De jongen en de pastoor

De jongen en de pastoor

De stroop waar hij voor zijn gevoel doorloopt, wordt steeds dikker. Bij een bankje stopt hij en gaat zitten. Even denkt hij erover om op dit bankje te blijven zitten en dan naar huis te gaan. Uiteraard horen zijn ouders dit de volgende dag, waardoor hij nog meer straf krijgt. Nog één keer overdenkt hij de mogelijkheden om te ontsnappen aan datgene waar hij onderweg naar toe is. Hij komt tot de conclusie dat hij geen optie heeft. Hij is volledig klemgezet door de pastoor. Hij bidt tot zijn god, die hij nu zo vreselijk nodig heeft: “Lieve Heer, help mij alstublieft.”
Tranen, van angst en onzekerheid, stromen over zijn wangen tijdens de martelgang naar de pastorie.

De pastoor heeft hem privé zangles aangeboden. De complimentjes die hij van hem krijgt zouden hem trots moeten maken, hij vindt de aandacht helemaal niet prettig. Zijn verstand weet niet waarom, maar zijn gevoel geeft hem in dat het niet goed is. De hand op zijn hoofd en schouder is bezitterig en klef; hij gruwt ervan. Het voelt heel anders dan de aanrakingen van zijn ouders en zijn grootouders.

Zijn ouders zijn trots op de aandacht van meneer pastoor en zeggen hem steeds: “Wat een eer, dat hij je bijles wil geven.”
Eén keer heeft hij geprobeerd te vertellen dat hij bang is voor iets waar hij eigenlijk geen idee van heeft en hij begint te zeggen: “Ik wil het niet want….”
Hij krijgt meteen een draai voor zijn oren en wordt naar zijn kamer gestuurd met de woorden: “Wat ben jij een ondankbare jongen. Slooft meneer pastoor zich daarvoor uit.”

Voor alle zekerheid loopt de pastoor, voor de tweede keer, alle ingangen van de kerk en de pastorie na of ze goed op slot zitten. Het is de eerste keer dat hij zijn dromen over een van de jongens in zijn koor gaat waarmaken. Niemand mag hem daarbij betrappen of storen want sommige mensen begrijpen zijn liefde voor die jongen niet. Dat hij van hem houdt, daar is hij van overtuigd. Hij zal hem de schoonheid van zijn eigen lichaam laten zien. Daar wordt hij alleen maar beter van. Met zijn liefde gaat hij de jongen verwarmen en begeleiden op het liefdespad. Daar heeft hij later heel veel plezier van. Ontelbare malen heeft hij gespeeld met deze gedachten en nu zal zijn droomwens werkelijkheid worden. Zijn kleding heeft hij aangepast zodat de jongen niet zal merken dat hij ondertussen zichzelf gaat bevredigen. Hoe hij het zal aanpakken heeft honderden keren in gedachten geoefend. De eerste keer moet ik hem geruststellen, dan zeg ik: “Kleed je maar helemaal uit, dan kan ik je ademhaling beter zien als je zingt.”
Als de jongen gaat protesteren of bang is om zijn naaktheid te tonen zeg ik: “Mij kun je vertrouwen, ik ben je pastoor. God vindt het prima, zolang je het maar geheim houdt, anders is het een doodzonde en kom je in de hel.”

De tweede keer zal hij de jongen zichzelf laten bevredigen. Ook hierbij kan ik de jongen helpen door te zeggen dat hij toestemming van god heeft, want het is volgens de kerk nog steeds een zonde. Alleen in mijn nabijheid mag het. Wat zal hij dat fijn vinden.

Opgewonden door deze fantasieën zit hij te wachten tot de jongen komt. Voor zijn twaalf jaar is hij al een boom van een vent zoals hij daar in de deur staat.
“Waarom huil je?” vraagt hij teder.
“Ik heb mijn been bezeerd,” zegt de jongen als smoes.
“Kom gauw binnen dan kijk ik er even naar. Doe je broek maar uit.”
Op dat moment gaat de bel, die waarschuwt dat er iemand in de biechtstoel zit.
De maag van de pastoor vult zich in één seconde met ijs. Een luide boer ontsnapt aan zijn weke lippen en hij denkt, dat is onmogelijk, ik heb alles twee keer gecontroleerd. Niemand kan in de kerk komen.

“Blijf maar even zitten, ik ben zo terug,” fluistert hij tegen de jongen en hij denkt: gelukkig heeft de jongen zijn kleren nog aan. Als er iemand zijn kamer was binnengekomen kan een bekrompen ziel er iets verkeerds van denken.
Waarom diegene die, ondanks alle sloten toch binnen gekomen is, niet de pastorie is ingestapt, snapt hij niet. Voorzichtig opent hij de deur naar de kerk.
Er is niemand te zien. Er hangt een ziekmakende stilte in de kerk. Doodstil blijft hij staan. Ik heb het me verbeeld, denkt hij opgelucht. Op dat moment beweegt de deur van de biechtstoel aan de kant waar hij altijd zit. Het angstzweet wat over zijn lichaam stroomt bevriest voor zijn gevoel. Een onnoemelijke dreiging begint de kerk te vullen. In een trance van angst loopt hij richting de biechtstoel. Voor het eerst in zijn leven vergeet hij voor het altaar te knielen. Twee kaarsen die hij s’avonds altijd laat branden, gaan uit in een windvlaag die hij niet voelt.

De jongen zit ondertussen op een stoel in de pastorie en bidt dat de pastoor weg blijft. Dat dit een illusie is, weet hij zelf ook wel. Even later gaat de deur open, een man komt de kamer binnenlopen. De jongen slaakt een kreet van blijdschap en rent naar de man toe.
Ze omhelzen elkaar en de jongen fluistert: “Ik wist dat u zou komen.”
De man fluistert terug: “Je hoeft nooit meer bang te zijn voor de pastoor. Ga verder met je leven. Blijf nog een tijdje op het bankje, waar je net buiten op zat, zitten en ga dan naar huis.”
“Dat zal ik doen.” Hij geeft de man een kus en rent naar buiten.
De man keert terug naar de kerk.

De pastoor opent de deur van de biechtstoel, hij ziet een man op zijn plaats zitten en vraagt: “Wie bent u en wat doet u hier.”
“Ga hiernaast op je knieën zitten, ik ga eerst de jongen naar huis toe sturen.”
“Welke jongen?” probeert de pastoor tegen beter weten in te ontkennen.
De man negeert zijn opmerking en loopt volkomen geruisloos naar de pastorie. Het liefst zou de pastoor nu zelfmoord willen plegen, hij weet alleen niet hoe. Hij neemt, op zijn knieën, plaats in het gedeelte van de biechtstoel waar zijn parochianen altijd zitten. Even later gaat de deur van de biechtstoel open en de man gaat zitten. De pastoor wacht, met klapperende tanden van de angst, af tot de man het woord neemt.
“Waarom heb jij een hekel aan kinderen?”
“Ik heb geen hekel aan kinderen; ik houd van ze.”
“Je liegt, je houdt alleen van jezelf.”
“Ik wil hem alleen maar vertroetelen en liefde geven.”
“Als je van kinderen houdt dan bescherm je, desnoods met je leven, een kind tegen dát wat jij vanavond van plan bent.”
“Ik heb hem niet ontvoerd of zo, hij komt vrijwillig naar me toe.”
“Wát zeg je daar!” De dreiging in de stem van de man beneemt de pastoor letterlijk de adem. Hij probeert zich los te maken uit de onzichtbare hand die zijn keel dichtknijpt.
“Hoe durf je het te denken, laat staan te zeggen. Je hebt zo gemanipuleerd dat de jongen niets anders kán doen dan naar je toe komen. Vrijwillig komt een kind nooit naar een ouder toe om te vragen: ‘Wil je seks hebben met mij?’
Je hebt hem op een laffe en gemene manier gemanipuleerd. Het is jouw zieke en egoïstische geest die denkt dat het niet slecht is voor een kind.”
De hand is weer verdwenen en de pastoor probeert op adem te komen.
“Zal ik je vertellen waarom je een hekel aan kinderen hebt.”
Zonder antwoord af te wachten vervolgt de man: “Omdat ze onschuldig en rein zijn. Jij bent dat niet en daarom wil je hun onschuld ook vernietigen. Jij misbruikt, zij ook misbruikt. Het is de duivel van je eigen verleden, die je dit laat doen.”
“Hoe weet u dat ik…?”
“Ik weet alles.”
“Ik vind ze gewoon mooi om te zien,” snikt de pastoor, die zijn zorgvuldig verborgen verleden weer terug voelt komen.
“Ze zijn ook mooi om te zien, ze zijn het mooiste wat op de aarde bestaat en daarom moeten ze beschermd worden en niet beschadigd. Kijk hoe ze bewegen, leren en zich ontplooien, de taak van de volwassenen is om een omgeving te creëren waarin ze volkómen veilig, zichzelf kunnen zijn. Ze moeten in hun eigen tempo, en met elkaar, hun seksualiteit ontdekken. Daarbij hebben ze, alleen als ze zelf aangeven wanneer er iets echt misgaat, de totaal onbaatzuchtige steun en een luisterend oor van de volwassenen in hun omgeving nodig. Het allerlaatste wat kinderen nodig hebben is de soort hulp die jij vanavond wilde geven.”
“Wat moet in godsnaam doen?” kreunde de pastoor wanhopig.
“Gebruik mijn naam niet oneerbiedig.”
“Dus u bent…?”
“Wie dacht je dan, simpele dwaas. Wat jij moet doen is bidden, het antwoordt op wat je moet doen, hoor je als je écht luistert naar je eigen geest, hij zal je vertellen wat je moet doen.”
De man is verdwenen. Pas na enkele uren op zijn knieën gezeten te hebben durft de pastoor strompelend weer naar de pastorie te gaan.

Wil je de eerste van je vrienden zijn die dit deelt?

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *