De aarde de natuur en de mensheid
De aarde zit met zijn vriend de natuur, op een ludiek plekje, te praten over de toekomst.
“Ik voel twee puisten opkomen.”
“Grote of kleine,” wil de natuur weten.
“Grote, zo groot heb ik ze lang niet gehad.”
De ‘ontwikkelde’ mensheid loopt toevallig langs en roept geschrokken: “Toch geen megavulkanen.”
“Huil maar niet, met een beetje mazzel overleven jullie het, helaas, wel.”
De natuur hoort het en lacht smalend naar de mensheid die daardoor pislink wordt en roept: “Lach jij maar idioot, jij krijgt er ook de klappen van.”
“Ik!” roept de natuur, “leuter toch niet man, zoveel als jij vernielt daar kunnen zelfs dertig vulkanen niet tegenop.”
“Dat vind ik een rotopmerking, ik doe mijn best om je te helpen.”
“Je best doen om mij te helpen, waarmee dan?”
“Al Gore heeft daarover een filmpje gemaakt en dat mag iedereen zien.”
“Je bent nog dommer dan ik al dacht.
In dat zielige filmpje, wordt alleen getoond wat iedereen al lang weet of weten kan. Gore Al, zoals wij hem noemen, woont in het meest vervuilende land van de wereld en heeft geen enkel recht van spreken. Met zijn gereis in een vliegtuig pompt hij lekker veel vervuiling de lucht in. Laat me dus niet lachen.”
“We streven er nu naar om co2 neutraal te worden door bomen te planten.”
De natuur en de aarde lachten tot de tranen over hun wangen stroomden wat een aardige overstroming oplevert in een door de rijke landen kaalgeplukt land ergens in de derde wereld. De natuur is de eerste die weer in staat was om iets te zeggen: “Co2 neutraal, schitterend wat een vondst. Tegen elke boom die jullie planten hakken jullie dertig volgroeide bomen om. Het nieuwe boompje begint over twintig jaar enigszins een bijdrage te leveren aan de co2 opruiming. De 30 bomen die nu op volle kracht co2 opnemen zijn er niet meer. Nou ben ik geen rekenmeester, maar zo komen jullie er wel.”
De aarde en de natuur kunnen niets anders doen dan lachen en dat werkt op de zenuwen van de mensheid en die, een van hun specialiteiten, schreeuwt: “Houdt op met jullie stomme gelach, je hebt zojuist weer driehonderd mensen verzopen met regenen.”
“Jij hebt wel lef mannetje,” zegt de aarde dreigend, “altijd met je vinger naar iemand anders wijzen. In Al Gore’s gore filmpje kan je zien waarom ze verdronken zijn.”
De mensheid weet dit natuurlijk wel, maar om zo openlijk voor je stompzinnige gedrag uit te komen is nog een brug te ver. Hij verandert van tactiek: “Jullie hebben gelijk, maar wat moeten we dan doen om de aarde en de natuur te redden?”
“Ons redden!” roept de aarde kwaad.
“Nou wordt het leuk aarde, hij gaat ons redden.”
“Is dat zo gek!” blaft de mensheid nu zwaar geïrriteerd.
De natuur is het domme geleuter van de mensheid zat en antwoordt dreigend kalm: “Als er iets of iemand is die géén hulp nodig hebben dan zijn wij dat. Ik ben begonnen met een paar cellen en het idee, alles moet in evenwicht zijn. Op die manier heb ik een wereld gecreëerd waarin alles wat je als mens, dier en plant nodig hebt aanwezig is. Aardbevingen, vulkanen, meteoren alles heb ik overleefd. Telkens weer heb ik het evenwicht hersteld. Soorten sterven uit andere komen ervoor in de plaats. Tot jullie kwamen. Met een niets en niemand ontziende, dodelijke, ijver hebben jullie vrijwel alles vernietigd. Even een voorbeeld, de stortregen van daarnet komt vaker voor in de tropen. Wat heb ik nou gedaan om dat geen ramp te laten zijn?”
De mensheid antwoordde stotterend van ellende: “Bo, bo, bomen laten groeien om de regen op te vangen en weer langzaam weg te laten stromen.”
“Precies! En in plaats van die enorme rijkdom te profiteren; doen jullie wat?”
“Omkappen,” antwoordt de mensheid berouwvol.
“Weet je wat jullie daar ook mee omgekapt hebben?” oreerde de natuur, steeds geestdriftiger wordend over zijn verhaal.
De mensheid kijkt hem verslagen aan en fluistert: “Nou?”
“Een medicijn tegen aids. Hoe dom kan je zijn.”
De mensheid kijkt hem niet begrijpend aan.
“Dat snap je natuurlijk niet. Luister goed dan zal ik je het uitleggen. Alles is in evenwicht van walvissen tot virussen. Aids is een virusziekte, waar iedereen dood aan zou kunnen gaan als er geen middel tegen zou zijn. Dat is er wel, dus is er evenwicht. Het virus kan bestaan samen met het middel tegen dit virus. Wat er kan gebeuren, als je niet snapt hoe het werkt, is het volgende. Dit virus bevindt zich, samen met het middel ertegen, in een deel van een bos. De dieren en mensen eten van het middel en dragen het virus, ze zijn immuun. Nu gebeurt het volgende, het bos wordt gekapt, waardoor het middel tegen het virus weg is. De oorspronkelijke bewoners verspreiden zich. Een van hen besmet iemand die het middel niet heeft gebruikt en die wordt ziek. Het virus kan zich nu ongebreideld voortplanten, want het middel ertegen bestaat niet meer. Na enige tijd worden mensen die veel met het virus te maken hebben, resistent. Zij planten zich voort en er ontstaat een ras die bestand is tegen de ziekte. Het evenwicht herstelt zich, zo gaat dat altijd. Zijn er veel Gnoes, dan heb je veel Leeuwen.”
Dit moest de mensheid een tijdje verwerken in zijn botte brein. Het kappen van bos is dus dom, denkt hij. Nu moet ik een goede reden bedenken waarom we dit doen. De briljante vondst die hij bedacht heeft, openbaard hij met enige terughoudendheid vanwege de eerder gemaakte foute opmerkingen.
“Het kappen van het bos doen we om die mensen te ontwikkelen. Zo kunnen ze nuttige producten verbouwen.”
“Jij noemt koffiebonen, palmolie en cacaobonen dus nuttige producten. Wat wij ervan zien is dat de lokale bevolking vrijwel niets krijgt van de opbrengst en de toch al veel te rijke multinationals bijna alles. “Weet jij hoe wij die schoften noemen?”
“Nee.”
“Sprinkhanen.”
“Waar slaat dat nou op?”
“Die vreten ook alles kaal. Doe die mensen een gigantisch plezier en stop onmiddellijk met ze te ontwikkelen. Zij redden zich geweldig zonder jullie.”
“Vind je het niet erg dat er zoveel diersoorten verdwijnen?” veranderd de mensheid van onderwerp.
“Totaal niet.”
“Ook de tijger niet?”
“Vooral de tijger niet, arrogant en irritant beest vind ik het, hoewel ik hem zelf heb gecreëerd.”
“Is er dan niets waarvan je het jammer vindt dat het verdwijnt?” zegt de mensheid geschokt over zoveel onverschilligheid.
“Niets. Blijft er één algje over dan begin ik gewoon weer opnieuw; prima tegen de verveling. Wie weet wat er dan tevoorschijn komt, allerlei nieuwe soorten dieren en planten. Het hangt ook een beetje van mijn vriend de aarde af natuurlijk. In een ijstijd wordt het weer anders dan in een broeikas periode. Snap je het nu een beetje?”
De mensheid is er stil van. Zo heeft hij het nog nooit bekeken. Met zijn uitermate beperkte denkvermogen probeert hij de gevolgen te overzien en hij denkt: de natuur zit er niet mee dat hij voor het grootste gedeelte vernietigd wordt. De aarde al helemaal niet. De enige die er last van heeft, dat ben ik. We hebben geen natuurbescherming nodig, maar een mensheidsbescherming.