Stukje uit mijn roman De Ommekeer

Stukje uit mijn roman De Ommekeer

Bram pendelt met de trein elke dag van Alkmaar naar Amsterdam. Hij haalt zijn rijbewijs en in plaats van een treinabonnement koopt hij een oude Renault 4 voor honderd gulden. Zijn baas geeft hem de verantwoordelijkheid om zijn klanten óók te bezoeken, wat voor iemand van zijn leeftijd bijzonder is. Op een dag stapt een meisje, met een aktetas onder haar arm, zijn deel van het kantoor binnen. Het is niet zomaar een meisje. Met haar lange, blonde krullen lijkt ze wel engeltje, maar in haar grote groene ogen is heel wat anders te zien. Wanneer ze over de afdeling loopt, heeft ze al de nodige aandacht getrokken. De collega’s in de directe omgeving, letten op de reactie van Bram. Meerdere meisjes op kantoor hebben met hem geflirt, maar zonder succes. Ze gaan ervan uit dat hij te verlegen is om op hun avances in te gaan, of dat hij homoseksueel is. Ze pesten hem daar af en toe mee, maar hij geeft hier geen enkele reactie op waardoor dit stopt. Nu staat deze schoonheid voor zijn neus en ze wachten af wat die verlegenheid met hem gaat doen. Hij gaat staan, steekt zijn hand uit en ze stellen zich aan elkaar voor. Even kijken ze elkaar aan. Bram ziet het ‘andere’ in haar ogen. Dit is voor hem voldoende, zij is degene met wie hij gaat trouwen, neemt hij zich voor. Jane is ook zeer onder de indruk van Bram, zij denkt niet aan trouwen, maar een avondje uit ziet ze wel zitten. Bram heeft geen enkel probleem door Jane, tot teleurstelling van de omstanders. Bram wijst naar een stoel naast hem en zegt glimlachend: “Ga zitten. Wat kan ik voor je doen?”
Jane pakt een stapeltje papieren uit de tas en geeft die aan Bram. Hij kijkt er even naar en zegt: “We gaan het regelen.”
“Stuur ze maar per post wanneer het klaar is.”
Nu is er een spannend moment. Hij kan haar een kopje koffie aanbieden zodat ze wat langer kan blijven, maar daar heeft hij met al die ‘bemoeials’ om hem heen geen zin in. Hij moet iets anders bedenken, waardoor hij bij haar kan zijn en dat heeft hij snel gevonden: “Ik kom ze wel brengen, want het is vertrouwelijke informatie.”
Jane snapt direct wat hij van plan is en vindt hem nóg aantrekkelijker. Met een wel érg verleidelijke glimlach zegt ze: “Dat is een goed idee, ik zie je wel verschijnen.”
De wandeling over de afdeling naar Bram toe was al gracieus, nu lijkt ze ook te zweven. Het kippenvel van Bram, veroorzaakt door haar glimlach, verdwijnt langzaam.

Uiteraard hebben de collega’s gezien wat er gebeurd is met hun Bram en het gepest begint meteen. Tegen de pestkoppen zegt hij: “Het is allemaal jaloezie, ik ga haar veroveren, let maar op.”
Een gejoel stijgt op, en het jennen gaat verder met opmerkingen als: ‘Zo’n knappe meid gaat echt niet met een simpel boekhoudertje’ en ‘praatjesmaker je durft er niet eens naar toe te gaan.’
Lijdzaam laat hij de pesterijen over zich heen komen en denkt, wacht maar af, stelletje eikels.

Jane is terug op kantoor. Ze probeert het effect van de ontmoeting met Bram niet te laten merken. Puk, het collegaatje waar ze mee samenwerkt, ziet toch dat er iets aan de hand is met Jane.
“Wat loop jij te stralen?” wil ze weten.
“Dat komt door het mooie weer.”
“Het giet van de lucht, halve gare! Vertel op, wat is er aan de hand met je?”
“Niets,” klinkt het aarzelend, want eigenlijk wil ze het wél vertellen, maar de afspraak is zo vaag dat ze het liever geheim houdt.

Hun gesprek van die morgen, komt weer in de gedachten van Puk. Jane is begonnen door te zeggen: “Ik ben al drieëntwintig, waar blijft die eikel op zijn witte paard?”
“Hoe kom je daar nou opeens bij,” antwoordt Puk, lachend om het serieuze gezicht van Jane.
“Hormonen denk ik. Het is voor jou ook de hoogste tijd trouwens.”
Puk begint te lachen: “Ik ben nog maar eenentwintig, oud besje.”
Het gesprek wordt steeds meliger tot het stopt, omdat Jane weg moet naar Bram de boekhouder.

“Volgens mij heb je eindelijk je prins op het witte paard ontmoet.”
“Waar slaat dát nou op?”

“Door wat je daar vanmorgen over gezegd heb.”

“Als je belooft het niet verder te vertellen.”
“Je kent me toch.”
“Precies, daarom moet je het héél erg extra beloven.”
Jane vertelt wie ze ontmoet heeft en wat hij belooft heeft. Puk denkt, ondanks een steekje jaloezie, ik hoop dat hij echt komt. De kans is buitengewoon klein, omdat hij nooit in hun kantoor kan komen. Puk kan het, door haar karakter, niet laten, ze praat haar mond ‘per ongeluk’ voorbij. Jane is, net als Bram, slachtoffer van pesterijtjes. De ijzeren maagd is verliefd, gonst het door het kantoor. Ze reageert, net als Bram, nergens op, waardoor de lol er snel vanaf is. De collega’s vergeten het voorval, behalve Jane en Bram. Elk moment dat hij tijd heeft, denkt Bram aan haar. De kunst is nu een manier te vinden om de papieren persoonlijk af te geven. Een bijna onmogelijke opgave, want hij kan niet eens voorbij de portier komen. De postkamer is de plek waar hij zijn papieren ongetwijfeld moet afgeven.

Bram heeft na een week de papieren voor Jane in orde. De volgende morgen krijgt hij hét idee. Hij gaat zich voordoen als koerier en op de enveloppe schrijven: ‘strikt vertrouwelijk, persoonlijk afgeven en laten aftekenen’.
Hij gaat naar de postkamer, waar vrachtbrieven liggen van de koerier die voor hun rijdt. Hij heeft geluk, want de medeweker van de postkamer waar hij goed mee kan opschieten, is aanwezig. Die wil wél weten wat hij van plan is. Bram overweegt een leugen, maar daar is hij niet zo goed in, dus vertelt hij zijn plan. Omdat hij al genoeg gepest is vanwege zijn eerste ontmoeting met Jane, houd de postkamerman zijn mond. Samen maken ze de vrachtbrief, met rode letters erop: ‘strikt vertrouwelijk, persoonlijk afgeven’.
Bram, stopt een paar uur eerder met werken en vertrekt met de papieren naar Jane. Omdat de auto van het koeriersbedrijf duidelijk te herkennen is zet Bram, zijn eigen auto, zo ver mogelijk bij de ingang vandaan.
Hij loopt de enorme hal binnen. Daar zit, als op een eilandje in een oneindige oceaan van zwart marmer, een chagrijnig kijkende oudere vrouw, die ooit een ‘lekker’ ding is geweest. Deze wetenschap is niet aan Bram besteed, hij heeft maar één interesse, langs die dragonder zien te komen. Zijn zorgvuldig uitgewerkte plan kan hierop nog weleens stuklopen, denkt hij. Na een korte aarzeling, stapt hij vastberaden op de dame achter de desk af en zegt, terwijl hij de naam op de enveloppe laat zien: “Ik heb een pakketje voor…”
De dame achter de desk laat hem niet uitpreken en wijst naar een deur in de verte.
“In die gang is de postkamer. U kunt het daar afgeven,” klinkt het uit oneindige hoogte.
Zo heeft Bram het voorzien.
“Neemt u mij niet kwalijk mevrouw, hier staat op dat ik het persoonlijk moet afgeven en laten aftekenen.”
Eén moment, overweegt de ideale schoonmoeder, hier een strijd van te maken. De houding van Bram lijkt een en al beminnelijkheid en begrip voor de medemens, maar haar levenservaring zegt haar, dat ze die strijd misschien verliest. Ze kiest voor een andere optie en pakt de telefoon.
“Een ogenblik, ik zal Jane even bellen.”

Jane en Puk zitten te praten over wat ze het weekeinde gaan doen, tot de telefoon gaat.
“Met Jane,” klinkt het nors, vanwege de verstoring van hun gesprek.
“Hier is iemand van het boekhouderkantoor De Rijke, om iets aan jou persoonlijk af te geven.”
Bram is even weggezakt naar de diepte in de hersens van Jane. Daardoor heeft ze niet direct in de gaten dat het Bram is.
“Wie, van wat?” klinkt het nog steeds nors. Tijdens het stellen van die vraag dringt het tot haar door wie het is.
“Sorry, ik weet het weer, stuur hem maar door,” klinkt het nu véél vrolijker.
Nu kan de vrouw nog maar één ding doen. Ze wijst naar de liften, terwijl ze met ingehouden woede oreert: “Daar zijn de liften, het is op de vierde verdieping, kamer 17.”
Vanwege de blijdschap om het lukken van zijn list, kan Bram de neiging om door de hal te rennen en af en toe te glijden op de spiegelende tegels, nauwelijks onderdrukken. In de lift verandert, zijn enthousiasme in nervositeit. Tijdens de wandeling door de eindeloze gang begint hij te oefenen wat hij tegen Jane gaat zeggen. Hij komt bij kamer 4-25, de twijfel begint nu de overhand te krijgen. Gaat ze hem niet uitlachen om zijn actie, denkt hij. Nog tien meter, ik kan nog terug, overweegt hij. Hij haalt diep adem en stapt het kleine kantoor binnen. Achter een reusachtige ficus benjamin zit Jane op hem te wachten. De enige die hij ziet is Puk. Shit, denkt hij, dat is haar niet. Puk ziet zijn aarzeling omdat hij Jane nog niet gezien heeft, ze laat deze kans om te kunnen pesten niet voorbijgaan.
“Geef maar aan mij, want ze is er niet,” zegt Puk, terwijl ze haar uiterste best moet doen om niet te gaan lachen.
Jane begint te lachen en komt achter haar oerwoud vandaan.
“Ik heb beloofd de papieren persoonlijk te brengen. Asjeblieft, hier zijn ze.”
Jane kijkt naar de enveloppe, ze is onder de indruk van de moeite die hij neemt om haar te zien. Puk ziet en voelt wat er gebeurt tussen de twee en maakt zich onzichtbaar door in de onderste lade van haar bureau te gaan zoeken naar iets wat ze niet nodig heeft. Ze kan, wat Jane en Bram betreft, in haar blootje op haar bureau gaan dansen, dan valt ze hun nog niet op. Jane is al een paar dagen aan het piekeren over wat ze gaat zeggen als Bram komt. Mocht hij niets zeggen dan heeft ze haar plan gereed, want ze wil hem nog een keer zien om iets leuks te doen. Bram heeft uiteraard wel iets geregeld, maar aarzelt even om het te zeggen. Beiden beginnen tegelijkertijd over hun voorstel om dit weekend iets te doen. Ze lachen om de onverstaanbare tweespraak.
“Lady’s first,” zegt Bram beleefd.
“Ik zoek nog een fokkenmaat om zondag mee te gaan zeilen, als je zin hebt?”
“Dat lijkt mij geweldig, hoewel ik nog nooit gezeild heb.”
“Dat hindert niet, ik leer je het zo.”
Het motto van Puk is: a dirty mind is a joy forever en ze denkt, een fokkenmaat een ‘fuckmaat’ zal ze bedoelen.
Nu is het de beurt aan Bram om zijn voorstel te doen.
”Een vriend van mij speelt in de Ramons, ze geven zaterdagavond een openluchtconcert in Bergen, heb je zin om mee te gaan?”
“De Ramons zijn geweldig, ik ga met je mee,” antwoordt Jane enthousiast.
“Dan is dat afgesproken. Waar moet ik je ophalen?”
“Ik woon tijdelijk in het huis van mijn oma, kom me daar maar ophalen.”
Jane schrijft het adres en haar telefoonnummer op een papiertje. Even is daar een verlegen stilte, tot Bram begint weg te gaan. Puk denkt, ik ga een geintje uithalen.
“Ik ben ook fan van de Ramons, heb je niet een leuke broer, dan ga ik ook mee?”
“Ik zal het hem vragen.”
Voor Puk wat terug kan zeggen is Bram weg, de meisjes blijven overdonderd achter. Bram kan het niet laten één keer te glijden in de hal. Het levert hem een vernietigende blik op vanachter de desk. Bij het passeren van de poortwachter geeft hij haar een handkus. Sinds lange tijd verschijnt er een glimlach op haar gezicht.

Jane en Puk kijken, na het plotselinge vertrek van Bram, elkaar aan en beginnen te lachen.
”Misschien leer je het zo af om altijd te treiteren,” merkt Jane droog op.
Puk begint daar meteen mee. Ze zegt op haar ergste pesttoontje: “Ik woon tijdelijk in het huis van mijn oma. Met andere woorden, kunnen we ongestoord, je weet wel, wat een slet ben jij.”
“Zo de waard is, vertrouwt hij zijn vrouw.”
“Dáár heb je gelijk in. Ik heb een idee voor het weekend. We gaan eerst zaterdagavond naar het concert. Dan blijven we met zijn vieren in jouw huis slapen. De volgende middag gaan we een uurtje zeilen en daarna weer naar jouw huis om in bed uit te rusten.”
“Over slet gesproken, dat gaat dus niet door.”
“Mm. Jammer.”

Die avond komt Bram fluitend thuis. Hij is van nature al een vrolijk mens, maar nu staan zijn ouders en zijn broer Rik toch even verbaasd te kijken. Hij eet als een wolf zijn avondeten. Na het eten vraagt hij aan Rik om mee naar buiten te gaan.
”Heb je zin om zaterdagavond mee te gaan naar de Ramons?”
“Natuurlijk.”
“En met een leuk grietje?”
Rik kijkt zijn broer schaapachtig aan. Bram en grietjes, dat past niet bij elkaar, hij beweert altijd dat hij zijn hele leven lang vrijgezel wil blijven.
“Om jou een plezier te doen, ga ik mee.”
Bram, vertelt wat hem die dag is overkomen. Met stijgende verbazing hoort Rik het verhaal aan.
Met de woorden: “Niets tegen pa en ma zeggen,” beëindigt Bram zijn verhaal.
“Waarom niet?”
“Je weet toch hoe ze reageren, bij de eerste afspraak ben je al verloofd.”
“Bij jou kan ik mij dat voorstellen, ze willen wel van je af.”
“Nee Rik, je bent niet de leukste thuis”
“Hoe ziet die van mij eruit?”
“Die van jou weegt honderd kilo en is godslelijk.”

De volgende dag belt Bram naar Jane: “Mijn broer gaat zaterdag mee.”
“Dat is leuk, ik zal het tegen Puk zeggen.”
Net voor de verbinding verbroken is, hoort Bram ze lachen. Zaterdagochtend zijn Bram en Rik al vroeg uit bed om het oude karretje van Bram te poetsen en de binnenkant schoon te maken met de stofzuiger. Zijn ouders snappen daar niets van, want meestal slaapt hij tot een uur of twaalf uit.
“Waarom ben jij zo vroeg uit bed?” vraagt zijn moeder op neutrale toon, want ze weet dat er iets met Bram aan de hand is. Zijn gedrag is anders dan normaal. Zo lang hij niet met een officiële mededeling komt, is zijn moeder érg voorzichtig, vanwege zijn lange tenen. Daarin lijkt hij erg op zijn vader.
“Rik en ik gaan uit vanavond.”
“Veel plezier,” zegt zijn moeder terwijl ze denkt, onze Bram heeft een meisje.
Moeders bedrieg je niet. Ze bewaart het geheim nog even voor vader, zo gaat dat in de familie.

 

Wil je de eerste van je vrienden zijn die dit deelt?

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *