Schommelen wordt verjaardagspel
Het schommelen van Rosie, drie jaar oud, wordt steeds onbelangrijker en wordt vervangen door andere spelletjes. De vraag: ”Opa gaan we schommelen?” blijft wel bestaan. Door het mooie weer zijn de buurtbewoners vaker buiten. We komen ze dan ook regelmatig tegen. Rosie heeft altijd wel een praatje voor ze. Komt de buurvrouw met een heel lief, enthousiast, jong, klein hondje naar buiten dan is Rosie helemaal gelukkig.
“Bikkel!” roept ze dan.
Ze mag hem aaien. Het baasje van Bikkel vertelt aan Rosie dat hij achter het huis een volière heeft met vogels. Dat is geweldig vindt ze.
“Wil je even kijken?”
Enthousiast loopt ze mee naar achteren. Hij haalt uit een nestkastje een kaal parkietenjong en laat het aan Rosie zien. Ademloos bekijkt ze het kale en erg lelijke scharminkel. We lopen weer terug naar de voorkant van het huis. Ze ziet oma bij ons voor de deur staan praten met andere buren die vaak verzameldingen bij een supermarkt voor Rosie meenemen. Ze stapt op haar fietsje.
“Ik moet even wat aan oma vertellen.”
Ze fietst naar oma toe en ik zet mijn gesprek met de buren voort tot ze terugkomt.
“Kom je opa?”
We beginnen met het traditionele schommelen. Dan stopt ze ermee en ik moet op het bankje bij het speeltuintje gaan zitten.
“Jij bent zogenaamd mijn papa en ik ga je wat vragen.”
“Oke.”
“Pap, mag ik naar een feestje?”
“Onder géén beding,” improviseer ik.
“He toe?”
“Van wie is dat feestje?”
“Van Merel.”
“Dat gekke kind. Geen sprake van.”
“He toe.”
“Nou vooruit dan, maar niet te laat thuis.”
“Dat is lief van je.”
Ze stapt op haar fietsje en rijdt om de schommels heen weer naar me toe.
“Haai Merel, ik kom op je feestje.”
Voor mij zijn er meerdere rollen weggelegd in deze soap.
“Haai, Maxi. Wat leuk dat je op mijn feestje komt. Heb je een cadeautje mee?”
Maxi is haar pseudoniem bij dit spelletje.
“O jee, helemaal vergeten.”
Ze fietst nu het rondje in tegengestelde richting naar mij toe.
“Pap ik ben een cadeautje vergeten.”
Snel pak ik zogenaamd iets in en geef het haar.
Weer het rondje.
“Alsjeblieft.”
Ik pak het weer uit en roep: ”Een boek wat schitterend.”
Meestal, gok ik goed met mijn cadeau, zo niet, dan wordt mij dit luid en duidelijk verteld.
Weer het rondje
“Weet je wel hoe laat het is. Je zou op tijd thuiskomen,” mopper ik streng.
“Sorry pap, het was zo gezellig.”
“Jij mag voorlopig niet meer naar een feestje toe.”
Dan gaan we schommelen tot ik weer naar de bank moet waar alles opnieuw begint.
“Pap mag ik…?”
Een andere variant is het gewond raken.
Ze valt van de schommel en kreunt: “Ik heb mijn been gebroken.”
Ze pakt haar telefoon, een oud ding met een kapotte batterij en roept: ”Tring, tring, tring tring.”
Nu pak ik mijn telefoon.
“Hallo, met de dokter”
“Dokter, ik ben gevallen.”
“Is het ernstig mevrouw?”
“Mijn knie is gebroken.”
“Ik stuur direct een ambulance.
“Tatu, tatu,” roepend loop ik naar haar toe.”
Dan pak ik haar op en leg haar op het bankje, waar ik de eerste hulp verleen.
Mijn nieuwste variatie is dat ik haar niet kan vinden, met deze alleenspraak tot gevolg.
“Dag meneer, er is een mevrouw gevallen weet u waar dat is? Nee. Hallo kinderen er is iemand gevallen bij de speeltuin weten jullie waar dat is? Dank jullie wel, nu zal ik haar wel vinden. Aha, daar bent u, sorry dat het zo lang duurde, ik kon het niet vinden.”
“Dat geeft niet hoor,” troost de gewonde.
Dan onderzoek ik haar knie en constateer dat hij inderdaad gebroken is. Voorzichtig til ik haar op en vlij haar neer op het bankje. Nu stel ik mij voor als een ziekenhuisarts en onderzoek de knie. Voorzichtig doe ik er gips omheen. Dit herhaald zich een aantal malen tot de buurman met zijn hond Brieuc aan komt wandelen. Na een knuffel van Rosie, gaat Brieuc met de buurman verder. In mijn hoofd hoor ik de ambulance gaan, op weg naar een gevallen vrouw.
Om vijf uur wordt ze opgehaald door haar moeder. Traditiegetrouw wordt ze door oma naar de auto gedragen, behalve vandaag, want oma heeft last van haar rug.
“Je kunt makkelijk lopen,” moppert mama.
Dit wordt pertinent geweigerd. Mama kent oma goed genoeg om te weten dat ze het dan toch gaat doen. Ze duwt oma de gang in en de twee gaan naar buiten. Nu staan Rosie en ik nog in de kamer. Ze hoort mama en oma buiten praten en weet, die komen niet terug. Ze kijkt me, haar opties overwegend, aan. Door opa worden opgetild is niet de bedoeling, lopen is natuurlijk nog een veel groter gezichtsverlies. Zonder wat te zeggen loopt ze naar me toe en omdat ik een weekdier ben en het leuk vind de vrouwen te pesten, pak ik haar op. Ze slaat haar armen om mijn nek en met haar wang tegen mijn wang aangekneld lopen we naar buiten. Soms zijn woorden overbodig.
We lopen achter oma en mama aan. Mama kijkt om en ziet ons aankomen.
“Moet je dat triomfantelijke smoelwerk van die griet zien,” fluistert mama liefdevol tegen oma.
“Wat dacht je van die vent.”