Dat rot kasteel
In 1997 vieren we een van onze talrijke vakanties in Normandië. We zijn onderweg naar Suisse Normandië, een mooie streek met behoorlijk hoge heuvels zoals de: Le pain de Sucre. We rijden richting Pont d’Ouilly. Aan onze rechterkant zien we een klein kasteel. We stoppen onmiddellijk om even te kijken en eventueel een foto te maken. Uit de poort in de muur die om het kasteel heen is gebouwd, komt een oude man met een kruiwagen aanlopen. De tuinman, denk ik. Hij stopt bij onze auto en kijkt naar het kenteken. Hij herkent het niet en vraagt waar we vandaan komen. Uit Nederland, antwoord ik. Zo begint een merkwaardig uurtje.
“Bent u de tuinman?” vraag ik hem.
“Nee, ik ben de eigenaar van dat rot kasteel.”
Onmiddellijk bied ik mijn excuses aan. Hij moet erom lachen.
“Wilt u foto’s maken?” vraagt hij, wijzend naar mijn fototoestel.
“Graag.”
“Kom maar mee.”
We lopen het grote terrein op. Hij vertelt over zijn vader en grootvader die nogal ruimhartig met de lokale dames verkeerden. We steken de vijver met een schattig bruggetje over en komen terecht bij een groot uitgevallen theehuis.
“Daar werd de dame ondergebracht die op dat moment het vriendinnetje of slavinnetje was,” vertelt hij met duidelijke afkeer voor hun gedrag. De herinneringen aan vroeger doen hem verdriet zie ik wel.
“Dat rot kasteel ben ik helemaal zat, laat iemand er maar een hotel van maken dan ben ik er van af.”
“Waarom verkoopt u het niet?” vroeg ik hem.
“Mijn twee zusters willen er blijven wonen. Voor onderhoud aan het kasteel en de tuin is geen geld meer, daarom doe ik de tuin.”
We lopen naar de poort. Nog nagenietend van de verhalen en de schoonheid van het geheel, staan we bij de auto. De man loopt naar de kruiwagen.
“Die kruiwagen is een truc om naar de herberg te kunnen gaan, daar is het tenminste gezellig.”
In gedachten zie ik een paar oude dames, gekleed volgens de mode uit 1930, voor het raam staan en zeggen: “Kijk Josefien, daar gaat die zuiplap weer naar de kroeg.”