Avelgems genoegen

Avelgems genoegen

In oktober 1998 zijn Ellie en ik een paar dagen op bezoek bij Nederlandse vrienden in België voor een reünie met hun Engelse partners, die we een half jaar niet hebben gezien. Zij hebben daar, samen een bedrijf. Dit bedrijf is in Frankrijk gestart. Wij hebben daar, een jaar geleden, gewerkt. Ze handelen in levende vis voor de Nederlandse en Chinese markt.
Onze vrienden zijn druk met de vis, omdat wij niet kunnen helpen besluiten we een wandeling te maken in het ongerepte Kluisbergsewoud op de Kluisberg. Rond het middaguur komen we een frietkot tegen. De vage lucht van frituurvet maakt ons hongerig of eigenlijk meer de gedachte aan dat, wat uit dat vet komt. Uiteraard is het gesloten. Zéér teleurgesteld in deze Vlaamse topattractie lopen we door. We bereiken onze auto en rijden de berg af richting de schitterende, middeleeuwse stad Avelgem.

De bestrating bestaat hoofdzakelijk uit kinderhoofdjes, ter plaatse kasseien genaamd. Wanneer je over deze sfeervolle, middeleeuwse, bestrating rijdt kan je, niet verstaanbaar praten. Het klinkt of er tijdens het kletsen iemand aan het vel over je strottenhoofd trekt, kinderen zijn gek op dit geluid. De kerk, als streng en allesziend oog, domineert het centrum van deze vesting. Een aantal restaurants en winkels liggen er omheen. We gaan die avond met onze vrienden uit eten, in een van deze uitgelezen culinaire gelegenheden. Dat duurt te lang, daarom kopen we bij een warme bakker een broodje met heerlijk beleg. We bezichtigden nog wat bezienswaardigheden en gaan naar onze vrienden toe. Tot onze verrassing zijn de Engelsen al gearriveerd. Het weerzien is erg vrolijk en gedrenkt in de laatste ontdekking op het gebied van home made Whisky uit Schotland.

Na het culinaire festijn van die avond komen we thuis en vinden een flyer in de brievenbus met de pakkende tekst:

“Levende muziek komt allen.
Zaterdagavond vanaf 8 uur in het dorpscafé aan de Leynseelstraat.”
“Leuk! Urbanus,” begint Ellie het raden.
“Het zal wel de lokale fanfare, Avelgems genoegen zijn,”
“Of de lokale smartlappenzanger.”
“Of een countryzangeres.”
De wildste fantasieën zijn niets vergeleken met de verschrikking die zich in het café gaat afspelen.

De volgende dag trekken wij de ongerepte natuur van Vlaanderen in. We wandelen langs de oevers van de Schelde en de Oude Scheldearm. Door de hevige regen in de weken voor ons bezoek staat het waterniveau van de rivier erg hoog. Uit de regenafvoerputten stroomt het rivierwater traag de weg op. Die avond maakt Ellie haar befaamde lasagne. De flyer ligt nog steeds op tafel. Na een zéér kort overleg, besluiten we de kans om een uniek stukje Avelgems cultuur te kunnen snuiven, niet aan ons voorbij te laten gaan.

De afstand van het huis tot het café is ongeveer honderd meter. We lopen, door de totaal verlaten, Leynseelstraat richting het café. Deze verlatenheid is een waarschuwing die we niet onderkenden. Halverwege de wandeling begint er een ondefinieerbaar geluid uit de richting van het café te komen, dat bij het naderen van de uitgaansgelegenheid steeds luider wordt. We kunnen niet horen wat het is, laat staan wat voor muziek het is.

Aarzelend staan we voor de deur. Het niveau van het geluid is nauwelijks te overstemen, tijdens ons overleg wat te doen. We zijn allemaal benieuwd wat het lawaai nu is en zonder verdere aarzeling open ik de deur. Een drukgolf, bestaande uit evenredige delen rook, alcoholwalm, en lucht, smijt de deur tegen mij aan. Ternauwernood ontsnap ik aan een ziekenhuisopname. We stappen naar binnen en wat we daar zien, tart elke fantasie of voorstellingsvermogen. De ruimte is ongeveer veertien meter lang en even breed. In die ruimte staat aan de linkerkant een kleine bar met een paar krukken ervoor. Op die krukken zitten, met hun rug naar de bar, geheel in zwart leer gehulde, op Hels Angels lijkende, mannen met een paardenstaart.
Aan de rechterkant is een dansvloer waarop niet gedanst wordt. Enkele van de omstanders en de leden van de band zijn aan het headbangen, dus het moet wel hardrock zijn. In een kring om de band, staan ook mannen in leer en met paardenstaart. Aan sommige van die figuren kleeft een meisje. De meisjes hebben bijpassende kleding aan, wij niet. We vallen daarom, letterlijk, volledig uit de toon. De mannen aan de bar bewegen niet, ze bekijken ons wel, denk ik. Ze knipperen met hun ogen, mijn idee dat dit wassenbeelden zijn klopt daarom niet. Ellie schreeuwt in mijn oor: “Het lijkt Starwars wel.”
De neiging om weg te rennen is overweldigend, de neiging om te blijven en dit fenomeen te ondergaan is groter. De blik van de mannen bij de bar is niet vijandig, we besluiten te blijven. De enige manier om te kunnen converseren is met handgebaren of rechtstreeks schreeuwen in iemands oor. Met handgebaren vraag ik mijn vrienden wat ze willen drinken. Iedereen wijst naar de enorme pinten die de wassen beelden in hun handen houden. Ik kijk naar de barman en op het moment dat we oogcontact hebben steek ik zes vingers op en wijs naar de pint in de hand van een van de aanwezigen. Het bedrag dat ik moet betalen is ongelofelijk laag en het bier heerlijk, net andersom dan in Nederland. We kunnen niets anders doen dan naar het lawaai luisteren en de omgeving in ons opnemen. Af en toe duik ik weg achter een muurtje dat naast de deur staat om mijn oren weer enigszins normaal te laten worden. Eindelijk stopt de herrie. Ik keer me naar de dichtstbijzijnde man op de barkruk.
”Lekkere muziek.”
Hij kijkt me meewarig aan en vraagt: “Van waar zijd gij?”
“Holland,” antwoord ik.
“Wat doet gij hier?” is zijn volgende logische vraag.
Zijn buurman kijkt nu ook in mijn richting en ik vertel wat wij hier doen. De pinten zijn bijna leeg en ik bied de heren een nieuwe aan. Verbaasd accepteren ze het. Enig teken van leven verschijnt in hun ogen.

We raken in gesprek, god weet misschien nog waar over. Het wordt, tijdens de muziekpauzes, steeds gezelliger. De pinten worden nu over en weer besteld.
Tijdens een van de lawaaisessies ga ik naar de wc om te plassen en mijn oren te verwennen. Na de verwennerij zie ik Ellie en de Engelsen op de achterplaats van het café staan. Ellie is in gesprek met een groepje jongens en meisjes in stemmig leer en de Engelsen hebben het over Whiskey. De twee krukmannen komen nu ook naar buiten met in iedere hand twee pinten. Ze bieden mij er een aan die ik dorstig aanvaard. We raken met zijn allen in gesprek over het leven in Avelgem, Engeland en Nederland. Ik bied aan om drinken te halen. Een van de paardenstaarten wijst naar een tafel vol met pinten en glazen whisky: “Je mag wel halen hoor, maar zullen we dit eerst opmaken.”
Dit vind ik een briljant idee. Veel van de mannen blijken in Nederland te werken, onder andere als dakbedekker Verbaasd vraag ik waarom. Er is in België te weinig werk en in Nederland te weinig werkers. Zij zorgen voor een wankel evenwicht in deze situatie. De verschillen en vooroordelen tussen Holland en Vlaanderen worden uitgebreid bespot en besproken. De tafel lijkt niet leger te worden, ik wel voller. Tijdens het legen van de opstandige blaas begin, ik nergens om, te lachen, een teken dat ik mijn maximale alcoholinnamecapaciteit bijna bereikt heb.

Na het bezoek aan het urinoir zie ik een jonge vrouw op een tafel staan dansen. Gefascineerd kijk ik naar haar. De dakdekker vertelt dat het een moeder van twee kinderen is die een paar keer per jaar dit soort feesten bezoekt.
“Ze zoekt dan een man uit om zich met hem seksueel uit te leven,” vertelt hij zéér overtuigend. Ze geniet veel respect bij de mensen om me heen, want er wordt met eerbied over haar gesproken.
De dakdekker zegt: “Straks bent gij de uitverkorene. Ik zag haar kijken.”
Het hele verhaal klinkt als een grap en is dat waarschijnlijk ook. Ellie heeft mij hier de rest van de feestnacht mee getreiterd: “Pas maar op gij, straks moet ge mee.”

Wil je de eerste van je vrienden zijn die dit deelt?

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *