook altijd blijven. Het geld kon alleen maar tussen ons in komen staan. Dat wilden we beslist niet en dat gaat in de toekomst ook niet gebeuren. En nog een voordeel is dat het kasteel nu veel beter en voor een prikkie is opgeknapt.”
Ze moeten allemaal lachen om het beteuterde gezicht van Jean.
“Daar ben je mooi ingetrapt,” roept Rik.
“Dat heb ik in de gaten. Die rijkelui kan je niet vertrouwen,” schertst Jean.
Charles kijkt weer serieus en gaat verder met zijn speech.
“Omdat we geen enkele familie meer hebben, gaat het kasteel bij ons overlijden naar de staat. Dat leek ons geen goed idee, dus hebben we een andere oplossing bedacht, we geven het weg aan een goed doel.”
“Dat is een goed plan. De staat is al rijk genoeg,” valt Jean hem bij.
De rest van de toespraak kan Jean niets meer schelen, hij is vrij om met Debby en Bram naar Nederland te gaan. Dit dilemma, waar ook hij mee geworsteld heeft, is op deze manier voor hem opgelost. Hij is het liefste in Frankrijk gebleven, maar nog liever bij zijn dochter.
“Ik ben blij dat jij het met ons eens bent. We hebben aan veel goede doelen gedacht. Het probleem daarbij is, wat gaat er met het, door jou zo schitterend gerestaureerde, kasteel gebeuren. Het is nu meer jouw kasteel dan het onze. Wanneer het opnieuw in verval zou raken, zou ik dat verschrikkelijk vinden. Uiteindelijk hebben we toch een goed doel gevonden, waarbij we ook een deel van ons kapitaal doen om het te kunnen onderhouden. Met Bram heb ik overleg gehad over het hoe het, eventueel, verder moet met Debby en Jean. Als ik alles verteld heb dan praten we daar met elkaar over.”
Jean hoort heel in de verte Charles praten, hij ziet zichzelf al met de kleine door de polder lopen. Charles pakt onder de krant de enveloppe.
Hij ziet aan Jean dat die al in gedachten afscheid aan het nemen is.
“Jean!” roept Charles, waardoor die weer bij de les is.
“In deze enveloppe zitten de papieren voor de overdracht van het kasteel en twee miljoen euro voor het goede doel. Later gaat de rest van de erfenis daar ook naar toe. Je zult je misschien afvragen wat dat goede doel is.”
“Om heel eerlijk te zijn vraag ik mij dat niet af. Het feit dat jullie in Parijs gelukkig worden en ik bij mijn dochter, is het enige wat voor mij telt.”
“Dat zijn wijze woorden, maar zo makkelijk kom je er niet vanaf, want het goede doel ben jij; alsjeblieft de papieren.”
Eén seconde is het stil.
Na het feest liggen Debby en Bram in bed.
“Wat ben jij een rat om niets te zeggen, tegen je broers.”
“Daar heb je gelijk in, maar ik kon niet anders.”
Hoofdstuk 44
De broers en hun vrouwen zijn naar Nederland vertrokken. In een gesprek met Debby, Bram, Wouter en Dennis komt de naaste toekomst van Wouter en Dennis ter sprake. Wouter is van plan om een boek te gaan schrijven over wat hij heeft meegemaakt. Hij stelt voor om via Internet met Jean hierover te communiceren. Op deze manier kan hij schrijven en blijven werken om geld te verdienen. Dennis heeft verlof genomen om de zaak van de commissaris te verwerken. Het heeft een véél grotere impact op hem, dan hij heeft gedacht. Hij wil de alfa methode van Debby daarvoor gebruiken. Zij biedt aan om hem het boek te laten lezen, zodat hij kan vinden wat bij hém past. Hij vraagt aan Debby en Bram wat zij ervan vinden dat hij in de toekomst pedofielen en andere criminelen met deze methode wil proberen te helpen een normaal leven te lijden.
“Lukt dat niet, dan heb ik in ieder geval alles geprobeerd om mijn bijdrage te leveren aan een betere samenleving,” motiveert Dennis zijn idee.
“Mag ik jullie een voorstel doen?” vraagt Jean.
“Dat mag altijd.”
“Wouter, jij hebt tijd nodig om een boek over mij te schrijven, wat ik een hele eer vind. Dennis, jij zoekt rust. Laten we die twee combineren. Ik regel een huis hier vlakbij. Wouter kan mij dan makkelijk opzoeken om informatie voor zijn verhaal te krijgen en Dennis kan zijn alfatechniek oefenen. Wanneer jullie klaar zijn, zien we wel wat er verder gaat gebeuren. Uiteraard betaal ik alles. Om te kunnen leven, krijgen jullie ieder duizend euro per maand. Zo kan ik iets teruggeven, voor wat jullie voor mij gedaan hebben en mijn steentje bijdragen aan het eventueel genezen van criminelen. Jullie mogen elk argument gebruiken om nee te zeggen behalve, we willen geen liefdadigheid, want dat is het niet.”
Zo voelen Wouter en Dennis het ook niet. Argumenten om nee te zeggen, vinden ze niet vinden.
Hoofdstuk 45
Voor de tweede keer die vakantie heeft Charles een vraag voor Bram.
“Ik heb navraag gedaan naar de vrouw op de miniatuur. Ze woont nog steeds op hetzelfde adres. Volgens mij heeft hij een klein duwtje nodig om hem naar haar toe te laten gaan.”
“Misschien is ze wel getrouwd,” werpt Bram tegen.
“Nee, dát is ze niet.”
Bram denkt, die weet nog meer, maar hij wil niet zeggen wat.
“Dan zal ik het Jean vragen.”
In de buurt van Abbeville zitten een meisje en een vrouw op het terras bij een villa.
“Wat heeft die hond? Ik word gek van hem, hij blijft al dagen rondjes lopen.”
“Ik weet het niet mam. Waar is hij eigenlijk?”
“Hij is met zijn rondje bezig, hij zal zo wel komen.”
Na een half uur is de hond nog weg.
“Ik ga hem zoeken.”
“Ik ga mee.”
“Kijk, hij zit bij de trap.”
“Kom mee, Chien. Hier is niets te zien.”
De hond reageert niet. Als een standbeeld blijft hij zitten.
“Wanneer hij moe is, gaat hij wel slapen op zijn plekje op het terras.”
Dat doet de hond niet, de volgende morgen zit hij nog steeds op zijn plek. Ze proberen hem met water en eten te lokken, waar hij totaal niet op reageert.
“Om vier uur komt er iemand van de elektra langs. Ik hoop niet dat hij hem aanvliegt, als hij opzij moet.”
Tijdens het ontbijt zitten Debby, Bram en Jean op het terras van de gite. Debby opent, zoals met Bram afgesproken, het onderwerp hond.
“Een béétje kasteelheer heeft een hond. Ga jij Chien nog halen?”
Jean is overvallen door de vraag waar hij de laatste tijd in gedachten veel mee bezig is.
“Eh…, dat weet ik nog niet.”
“Ik heb een leuk idee, paps. We laten Charles uitzoeken of ze daar nog woont. Jij komt voor de hond, dus als ze getrouwd is kan daar niemand over vallen en jij loopt geen blauwtje.”
“Beauty en brains is een gevaarlijke combinatie.”
“Dan heb ik óók een idee. We laten Charles haar bellen met een smoesje over een elektramonteur of zo, dan weet je ook of ze thuis is, want het is een eind rijden.”
Jean weet dat ze hem manipuleren. Het gaat uit liefde en geen bemoeizucht weet hij. Ze hebben de twee problemen waar hij mee worstelt, opgelost voor hem.
“Dat lijken mij twee goed-ideeën.”
Charles maakt, met een smoesje over de elektra, voor de volgende dag om vier
in de middag, een afspraak. Jean vertrek om zes uur die morgen richting Abbeville, een rit van zevenhonderd kilometer. Om drie uur die middag begint Chien, het terras op te rennen en tegen Nina op te springen. Steeds omkijkend, rent hij weer weg. Ze volgen hem niet, dus komt hij weer terug om weer tegen haar op te springen en weg te rennen.
“Lassie, zit,” commandeert Nina tegen beter weten in.
Na een keer of tien geeft Chien het op en gaat weer op zijn plaats bij de trap zitten.
“Die hond is nu echt gek mam. Moeten we niet met hem naar de dierenarts?”
“Dat is misschien een idee.”
Om exact vier uur, belt Jean aan bij de villa. Chien is nu door het dolle heen. Lola, een héél mooi meisje van een jaar of veertien, schat Jean, doet de poort open. Chien begint tegen hem op te springen.
“Chien, zit!” roept Jean.
Hij gaat zitten, elke beweging van Jean volgend. Het meisje met bruin haar en lichtblauwe ogen kijkt verbaasd van de hond naar de man.
“Hoe weet u de naam van onze hond?”
“Die heb ik hem gegeven. Nu kom ik hem halen.”
Het meisje zegt niets, maar neemt hem zéér belangstellend op. Jean krijgt het idee dat het vliegtuig waarin hij naar het zonnige zuiden gaat, per ongeluk op de Noordpool is geland.
“Dan heeft ze dus niet gefantaseerd over ene Jean met zijn lelijke hond.”
“Wie?”
“Mijn moeder.”
“Ah, je moeder.”
“Mijn moeder heeft vertelt dat jij, ooit een keer, de hond zou komen ophalen.”
“Dat klopt, hier ben ik dan.”
“Godzijdank dat haar smaak voor mannen in ieder geval één keer goed is geweest. Ik had het héél veel slechter kunnen treffen.”
Jean staat het meisje onnozel aan te kijken. Hij heeft geen idee wat ze bedoelt.
“Je weet écht niets hé.”
“Nee, ik heb geen idee wat je bedoelt.”
“Ik heb jouw ogen.”
Langzaam begint het tot Jean door te dringen.
“O shit! Dan heb ik in twee weken twee dochters gekregen.”
Nu is het de beurt van het meisje om verbaasd te zijn. Een beetje aarzelend geeft ze Jean een kus.
“Blij je te zien, paps.”
“Ik jou ook, dochter.”
“Ik heet Lola. Kom op, we gaan naar mam, wat zal ze dat geweldig vinden.”
Chien volgt blij, maar met enige reserve vanwege eerdere ervaringen.
“De elektra was een grapje zeker,” zegt het meisje dat niet alleen mooi, ook slim is.
“Een flauw grapje, bedacht door mijn dochter en schoonzoon.”
Chien kan zich niet meer beheersen en rent naar het terras om het goede nieuws aan, het alfa vrouwtje, te vertellen. Nina komt ze al tegemoet lopen, want ze vindt het wel erg lang duren voor de elektra man binnen is.
“Jean, je leeft, wat geweldig.”
“Jij ook zie ik, Lola en ik hebben al kennis gemaakt.”
“Je weet dus….”
“Ja en ik ben nu al ápetrots.”
Lola kijkt van de een naar de ander.
“Wat is dit nou voor een áchterlijke ontmoeting, jullie hebben elkaar veertien jaar niet gezien.”
“Ze heeft gelijk Nina, ze is mijn dochter, dus ze heeft gelijk. We beginnen opnieuw, maar dan in slow motion.”
Ze lopen beiden een stukje terug en beginnen in slow motion naar elkaar te lopen.
“Niiiiiiinaaaaaaa, roept Jean met een lage stem.”
“Jeaaaaaaaaan.”
Lola buigt zich voorover naar Chien.
“Ze heeft dus iemand gevonden die nóg gekker is dan zij.”
Chien vindt het allemaal véél te lang duren. Hij begint weer tegen Jean op te springen.
Die haalt hem aan en zegt: “Rustig maar Chien, ik kom je halen.”
“Mij niet dan?”
Lola kijkt, met een afkeurende blik, naar haar moeder.
Nina negeert haar.
“Natúúrlijk kom ik voor jou. De hond en de elektraman zijn smoesjes.”
“Ik ga met je mee, het kan mij niet schelen waar of hoe je woont.”
“Dan heb ik een verrassing voor je.”
Lola kucht.
“Jij mag ook mee als je wilt.”
“Het kan mij wél schelen hoe je woont, ik ga niet in een woonwagen wonen of zo.”
“Houd je van middeleeuwse kastelen?”
Epiloog
Bettie en Peter koppelen, in de boerderij, hun caravan achter de auto. Greta, de geit, hebben ze naar de buurman gebracht, waar de stier Bram nog steeds ‘werkt’. Ze vertrekken naar een kasteel waar zijn huisbaas woont, om de veertiende jullie te vieren.
“Opa, opa, opa!” roept de twee jaar oude Zoë terwijl ze op haar korte beentjes naar Theo toe rent, die zijn eigen naam op aanraden van Debby, weer heeft aangenomen. Theo pakt haar op. “Wat is er kleine druktemaker?”
“Chien wil niet wakker worden.” “Hoe weet je dat?” “Ik ging met hem spelen.” Verder vragen heeft geen zin, weet Theo. “We gaan samen bij hem kijken.”
Met haar handje om zijn duim geklemd gaan ze naar het buitenhok, waar Chien de laatste tijd het liefste slaapt. Ondanks zijn bijna achttien jaar is hij overdag nog redelijk fit, maar ’s nachts prefereert hij de rust van zijn hol, zoals iedereen het noemt. Net als vorig jaar zijn alle familie en vrienden bij elkaar om quatorze julliet en de verjaardag van Theo te vieren. Alle kamers in het kasteel, het vakantiehuis en Theo’s huisje zijn bezet. In de grote schuur slapen de, tweeling, broers van Joke en Brian. Lola, is erg gecharmeerd van de jongens en slaapt daar ook.
Theo ziet direct dat Chien in zijn slaap overleden is, want hij ligt gestrekt in zijn favoriete houding op zijn nest van dennennaalden en stukjes konijnenbont. “Wil jij hem wakker maken, opa?” “Dat kan niet meer, want hij is naar de hondenhemel gegaan.” “Is dat eng?” “Nee hoor, daar is hij heel blij. Daar zijn allemaal hondjes waar hij mee kan spelen.”
“O! Dan is het goed.” Ze rent naar haar moeder om het grote nieuws over haar onafscheidelijke hondenvriend te vertellen. Even later staan ze allemaal in een kring om het hok van Chien. De vreugde over het mooie leven en de vredige dood van Chien, overtreft het verdriet.
De volgende morgen gaat een lange processie vanaf het kasteel naar de kersenboom, het symbool van de liefde tussen Nina en Theo. Theo draagt Chien, Nina een bordje dat Theo heeft gemaakt met de tekst: “Chien, mijn redder en de brenger van ongekend geluk voor ons, bedankt. Nina en Theo.”
Charles draagt een hamer en Corinne een antieke spijker uit de grote schuur. Theo heeft de avond tevoren, bij de kersenboom, het graf van Chien gegraven en zijn bed erin gelegd. Hij plaatst het broze lichaam van Chien op zijn bed. Voorzichtig gooiden Nina en Theo het graf dicht. Lola heeft de eer om het bordje op de kersenboom vast te zetten.
“Bram, vang jij de volgende groep voor de mind oefening op. Ze slapen in het kasteel. Brian neemt alle oudjes mee.”
“Komt goed, Debby.”