AZ
Alles is weg. De tribunes, het veld, de worst en bierkar, de lichtmasten, de funderingen, echt helemaal alles. Op zondag eenendertig december 2006 lopen we vanaf de parkeerplaats langs het terrein waar AZ 67 ooit triomfen vierde, richting het kerkhof om het graf van mijn ouders te bezoeken. De storm die ’s morgens begonnen is wordt steeds krachtiger. Het gieren van de wind in de takken lijkt op pijnkreten. Heel vaag hoor ik ook juichen. Nu de heerlijke lucht van broodjes worst en bier nog, dan is mijn spookachtige verbeelding compleet. De onvriendelijke, wind weigert de betoverende geuren mee te nemen.
Door deze gedachten herleven herinneringen in mijn melancholische brein. De liefde voor het voetbalspel was nieuw voor mij en door mijn buren aangestoken. Na een aantal weigeringen op hun uitnodiging om mee te gaan besloot ik, waarschijnlijk onder invloed van alcohol, het toch een keer te doen. De zondag daarop lopen we gezamenlijk naar het AZ-stadion. De sfeer, het ruiken van het gras, het horen kraken van de botten bij de slidings, het spel had mij direct te pakken.
In die tijd kon je op de tribunes noch, over en weer, jennen tegen de supporters van de tegenpartij zonder te worden afgemaakt. We stonden meestal achter het doel en wanneer de AZ-keeper aan onze kant stond dan reageerde hij soms op de opmerkingen die we naar hem maakten. Voorbeeld, AZ was de betere ploeg maar kon niet tot scoren komen. Eindelijk lukte het wel en toen het juichen was afgelopen riep ik naar hem: “Dat werd een keer tijd goddomme.”
Hij antwoordde lachend: “Zeg dat wel. Stelletje amateurs daarvoor.”
Er was één probleem, mijn rug. Na een half uur stilstaan kreeg ik ondragelijke pijn in mijn rug. De houten statribunes lieten zitten niet makkelijk toe. Af en toe deed ik het even en dan was de pijn dragelijk. In de pauze werden er door héél veel mensen, broodjes worst en bier gehaald. Je had geluk als je aan de beurt was voor de wedstrijd weer begon. Hierin lag de oplossing voor mijn rugprobleem. Ik ontdekte dat de tribunes zo gebouwd waren dat je er tussendoor kon kruipen. Wanneer de pijn weer ondragelijk werd, liet ik mij zakken en liep onder de tribune door naar het bier en worsttentje. Door deze wandeling verdween de pijn en met een dienblaadje met de bestelling erop ging ik weer terug. Dit herhaalde zich zo vaak als we dorst en honger hadden.
We zagen AZ van middenmoter opklimmen tot de subtop. De laatste keer dat ik ben meegegaan was rond 1974 met een door de gebroeders Molenaar, de eigenaren van AZ, georganiseerde busreis naar Utrecht, waar AZ in de halve finale van de beker speelde tegen NEC. Van de supporters van Utrecht waren er ook een aantal aanwezig en die begonnen AZ aan te moedigen. Verbaasd vroeg ik aan een van hen:
“Waarom zijn jullie vóór AZ?”
In al zijn grootmoedige simpelheid antwoordde hij: “Wij zijn niet vóór AZ, we zijn tégen NEC.
Hij vertelde dat ze de vorige week in de competitie verloren hadden van NEC. Wij trakteerden de Utrechtenaren op een biertje en er ontstond een vrolijke mengeling van voetballiefhebbers. Liepen er een paar supporters van NEC langs dan werden ze met spreekkoren en wijzende vingers verjaagd. Hiermee kon je geen vrienden worden, dat lieten de regels niet toe.
Wéér hoor ik het gejuich. Mijn vrouw loopt voor mij uit en reageert niet op het geluid. Mijn conclusie is, ik word gek of iemand op de drafbaan, die naast het oude AZ-terrein ligt, heeft een speaker aanstaan waar het geluid uit vandaan komt. We komen aan bij het kerkhof en steken met grote moeite, vanwege de steeds harder razende storm, een kaarsje in een lampje aan. We lopen verder en mijn vrouw wil nog even bij de kindergraven kijken. Tijdens het passeren van de grafjes, die zo mooi en vrolijk versierd zijn, voel ik het verdriet van de ouders. We lopen terug om naar mijn jarige zuster te gaan, die op nog geen honderd meter van het oude AZ-stadion woont.
We zijn halverwege en het juichen begint weer. Mijn vrouw kijkt me aan en vraagt tot mijn opluchting: “Hoor jij dat ook?”
“De hele tijd, ik dacht dat ik gek werd.”
“Ik ook, ik durfde niets te zeggen.”
Lachend omhelzen we elkaar en lopen door. Op dat moment stijgt er een luid gejuich op: “Dat is AZ en ze hebben gescoord.”
“Dat kan niet. Het is oudjaar en het nieuwe stadion staat helemaal bij de rotonde,” spreek ik haar tegen.
Mijn zuster lost het raadsel op en vertelt ons: “Als de wind goed staat, kan je het gejuich van het nieuwe stadion hier horen en er wordt vandaag inderdaad gevoetbald.”
We vertellen het verhaal van het spookgejuich en ze troost me met de woorden: “Je wordt wel oud, maar nog niet gek.”