Mijn onweer deel 5
Mijn ouders huurden zomers voor een paar weken een zomerhuisje in Egmond aan de Hoef. Dit huisje was eigendom van een broer van mijn moeder. Hij had het in tweeën gedeeld, wij zaten voorin zij achterin. Af en toe gingen mijn vader en ik klaverjassen met mijn oom en tante. Wij dronken een biertje en mijn oom had een, liter, fles jenever en een fles 7up voor zich staan. Aan het einde van de avond had hij beide flessen leeg, zonder dat je merkte dat hij dronken werd. Mijn vader werkte, na de verkoop van de melkwinkel, bij de Hoogovens in IJmuiden, in de vierploegen dienst. Hij ging naar zijn werk met de Hoogoven bus. De bus stopte bij café Zwart in Egmond aan de Hoef, ongeveer twee kilometer bij het zomerhuisje vandaan.
Het was de laatste werkdag voor zijn vakantie; nachtdienst. We gingen
’s middags naar het strand met een paar van mijn familieleden, een wandeling van ruim twee kilometer. Bij het parkeerterrein werden we door een oude boer aangesproken.
“Waar gaan jullie heen?”
“Naar het strand meneer.”
“Dat zou ik niet doen, want we krijgen onweer.”
“We gaan maar even.”
Tijdens de wandeling bespraken we wat de boer had gezegd. Het gaf body aan het gevoel wat we al hadden, er zat elektriciteit in de lucht. De zon scheen volop, we dachten, het zal wel iets anders zijn. Op het strand werd het gevoel zo sterk dat ik kippenvel kreeg. Het lichte briesje dat er stond verdween. De zon begon zijn helderheid te verliezen. De elektrische spanning in de lucht werd zo sterk dat we verbeelden ons dat er vonken tussen onze vingers oversprongen. Boven zee werd het bewolkt.
“Die boer heeft gelijk, het gaat onweren,” stelden we vast.
In de drukkende atmosfeer liepen we snel naar ons vakantiehuisje.
Moeder maakte eten en wij speelden op het terrein van de zomerhuisjes. We zagen in het oosten ook een bui hangen. Na het eten speelde we weer buiten. Nu verscheen er ook een bui in het noorden en zuiden. Alles leek doodstil en dreigend in de lucht te hangen. Mijn vader zei: “Jan, wil jij me op de fiets naar de bus brengen, want het gaat onweren.”
“Het is nog te vroeg pa.”
“Dat geeft niet, ik wacht daarbinnen wel op de bus, het is nu nog droog.”
Met mijn vader achterop fietste ik naar het dorp. Op de terug weg zag ik dat de buien dichterbij waren gekomen. Halverwege zag ik een vuurbal, uit de bui in het zuiden, traag naar beneden komen. Halverwege de wolk en de grond ontplofte hij met een flits en een scherpe knal. Met de snelheid waarmee ik fietste had ik in de tour de France, met afstand, een eindsprint gewonnen. De fiets gooide ik neer en ging naar binnen. De knal was het startschot voor het onweer. Elke windrichting gooide zijn beste bliksems in de strijd. Iemand maakte de opmerking: “Je kan er echt de krant bij lezen.”
Mijn oudste broer en zijn vriend waren bij ons op bezoek. Zij zaten op het onderste bed van een stapelbed. Door hun schrik reactie van een felle bliksem en de gelijktijdig knal, zakten ze door het bed. Even was er paniek, want we dachten dat het bij ons ingeslagen was. Het zorgde, na de schrik, voor veel hilariteit. De volgende dag hoorden we dat een man op een brommer dodelijk was getroffen door de bliksem.