Picknicken met mama
Met onze kleindochter Rosie van drieënhalf jaar gaan we, in de herfst, bij mooi weer wandelen in het bos. Dit is niet een willekeurig, maar erg speciaal bos, want het grenst aan de energiecentrale van het ECN in petten. Op ditzelfde terrein is een fabriek gevestigd die radioactief bestraalde geneesmiddelen maakt, voor onder andere kankeronderzoek. Bij dit bedrijf werkt onze dochter. Vanaf een hoge duin aan de rand van het bosje kunnen we het hele bedrijventerrein overzien. Daar staan twee bankjes waar we gaan zitten picknicken. Wanneer we mama zien gaan we zwaaien, vertelden we haar. Dit is vanwege de afstand niet mogelijk, maar ze vindt het erg spannend. Wanneer het brood en een pakje chocolademelk op zijn wandelden we verder en zoeken naar dennenappels, eikels en alles wat ze verder nog meer mooi vindt.
’s Avonds, tijdens het ophalen door haar moeder, wordt dit avontuur met veel enthousiasme verteld. We spreken af dat, wanneer het mooi weer is, mama met ons komt picknicken.
Het weer is de volgende week goed en we wachten met spanning op de komst van mama, die haar lunchpauze met ons gaat doorbrengen. Tijdens het wachten zoeken we naar paddenstoelen waar een kabouter op zou kunnen zitten wippen. Mama moet zich eerst afmelden bij de bewaking, maar dan lopen we naar ons plekje. Druk kwebbelend verteld Rosie tegen haar moeder wat er allemaal te zien is. Een aantal collega’s van onze dochter kwamen langs gewandeld.
“Wat een schatje,” is een van de complimenten die Rosie krijgt.
Vrolijk groet Rosie terug.
Dit ritueel kunnen we nog twee keer met mama doen voor het weer écht te Nederlands wordt. Om deze leemte in ons bestaan op te vullen heeft de vindingrijke Rosie het volgende bedacht: een ‘zogenaamd’ bos.
Dit bos bevindt zich achter de bank in de huiskamer.
“Pukkie ga je mee naar het bos?” vraagt ze op een toon die ik niet kan weerstaan.
Zij speelt altijd Sara en ik Pukkie. Dit zijn namen van meisjes die af en toe op haar passen. We gaan dan op de houten vloer, zonder vloerverwarming, zitten en bespreken wat we gaan doen. Meestal lees ik haar voor uit een boek, maar soms spelen we met het houten paard dat bij ons staat. Mijn vrouw trakteert ons op een koekje, wat we met veel ritueel in het bos nuttigen. Soms moet ik slapen op de grond tot ik zo stijf van de kou ben dat ik wel overeind moet komen. Dit excuus om op te staan heeft ze schoorvoetend aanvaard. Ik denk dat ze mij een aansteller vindt. Om dit probleem te omzeilen neemt ze nu een kussen van de bank en een fleece deken mee waar ik op mag liggen. Ondanks deze verzachtende omstandigheden moet ik, wanneer ik volkomen stijf ben, toch overeind komen. Ik vertel dan dat ik naar het berkenbos ga waar oma is. Dit berkenbos is mijn uitvinding om even bij te kunnen komen. Na enig aandringen van mij, gaan we bij oma op bezoek om een kopje koffie te drinken. Daarna gaan we weer naar háár bos toe. Vorige week praten we over het picknicken in het echte bos. Dit brengt mij op het volgende idee.
“Oma we gaan écht picknicken in ons zogenaamd bos.”
“Dat is leuk,” valt oma mij bij.
Rosie vindt het ook prachtig. In de gang staat een opklaptafeltje, ook wel bistrotafeltje genoemd, wat we in de zomer als bijzettafeltje gebruiken. Dit plaats ik achter de bank met twee stoelen erbij. Oma maakte voor ons een broodje gebakken ei, dat we samen met veel gegniffel opeten.