De troostende hairextensions
Om negen uur ‘s avonds, na een dag koerieren, ben ik op weg naar het ziekenhuis in Amsterdam om mijn zoon op te zoeken. Hij heeft de ziekte van Hodgkin, ook wel klierkanker genoemd. Hij ligt daar voor zijn laatste en zwaarste chemokuur. Deze kuur is zo ingrijpend dat hij aan het einde daarvan, door zijn eerder geoogste stamcellen, weer tot leven moet worden gewekt, zoals de dokter het plastisch omschrijft.
Ik ga het ziekenhuis in verlangend om hem te zien, maar tegelijkertijd zie ik ertegenop, omdat hij doodziek zal zijn en nauwelijks kan praten. De hele dag ben ik er mee bezig geweest, zoals elke dag. De allesoverheersende gedachte is altijd, kon ik maar met hem ruilen.
De portier zit achter de balie en knikt mij vriendelijk toe. Het restaurant in de grote hal gaat dicht. Veel mensen zijn het ziekenhuis aan het verlaten. Met de lift ga ik naar zijn afdeling. De knoop in mijn maag groeit terwijl ik naar zijn kamer loop. De zuster achter de afdelingsbalie groet mij vriendelijk. Enkele seconden blijf ik voor de deur van zijn, tweepersoons, kamer staan. Mijn gevoel zet ik uit en met een happy face ga ik de kamer binnen.
“Hallo buurman.”
De oude man heeft dezelfde ziekte en gelijklopende behandeling als mijn zoon. Langzaam steekt hij zijn hand op. Praten kan hij niet, weet ik. Ik loop door naar het tweede bed in de kamer. Daar ligt mijn zoon nog steeds, letterlijk, meer dood dan levend. Na een uurtje van moeizame conversatie met verdriet en ook wonderlijk optimisme van zijn kant ga ik weer naar huis. Schuchter nemen we afscheid en daar is weer de hand van de buurman. Een afschuwelijk gevoel van triestheid en eenzaamheid verlamd mijn benen. Eindelijk bereik ik de lift, een verpleger stapt uit en ziet mijn ellende. Ondanks dat hij dit dagelijks ziet en daardoor gehard moet zijn, weet hij me met zijn begrijpende blik, toch héél even te troosten. Zo zien engelen er dus uit, denk ik. In de lift verdwijnt het gevoel van opbeuring véél te snel weg. De trage, lummelende, lift stopt. Met een kreunend geluid gaan de deuren open. Ik loop het plein op waar de luiken van het restaurant inmiddels dicht zijn.
De neiging om te schreeuwen van kwaadheid en frustratie kan ik nauwelijks onderdrukken. Ik strompel door de verlaten hal. Langs de gang naar buiten zijn winkeltjes. Een daarvan is een kapper. In de etalage staat een kop van piepschuim met daarop een aantal hairextensions. De vrolijke en felle kleuren vallen mij iedere keer op als ik deze wandeling maakt en dat is meer dan vijftig keer. Nu het licht uit is in de winkel, schijnt er alleen op deze kop een spotje. Hij lijkt te zweven in de ruimte. Onwillekeurig moet ik glimlachen. De portier zwaait naar me. Buiten steek ik mijn kaartje in de parkeerautomaat en betaal één euro. Ik stap ik in de auto en zet de radio aan.
PS
Het gaat nu goed met hem.