Jezus was terug op aarde
Op een prachtige, vroege lentemorgen zit ik in het Vondelpark op een bankje. Het park is volledig verlaten op de dieren na. Ik sluit mijn ogen en kijk in de warmte van de zon. Naast mij hoor ik binnen enkele seconden, iemand kuchen. Niet kijken, het is verbeelding, denk ik. Mijn nieuwsgierigheid wint en ik open mijn ogen. Naast mij staat een licht getinte man. Hij heeft een sympathiek, knap gezicht en een korte baard. Hij is gekleed in een linnen jurk en draagt sandalen. Hij doet mij denken aan een film uit de jaren zeventig, Jesus Christ superstar.
Ik maak een domme opmerking: “Kijk eens aan, Jezus is terug op aarde.”
“Hoe weet jij dat?”
“Sorry, het is een flauw grapje.”
De man kijkt glimlachend naar me en zegt: “Niet verder vertellen hoor.”
“Dat zal ik zéker niet doen,” zeg ik met zéér veel overtuiging.
Het zou wel de enige oplossing zijn voor zijn verschijning uit het niets, dacht ik.
”Ik ben het echt, ik wil kijken hoe het hier nu gaat. Dat mag eigenlijk niet, hoewel het oogluikend wordt toegestaan.”
Wat de man zegt past totaal niet bij zijn kalme en zelfverzekerde houding. Ik verbeeld me aardig wat mensenkennis te hebben en ik denk, dit klopt niet en besluit uit te gaan zoeken wie en wat de man nu echt is.
“U beweert dus dat u Jezus bent, maar volgens allerlei verhalen en legenden bent u dood.”
Waarom ik de man met u aanspreek is mij niet duidelijk, hij is minstens twintig jaar jonger dan ik.
“Je moet niet alles geloven wat er wordt beweerd, ik ben dus niet dood.”
“Waar woon je dan?”
“Ergens in het heelal, waar doet er niet toe.”
“Hoe kom je hier dan?”
“Door gangen in het heelal, dat ga ik je niet uitleggen, want dat snap je toch niet.”
Het begint interessant te worden. Mijn rationele denken zoekt naar de manier waarop de man, in minder dan drie seconden, bij mijn bankje is gekomen. Ik kijk om mij heen om een oplossing te vinden, die is er gewoon niet.
“Ik wil u best geloven, het lukt mij echt niet. Kunt u een wonder verrichten?”
“Dat kan ik helemaal niet.”
“Dat is vreemd, want het is wel uw handelsmerk hier op aarde. Hoe zit het dan met die wijn en dat water?”
“In die tijd was de mensheid, althans in het gedeelte waar ik was, net zo egoïstisch en hebzuchtig zoals nu. We waren met een stel vrienden naar een bruiloft. Het waren geen rijke mensen en ik had al snel in de gaten dat ze zich niet veel en zeker geen dure wijn konden veroorloven. Mijn vrienden riepen kreten als, wat een zootje armoedzaaiers, er is veel te weinig wijn en nog van slechte kwaliteit ook. Zullen we in plaats van roddelen die mensen helpen, stelde ik voor. Opeens keek iedereen een andere kant op. Ik heb ze uitgemaakt voor egoïsten en gezegd dat er geschreven staat dat ze hun rijkdom met de armen moesten delen. Het werd nog een heel gedoe, voor ze uiteindelijk naar de lokale wijnboer toe gingen om een aantal kruiken goede wijn te kopen. We hebben die kruiken achter neergezet en ik zei tegen mijn vrienden: ‘Nergens over praten, ik regel het straks wel.’ Nu kwam het tweede probleem in beeld en dat was de trots van die mensen.”
Het begint tot me door te dringen dat ik iets unieks te horen krijg waar ik niks mee kan. Wie gelooft straks mijn verhaal, vraag ik me af.
“We hebben eerst de slechte wijn opgedronken en toen ontstond er een ongemakkelijke situatie. Ze wilden zich niet laten kennen en boden aan om meer wijn te halen. Iedereen wist dat ze zich dat niet zomaar konden permitteren. Ik riep: ‘Ik kan wonderen verrichten.’ Iedereen keek me verbaasd aan. Vul de wijnkruiken met water dan verander ik dat in wijn. Iedereen moest lachen natuurlijk, ik zette door en de kruiken werden met water gevuld. Jullie moeten helpen met bidden anders lukt het niet, zei ik tegen ze. Mijn vrienden namen de kruiken mee naar achteren en terwijl ik allerlei onzin stond uit te kramen gooiden zij de kruiken leeg en hervulden die met de wijn die ze gehaald hadden. Ze namen de kruiken mee naar binnen en vroegen aan het bruidspaar om ze te openen en te kijken of het inderdaad wijn was geworden. Je kunt je voorstellen wat er gebeurde.”
Dat kan ik maar tot op zekere hoogte en ik vraag: ”Hoe loopt het nu af.”
“Wat dacht je, ik werd dronken als een roetetoeter en de volgende morgen werd ik wakker in de armen van de goddelijke zuster van de bruidegom.”
“Even resumeren, je kunt geen wonderen verrichten, maar het feit dat je joden iets met elkaar liet delen was eigenlijk het wonder.”
“Pas op je woorden, je had goede en slechte joden.”
“Uiteraard.”
“Ik heb dat kunstje ook nog een keer gedaan tijdens een van mijn toespraken. Er waren veel arme en rijke mensen bij elkaar, de rijken hadden goed gevulde picknickmanden bij zich. De armen die waren meegegaan hadden niets of bijna niets. Wij gaven het voorbeeld en begonnen ons eten uit te delen. Toen de rijken dit zagen begonnen zij ook hun eten uit te delen en hadden we allemaal genoeg. Op die berg ontstond iets moois, delen met elkaar geeft vreugde en plezier en maakt iedereen gelijk.”
“Wij denken dat van het eten wat jullie uitdeelden iedereen kon eten.”
“Jullie houden er wel héél rare ideeën op na.”
“Dat kunstje kan je nu wel vergeten ben ik bang.”
“Ik kijk ook wel uit, ik heb ze de kans gegeven en pakken ze die, oké. Zo niet, dan niet. Ze komen er vanzelf achter.”
“In de hel zeker?”
“Wat is dat nou weer?”
“Dat hebben jullie uitgevonden! Doe je het goed kom je in de hemel bij God. Doe je het fout brand je in de hel bij de duivel.”
“Wat een onzin, zo gaat dat helemaal niet.”
Ik wil vragen hoe gaat het dan, maar houdt wijselijk mijn mond.
“Ik ga nog eens ergens anders kijken,” en weg is hij.
“Shit, ik had nog moeten vragen over zijn onbevlekte moeder.”
“Die is kustmatige bevrucht,” hoor ik een bekende stem in mijn hoofd zeggen.