De vogeltelling
Doortje en Klaas Teller doen altijd mee met de jaarlijkse vogeltelling. Doortje is van de administratie, Klaas kijkt alleen. Voor het keukenraam zetten ze twee stoelen neer. Op het aanrecht ligt het clipbord met de vogelnamen lijst. Om dit te kunnen doen hebben ze, sinds lange tijd, de afwas weer eens in de vaatwasser gezet. Het ontbijt hebben ze al op en de koffie loopt door.
Nog een kwartier dan mogen ze beginnen.
“Ik zie twee mussen.”
“Ik zal ze noteren.”
“Gloeiende, gloeiende, godver! De kat van de buren heeft er een te pakken.”
“Is dat die kutkat van hierachter Klaas?”
“Yep. Die bitch antwoord als ik hier iets van zeg: ‘dat doet mijn Poekie niet.’”
“Dan zal ik die maar niet noteren. Ik maak er gewoon één van.”
“Wacht even, ik zal de organisatie bellen om te vragen wat we moeten doen.”
“Met Susan van de organisatie.”
“Goedemorgen Susan met Klaas Teller.”
”U bent zeker de leukste thuis.”
“Hoezo?”
“Vanwege het grapje over uw naam.”
“Als ik een flauwe grap wil maken dan zeg ik iets als, we zien een ‘blindevink’ of een ‘schijtliijster’. Mijn naam is dus Klaas Teller.”
“Yeah richt.”
“Kijk eens op de deelnemerslijst.”
“Fuck.”
“Dat bedoel ik.”
“Sorry hoor. Waar belt u voor?”
“Er waren net twee mussen in onze tuin en Poekie heeft er een gepakt; wat moet ik noteren?”
“Wie of wat is een Poekie?”
“O ja, dat is de kat van de achterburen.”
“Twee.”
“Prima, we noteren er dus twee.”