Koeriersleed

Koeriersleed

Namen van adressen en personen zijn fictief.

In 1997 is een TomTom nog geen alledaags apparaat. Een aantal van mijn medekoeriers hebben er een in de auto. De een is dolenthousiast en de ander vindt het maar niks. Ik twijfel om er een aan te schaffen en aan de adviezen van mijn collega’s heb ik dus niets.

Op een kwade dag moet ik, in mijn hoedanigheid als koerier, naar België toe. Het kwade zit niet in het feit dat ik naar België moet, ik kom daar zeer graag, het feit dat ik in een klein dorpje moet zijn is het probleem. Helaas ben ik niet in het bezit van een plattegrond, niet dat ik te zuinig ben om er een te kopen, ze zijn er eenvoudigweg niet. Na een tiental pogingen in winkels en tankstations, heb ik mijn zoektocht naar een stratenboek, met ook kleine dorpjes, van België gestaakt. Van zoiets als een, Shell stratenboek voor België, heeft men nog nooit gehoord. Een andere mogelijkheid is, een plattegrondbord bij een dorp of stad. In Nederland staat bij elk dorp of stad een bord met een verlichte kaart, niet in België. Als er al een staat dan heb je er niets aan, want ze zijn beschadigd, totaal verbleekt of alleen met het centrum erop en jij moet altijd nét buiten het centrum zijn. De borden bezitten nog een euvel, namelijk het altijd ontbreken van een stip of pijl waar de tekst bij staat: “Gij zijd hier.”

Na een mooie rit in de buurt van Maastricht bereik ik mijn dorp. En natuurlijk geen bord, dus ga ik even aan de vriendelijke bevolking de weg vragen.
De eerste is een man.
“Meneer, weet u waar de Topstraat is?”
“Daweeknie.”
Volgende.
“Mevrouw, weet u waar de Topstraat is?”
“Aucune idee.”
Daar zie je ook naar uit chagrijnige trut denk ik, zelf chagrijnig aan het worden. Volgende.
“Mevrouw, weet u waar de Topstraat is?”
“Daarboven,” en zij wijst naar een omlaag gaande weg.
Mijn god, waar ben ik nu weer beland, denk ik.
Volgende.
“Meneer, weet u de Topstraat?
“Linksaf en dan naar boven,” en hij wijst in dezelfde richting als de vrouw.
Dat zijn er twee, dat móét dus goed zijn.
Langzaam rijd ik naar beneden, de dorpskern uit. Voorbij de hoek gaat de weg inderdaad omhoog. Na vier kilometer, is het dorpje volledig uit mijn zicht en niet meer dan een slechte herinnering. Ondanks deze blijdschap over het verlaten, van het dorp word ik ongerust. Waar blijft de Topstraat. Even verderop zie ik een vrouw met een kinderwagen lopen. Een goed teken, er moet ergens nóg meer leven in de buurt zijn, anders loopt zij daar niet. Ik stop naast haar.
“Mevrouw, ik zoek de Topstraat, weet u misschien waar hij is?”
Tot mijn onbeschrijflijke vreugde antwoordt zij: “Dan gaat u goed, boven op de heuvel ligt de top.”
Veel logischer dan dat, kan het niet worden en na twee kilometer bereik ik de top en daar loopt een tamelijk grote weg door een klein gehucht. Ik sla rechtsaf het dorpje in en rijd bijna tegen een vuilniswagen aan, die aan de verkeerde kant van de weg vuilnis aan het verzamelen is. Dat wil zeggen, niet de wagen zelf, maar twee mannen die het vuil behandelen zoals het vuil hen behandeld. Een mateloze vreugde vult mijn inmiddels ruimschoots geïrriteerde binnenste. Als iémand weet waar wát is, dan zijn dat vuilnismannen.
“Goedemorgen heren, weet u misschien waar de Topstraat is?”
Even denk ik dat ze mij met een riek en een hooivork te lijf gaan. Gelukkig voor mij zijn beiden niet voorhanden, ze kijken mij alleen maar kwaad aan, waarom weet ik niet. Een van hen kan gelukkig praten en spreekt, met geen enkel gevoel voor decorum of deftigheid, de historische woorden: “Allez, dashierhè.”
Er zijn momenten waarop de hemel de aarde raakt, rotweer omslaat in 26 graden en een strakblauwe lucht met een verkwikkend briesje. Dit is zo’n moment. De vuilnisman ziet mijn vreugde en vervolgt: “Die zijstraat daar links is ook de Topstraat en die smalle straat daar rechts ook, alles heet hier de Topstraat.”
De triomf is zéér duidelijk in zijn ogen te lezen.

Verslagen stap ik in mijn auto en begin naar nummer zeven te zoeken. De telling begint bij 321. De hele straat bestaat uit ongeveer dertig huizen. Misschien slaan ze nummers over, hoop ik tegen beter weten in en met grote vreze in mijn hart rijd ik, zo veel mogelijk aan de kant, langzaam verder. Luid toeterend naar die Hollander, die zo langzaam door de straat rijdt, razen de auto’s mij voorbij.

Uiteraard worden er geen nummers overgeslagen, er zijn zelfs een paar nummers met a en b erbij. Deze straat is het niet, constateer ik. Ik kom bij het smalle weggetje naar rechts en daar staat een bord met Topstraat. Ik maak mij, wijzer geworden door het afgelopen half uur, niet meer blij en rijd het straatje in. Nummer één zie ik, dan is nummer zeven vlakbij. Tegen beter weten in, word ik tóch een beetje blij en ik rijd langzaam en genietend verder. Drie, een stukje verder, dan vijf, weer een heel stuk en de weg gaat over in een karrenspoor. Misschien een boerderij, spreek ik mijzelf moed in. Alleen maïs kom ik tegen en het pad wordt steeds slechter.
Met moeite ben ik omgekeerd op een inrit naar het maïsveld en ik ga weer, dansend door de kuilen, terug naar de grote weg. Bij nummer één staat nu een oude vrouw buiten, ik stop bij haar.
“Mevrouw, ik zoek nummer zeven, weet u misschien waar dat is?”
Mijn wanhoop probeer ik voor haar te verbergen, het moet toch in mijn stem geklonken hebben, want ze antwoordt: “Dat kan overal zijn, maar straks niet meer. We hebben een brief gekregen van de gemeente, met de belofte dat vóór de winter alle straten een eigen naam en alle huizen een eigen nummer krijgen. Na één januari krijgen we postcodes en wordt de post elektronisch verwerkt en daavoor moet elke straat zijn eigen naam en elk huis zijn eigen nummer hebben. U kunt het beste de straat aan de overkant nemen die heet ook…”
“De Topstraat,” vul ik moedeloos aan.
Beleefd bedank ik haar, ze doet uit voorzorg een stapje naar achteren. Zou ik zo agressief overkomen, vraag ik mijzelf af. Rustig rijd ik de straat in. Ook hier komt de nummering niet overeen met mijn zeven. Bij het laatste huis in het dorp, sta ik voor nummer honderddrie. Vloekend zit ik mijn frustratie af te reageren op België in het algemeen, wat misschien niet terecht is, het ruimt lekker op. Na het keren van de auto rijd ik weer naar de grote weg. Vlak voor de kruising staat nu hier een oude vrouw buiten. Om haar niet te laten schrikken door mijn huidige mentale toestand, haal ik drie keer diep adem voor ik uit de auto stap en naar haar toeloop.
“Mevrouw, ik zoek de Topstraat nummer zeven, weet u misschien waar dat is.”
“Dat is het smalle straatje aan de overkant van de grote weg en de grote weg heet ook de Topstraat.”
“Deze straat óók, er staat een bord bij de ingang van de straat,” zeg ik met grote zelfbeheersing.
“Dat staat er wel, maar zo heet deze weg officieel niet.”
Mijn kwaadheid maakt plaats voor mijn grenzeloze nieuwsgierigheid.
“Hoe heet hij dan?”
“De Waalsesteenweg. Deze kant van het dorp hoort bij Waal en de andere kant hoort bij Grom.”
Hoe simpel.
We nemen, ontroerd door deze ongelofelijk interessante uitwisseling van kennis, afscheid van elkaar. Nu zijn het aantal overgebleven mogelijkheden beperkt tot nul. Het wordt nu een kwestie van de meest onwaarschijnlijke afstrepen tot er een minst onwaarschijnlijke overblijft. Het smalle weggetje dus. Psychisch ben ik nu zover heen dat ik denk, al moet ik de auto op mijn nek nemen, ik rijd door tot ik nummer zeven vind. Gelukkig hoeft dit niet, want na een eindeloze rit over hobbels en door diepe kuilen, zie ik door de maïs het rode dak van een huis. Wéér kan ik mij niet beheersen en wordt blij. Nog een paar grote keien en het pad wordt weer een geasfalteerd weggetje. Ik rijd stapvoets het dorpje binnen en zie op een afstand van ongeveer honderd meter het plein, waar ik voor de eerste keer de weg heb gevraagd. Zelfs dit kan mij niet meer kwaad krijgen. Nog twintig meter en dan ben ik bij mijn nummer zeven. Stapvoets, genietend van elk moment, kruip ik verder tot ik het nummer kan zien; het is dertien. Met een snik ontsnapt de adem, die ik zo zorgvuldig heb ingehouden om mijn moment van triomf te vieren, uit mijn getergde borst. Gelukkig rook ik niet en daarom heb ik geen vuurtje bij me om het rieten dak van nummer dertien aan te steken. Wanhopig rijd ik door, in de volkomen onzinnige hoop om toch mijn nummer zeven te vinden. Aan de andere kant van de weg zie ik, door een goddelijk ingrijpen, een klein kartonnen bordje in de heg met de tekst, Topstraat. Het is een smal zijweggetje van de weg waar ik op sta. Trillend van de zenuwen rij ik het weggetje in en zie een huis met een nummer. Het is nummer zeven. Tot tranen geroerd rijd ik het erf op en stap met mijn pakje de auto uit. Een man komt naar mij toelopen.
“Woont mevrouw Breukel hier?”
“Nee,” antwoordt hij, mij opgewekt aankijkend.
Alles wordt zwart om mij heen. Nu begrijp ik waarom mensen in zo’n moment iemand vermoorden.
“Ze woont hiernaast.”
Een kwieke vrouw komt aanlopen en ik stamel wanhopig: “U móét mevrouw Breukel zijn.”
Ze kijkt me vriendelijk en begrijpend aan en zegt troostend: “Het valt niet mee om mij te vinden hé?”
We schieten met zijn allen in de lach. Gelukkig, daar is mijn echte België, met de echte Belgen weer. In het kort vertel ik over mijn zoektocht.
“U hebt wel geluk gehad met dat bordje Topstraat in de heg, dat heb ik gisteren zelf opgehangen.”
“Dat is toch werk voor de gemeente?”
“Die doen dat ook, ze worden steeds weggehaald.”
Er zit nog een verassing aan te komen voel ik en kijk haar niet begrijpend en nieuwsgierig aan.
“We zitten hier op de taalgrens, Franse taalpuristen verwijderen de naambordjes waar volgens hen geen correct Frans op staat.”
Verbijsterd kijk ik haar aan.
“Het is echt waar.”
Ik geloof haar zonder enige reserve.
”Heeft u geen routeplanner in de auto?”
“Nog niet,” antwoordt ik gelaten.
“Als je topstraat zeven invult in Grom brengt hij je hier voor de deur.”
Op dat moment besluit ik er een te gaan kopen.

Wil je de eerste van je vrienden zijn die dit deelt?

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *