Kopje koffie in tsjechië
Tijdens onze vakantie in Tsjechië zijn we bij een bij een stuwdam aan het rondlummelen. We zien grote scholen karpers zwemmen waaronder een oranje, beweerde mijn echtgenote Ellie. In de auto ligt nog een rol chocoladekoekjes die, vanwege de zon meerdere malen gesmolten moeten zijn. Uiteraard zijn ze voor ons oneetbaar, de karpers eten ze luid slurpend wel. De weg over de dam is smal, met aan elke kant een voetpad. Het maximaal toelaatbare gewicht voor voertuigen is drie en een halve ton. We staan de karpers te voeren aan de ene kant van de dam, aan de andere kant komt een grote, gemeen rokende vrachtauto aanrijden die stopt. Het monster dateert duidelijk van vér voor het opheffen van het ijzeren gordijn. In mijn fantasie zie ik Josef S, boven op deze vrachtauto de oktober revolutie aan de muitende meute afkondigen die later lelijk, net als wij straks, op de koffie komen bij de eerste zuiveringen. Op het oude monster staat een container met stenen. Wij denken: die gaat bij het parkeerterrein naast de dam lossen. Daar staat onze auto ook, daarom blijf ik niet helemaal gerust kijken wat de chauffeur gaat doen. Heel langzaam rijdt hij richting de dam. Zijn gewicht schat ik, zeer voorzichtig, op vijfentwintig ton, die gaat er zeker niet overheen rijden, denk ik. Dat is verkeerd gedacht want, met één set wielen op de stoep, rijd hij stapvoets de dam over. Wij vluchten snel van de dam af. Als je moet, dan moet je, denk ik en zwaai naar de nors kijkende chauffeur. Die is noch met zijn gedachten bij Stalin, want hij vertrekt geen spier. Door de volkomen windstilte, kunnen we behoorlijk lang van de blauwe walm die het vehikel uitstoot, genieten.
“Zullen we bij het tentje aan de overkant een kopje koffie drinken,” stelt Ellie voor.
Nu ben ik helemaal geen koffiedrinker, hoewel, voor een lekkere cappuccino wil ik nog weleens enthousiast worden en ik antwoord: “Een lekkere cappuccino gaat er altijd in.”
We wandelen over de dam terug naar het parkeerterrein waar onze auto staat.
Tijdens het aankomen bij de dam hebben we naast het parkeerterrein een houten tentje gezien met een terras. Daar zullen we onze koffie gaan nuttigen. Op het terras zitten twee nogal groezelig uitziende en ruikende mannen. Wij gaan aan een tafeltje zitten en weten direct dat cappuccino niet een brug, maar een hele dam te ver is. Een van de mannen blijkt de eigenaar te zijn, want hij komt naar ons toe en kijkt ons vragend aan. In het Duits zeg ik op een vriendelijk toon: “Koffie.”
“Oplos of traditioneel,” vraagt hij, niet vriendelijk, in het Duits met een lokaal dialect.
Avontuurlijk en altijd bereid lokale heerlijkheden te proeven zeggen we samen: “Traditioneel.”
Met een beetje vreemde glimlach op zijn gezicht gaat hij het houten lokaal in om, binnen een verbijsterend korte duur, terug te komen met twee gloeiendhete glazen koffie waarop een vreemd laagje drijft. Wij kijken elkaar aan en weten dat we een vergissing hebben gemaakt. Met een plastic roerstokje beginnen we omzichtig in de drab te roeren. Onmiddellijk begint het meeste van het vreemde laagje naar de bodem te zinken. Op dat moment weet ik weer wat ik over koffie in Tsjechië gelezen heb op Internet: ‘Er wordt ook een soort Turkse koffie geschonken met een béétje koffieprut in het kopje.’
Dat is dus het understatement van het jaar.
Wanneer, tijdens het roeren, alles naar de bodem zinkt is het nog wel mogelijk om het duistere goedje naar binnen te werken. Dit is niet zo. Opofferingsgezind als ik nu eenmaal ben, zip ik voorzichtig aan de hete brij. Met de koffie komt er ook een ruime hoeveelheid prutjes mee. De meeste kan ik uitspugen, de rest pulk ik met mijn vingers uit mijn mond. Hulpeloos kijk ik naar Ellie, die me zit uit te lachen en een foto maakt van mijn lijdensweg. Uiteraard kan er geen sprake van zijn dat wij de koffie gaan opdrinken. Het zo laten staan en weglopen vinden we onbeleefd en zal de eigenaar misschien als een belediging opvatten. We beginnen plannen te maken om op een geciviliseerde manier van de koffie af te komen. Op mijn voorstel om de glazen mee te nemen voor een wandeling naar de stuwdam, zegt Ellie: “Hoe wil je dat de eigenaar uitleggen?”
Slecht voorstel, beken ik.
Wachten op een kans is de enige mogelijkheid. Het rolletje in het fototoestel van Ellie is vol. Zij gaat naar de auto om een nieuwe te halen. Dit is een magisch moment, want een van de mannen loopt weg en de andere, de eigenaar van de tent, gaat naar binnen. Razendsnel kiep ik mijn glas koffie in de afvalemmer vlak naast mij, de koffie van Ellie verdeel ik tussen onze glazen. Nu lijkt het net of wij de helft van onze gruwel hebben opgedronken.
Opgelucht door deze meevaller durven we de rest van de heerlijkheid te laten staan en het terras te verlaten. Ellie fluistert: “Wedden dat hij direct in de vuilnisbak gaat kijken.”