Kaart lezen
In tegenstelling tot de meeste van haar seksegenoten, kan mijn vrouw Ellie, na veel oefenen, wél kaartlezen. De noodzaak hiervan is simpel, we hebben geen TomTom.
Tijdens een van de rondritten langs allerlei bezienswaardigheden in Frankrijk zit Ellie op de kaart te turen. “Jan, ik heb een cascade gevonden.”
“Enig schat, wil je daar naar toe?”
Domme vraag, natuurlijk wil ze daar naar toe, anders had ze het niet gezegd.
“Is het niet te ver lopen, want daar heb ik nu geen zin in.”
“De weg loopt er vlak langs, dat red je wel.”
Ze dirigeert me feilloos naar de attractie toe, verwacht ik. Er staat een houten bordje langs de weg met de nauwelijks leesbare tekst ‘Cascade’, dat een bospad in wijst. Er is een parkeerterreintje voor ongeveer tien auto’ s en er staat een ietwat vervallen huis met de luisterrijke naam: “Auberge de Cascade.” Op het parkeerterrein staat één auto, erg druk zal het bij de waterval niet zijn, neem ik aan.
“Zullen we eerst iets eten, want ik sterf van de honger,” stelt mijn routeplanner voor. Ze begint brood en beleg uit de, op de sigarettenaansteker van de auto aangesloten, koelbox, te pakken. Op dat moment komt een slonzige vrouw, die duidelijk betere tijden gekend heeft, met een vieze, natte en ongetwijfeld stinkende hond het bospad af. Uiteraard rent de hond recht op mij af. Aan het enthousiasme waarmee hij mij nadert, kan ik zien dat hij tegen mijn benen en mijn nieuwe korte broek gaat springen. De enige redding is dan, zorgvuldig de andere kant opkijken en de hond volledig negeren. De vrouw kirt in het Nederlands: “Hij doet niets hoor.”
Ik denk: is tegen iemand opspringen, zijn benen openrijten en zijn kleren vervuilen niets. Het is volkomen nutteloos om hier iets over te zeggen, mensen die hun hond dit laten doen, zijn daar gewoon te stom voor. Gelukkig werkt mijn plan en de hond gaat naast mij zitten. Mijn kaart-lees-wonder vraagt aan de, net als het huis, enigszins vervallen vrouw: “Is het ver naar de cascade?”
“Een paar minuutjes lopen,” antwoordt ze, en verdwijnt in de Auberge. We smeren ons broodje, de hond blijft als een standbeeld naast ons zitten in de, vergeefse, verwachting iets te eten te krijgen. Even later arriveert een man in een auto. Hij roept de hond en samen gaan ze naar binnen.
Met onze wandelschoenen aan gaan welgemoed op weg naar de cascade. In het begin is het pad nog wel enigszins begaanbaar, hoewel het wel erg steil naar beneden loopt
“We moeten dit ook weer omhoog,” opper ik voorzichtig.
“Zeur niet zo, watje,” berispt ze, volkomen terecht.
Door de zware regen van de laatste dagen is het, onverharde, pad steeds meer van haar oorspronkelijke vorm verloren. Alles wat kleiner is dan een volwassen mannenvuist is weggespoeld. Door de diepe geulen die hierdoor ontstaan wordt het lopen getransformeerd tot strompelen.
Na de afgelopen regenachtige dagen staat de zon nu op volle kracht te schijnen. Waar de zonnestralen de grond bereiken ontstaan mistflarden. Dit maakt de wandeling een beetje feeëriek. In mijn gedachten zie ik elfjes op een blad in de schaarse zonnestralen zitten. Na een half uur afzien, wordt het pad weer normaal. We stoppen op een bruggetje over de veroorzaker van de waterval en ik jen: “Dat zal een grote cascade zijn, ik pis na tien pilsjes een grotere stroom dan dit.”
Ellie moet lachen, de schat. Ze geeft me een kus en we wandelen verder.
Eindelijk horen we een zacht en lieflijk gemurmel van water. Een heerlijk rustgevend geluid, dat net boven het bonken van mijn hart uitkomt. De totale rust en de ruigheid van het bos betovert ons steeds meer. Deze bekoring wordt zéér wreed verstoord door het geluid van een auto die, op enkele tientallen meters bij ons vandaan, wegrijd.
“Hé!” roept Ellie oprecht verbaasd, “we zitten vlak bij een weg.”
“Had je die even gemist schat?” vraag ik.
“Dat is maar goed ook, dat stukje lopen is goed voor je luie bast.”
Dit vind ik een meesterlijke ontkenning van een gemaakte fout.
Bij de waterval staat ook een vervallen watermolen. Het afgebroken rad, hangt een beetje scheef, tegen het gebouw aan te leunen. Alles is bedekt met een dikke laag mos. Met veel moeite klim ik over een bruggetje naar een opening in de molen. Grote delen van de constructie zijn nog intact. Zonde, denk ik. Ellie vindt mijn geneuzel te lang duren.
“Als je uitgekeken bent, kunnen we weer terug naar de auto.”
Op het steilste stuk heb ik drie keer moeten pauzeren om mijn hart weer een beetje in zijn normale ritme te laten komen.
Bij de auto staat de hond ons op te wachten, nog even nat, smerig, stinkend en toch ook wel lief.