The Canterbury Tales

The Canterbury Tales

 

In de winter van 1997, zijn wij met vrienden van ons, naar een absolute topattractie in Engeland gegaan. Hoe we hier terecht zijn gekomen zal ik u vertellen.

Mijn vrouw en ik helpen ’s winters een vriendin en haar man met een, levende, vishandel in Frankrijk. Deze handel is gevestigd in een klein dorpje nabij Calais. Mijn vrouw bestiert het huishouden en de keuken, ik doe technisch werk en ben chauffeur. Een van mijn ritten is, drie keer per week een lading vis van Calais naar Airport Heathrow in Londen brengen.

Op de ferry, waar ik het Kanaal mee oversteek, liggen foldertjes over uitstapjes die je kan maken. Een toeristisch treintripje, een kasteel met een tuin en ook The Canterbury Tales in Canterbury. Deze laatste attractie trekt mijn aandacht. Het foldertje steek ik in mijn zak met het voornemen om daar een dagje met mijn vrouw heen te gaan.

Bij het visbedrijf werken ook Engelsen, waardoor we in een permanente toestand van chaos verkeren. De man van onze vriendin heeft daarom een bordje opgehangen met de tekst: “There is no problem, just panik.”
Maar dat terzijde.

Een paar weken later gaan we voor een aantal dagen naar Nederland om wat dingen te regelen, zoals bankzaken en bijslapen. We spreken ook vrienden die de post in Nederland voor ons verzorgen. Tijdens een, met goede wijnen begeleid, gesprek wordt het idee geopperd om een weekeinde bij ons in Frankrijk te komen logeren.

Op vrijdagavond om acht uur arriveren ze. De wijn wordt, uit eerbied voor de aanwezige Schotten, vervangen door schotse home made whisky die zij hebben meegenomen. Tijdens die avond, komt het Engelse ontbijt ter sprake. De Engelsen nemen hiervoor regelmatig de echte worstjes en spek uit Engeland mee. Mijn vrouw belooft onze vrienden dat ze de volgende morgen zo’n ontbijt voor ze maakt.

Tijdens dit ontbijt bespreken we wat we kunnen doen die dag. Het foldertje, schiet mij te binnen.
“Een ogenblik, ik heb een idee.”
Snel loop ik naar onze kamer, waar ik het foldertje heb neergelegd.
“Kijk, we kunnen naar The Canterbury Tales gaan,” opper ik.
De superlatieven schreeuwen van het papiertje: “De nummer 1 attractie van Engeland,” is er een van, “het hele jaar open,” een andere.
Die laatste komt goed uit, want het is eind februari. Onmiddellijk na het lezen van de betoverende folder, is iedereen voor. De ligging is ook nog gunstig, dertig kilometer van Dover. We besluiten de hovercraft te nemen. Het stormt behoorlijk, ik ben daarom niet zeker of hij wel zal uitvaren. Hij gaat nog nét wel. We kopen een autodagretour voor veertien gulden. Na een kwartier wachten vertrekken we, in een door de wind onder de hovercraft veroorzaakte wolk van water. Door de ramen zien we bijna niets van de zee, maar we voelen hem wel érg duidelijk. Hoe dichter we bij Engeland komen hoe hoger de golven worden. De maag van onze vriendin komt in een tweestrijd terecht. De zee wil hem legen, haar verstand wil dat niet. Tijdens de reis stuitert de Hoover over de golven. Vlak voor de haven, waar de golven het hoogst zijn, komt de Hoover vrijwel tot stilstand waardoor hij in een op de golven dansende badkuip verandert. De zee wint van het nu makkelijk van het verstand, in de snel gepakte bruine zak verdwijnen de restanten van haar Engelse ontbijt.

Eindelijk varen we de haven in, waar de snelle verbindingen aanmeren. De eindeloos lijkende achtbaan waar we in zitten, eindigt abrupt. Een beetje wankel lopen we naar de auto. Na een half uurtje rijden arriveren we in Canterburry. We parkeren de auto en lopen, de bordjes volgend, naar de topattractie. Bij de ingang staat een gezette, érg fakevrolijke veertiger ons op te wachten.
“Where you from?” vraagt hij met een valse lach.
Onmiddellijk moet ik aan Ebenezer Scrooge denken.
Deze verwelkoming had een waarschuwing moeten zijn, verblind door de vaste wil om dit avontuur aan te gaan, zien wij die niet. Of wij een koptelefoon willen waarop in het Nederlands de instructies te horen zijn. Dit willen wij wel. De prijs die de lachende Engelsman aan entree vraagt, krijgt voor elkaar wat de zee niet heeft gered, ik word misselijk.
Zijn flauwe grapjes over Wim Kok en alles wat hij verder over Nederland weet, geeft het geheel noch enig cachet. Niets kan ons nu nog tegenhouden om het verfijnde genot van de Tales te ondergaan. We worden door een deur, een donkere ruimte in geleid. In een soort surrealistisch Nederlands wordt ons verteld dat we door moeten lopen naar de eerste belevenis. Onze vriend oppert dat het gebrekkige Nederlands door een student, als opdracht voor zijn eindexamen Nederlands, is ingesproken.
“Dan is hij wel héél erg gezakt,” kan ik niet nalaten deze student een trap na te geven.
We vervolgen onze weg. We komen in een schaars verlichte ruimte van ongeveer vier bij vier meter. Daar staat een buitengewoon slecht nagemaakte Ezel die daar al meer dan honderd jaar staat, zonder dat hij ooit een stofdoek heeft gezien of enig ander vorm van onderhoud heeft gehad. Nu wordt er door de student een verhaal verteld; een Canterburry Tale dus. We kijken elkaar aan en beginnen te lachen. We hebben geen achtbaan of zo verwacht, wel een soort voorstelling van het verhaal. Het verhaal eindigt en we worden de gang opgestuurd naar de volgende manifestatie. Hier bereikt de techniek van de attractie zijn hoogtepunt, want er wordt een gordijn van ongeveer veertig centimeter in het vierkant, tijdens het vertellen van het volgende verhaal, twee keer heen en weer gehaald. De cultuurshock wordt bijna te groot voor ons. Zulk verfijnd amusement hebben we nog nooit gezien. Overmand door emoties beginnen we te verlangen naar het einde van de voorstelling. Wat ook een bijdrage levert aan dit verlangen is, dat wij dit ongekende genot staand moeten ondergaan. Bij het derde verhaal worden we ingehaald door zéér boze landgenoten, die kennelijk midden in een verhaal zijn doorgelopen. Met zijn allen spreken we er kort schande van. Na enig heen en weer geschutter kunnen zij ons passeren in de kleine ruimte. Zij lopen gebelgd door en na een korte aarzeling volgden wij hun voorbeeld, omdat we achter ons een stel mensen met twee kinderen aan horen komen. Volgens mij zijn het Denen, Zweden of Noren. Verstaan kan ik het dus niet, ze zijn, net als wij, niet onder de indruk van wat er voor vertier geboden wordt, dát kan ik wel verstaan.

Eindelijk zijn we uit de muffe kamertjes bevrijd en komen een winkel binnen, met souvenirs, die minstens tien keer zo groot is dan de hele attractie. Mijn vrouw is gek op dit soort winkels. Ik beloof haar plechtig dat ik ga scheiden als ze ook maar één cent uitgeeft aan deze zwendelarij. Nu blijft er nog één ding over, de Kathedraal. Zo snel mogelijk verlaten we de winkel om daar heen te gaan. Buiten is alleen de top van de toren te zien. Tussen de woningen in het dorp zijn kleden opgehangen om de kathedraal uit het zicht te houden. Het geheel doet mij sterk aan Volendam denken, waarvan ik de aantrekkingskracht ook niet snap. Voor een onredelijk hoog bedrag mag je voorbij een van de kleden om hem te bekijken. Dat nóóit, besluiten we unaniem. We zijn zo snel mogelijk naar de auto gelopen en naar Dover gereden. Een heleboel geld en een illusie armer.
We hebben er wel ontzettend om gelachen.

Wil je de eerste van je vrienden zijn die dit deelt?

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *