Visje halen
Mijn vriend Rik heeft, samen met de Engelsman Ian, een handel in levende vis.
Mijn echtgenote Ellie en ik werken daar in de wintermaanden.
Deze, zeer kostbare, vis is onder andere afkomstig uit Spanje en Portugal en wordt in een klein plaatsje vlak bij Calais in Frankrijk bewaard. Wanneer zich een klant voor de vis aanmeldt dan wordt deze vis verpakt en met een vliegtuig vanaf Heathrow Londen over de hele wereld verstuurd. Mijn taak is chauffeuren en het technische onderhoud bij de tanks te verzorgen, zuurstofrekken lassen, tanks ombouwen, enzovoort. Ellie verzorgt het, voor tachtig procent uit Engelsen bestaand, personeel. Ze maakt schoon, kookt en af en toe gaat ze mee op een tripje. Ze wordt door de mannen op handen gedragen en ze helpen haar zoveel mogelijk in het enorme huis waar we allemaal slapen.
Januari 1997
Samen met Ian maak ik een trip van Calais naar Ascain in de buurt van Hendaye, vlak bij de Spaanse grens aan de westkant van Frankrijk. In eerste instantie gaan we alleen vis halen, maar de chaotische Ian heeft altijd wel een verrassing.
Het is een rit van ongeveer 1100 kilometer. Daar doen we ongeveer dertien uur over weet ik uit ervaring, dan zijn we daar om elf uur ’s avonds. Mooie tijd, we nemen een hotel in Hendaye en de volgende morgen laden, denk ik. Eindelijk een normale nachtrust. Zogezegd, maar helaas niet zo gedaan.
In de januari kou koppelen we een aanhanger, een grote tandemasser met een laadvermogen van 2500 kilo, achter de oude landrover. Deze landrover heeft vrachtauto banden en het stuur aan de rechterkant. Door de keiharde banden is de vering voor een groot deel weg. Het stuur aan de rechterkant maakt het moeilijk om de juiste positie op de weg te bepalen; je hebt de neiging om steeds meer naar links te gaan rijden. Een prettig rijdende, soepel geveerde combinatie, denk ik sarcastisch.
We rijden keurig om tien uur weg. Een hele prestatie, want als Ian zich voorneemt om tien uur weg te gaan is het een wonder als hij om twaalf uur vertrekt. Ian begint te rijden en voorbij Parijs neem ik het van hem over.
“We rijden even langs Louis, om ingevroren vis op te halen voor Spanje.”
“Waar woont die Louis?”
“In Palluau ergens tussen Nantes en Bordeaux in de buurt van La Roche sur Yon.”
“Heb je een goede routebeschrijving?”
“Ja hoor,” antwoord hij aarzelend, waardoor ik weet dat het niet zo is.
Het maakt niet uit denk ik, als we daar zijn dan kijk ik wel op de kaart.
Grote fout, kom ik later achter.
We moeten dus omrijden en voor een deel door de rimboe denk ik. Dat kost ons minstens twee uur, dan het laden en bijpraten van Ian, reken ik in gedachten uit. Dan wordt het geen elf uur maar drie uur voor we bij Hendaye zijn. Daar gaat onze nachtrust en het hotel. Dit is in ieder geval normaal voor deze business, denk ik.
In de laadbak van de landrover liggen vier, bijna twee meter lange, zuurstofflessen met drukregelaars. Deze zuurstof is nodig om de, levende, vis op de terugreis in leven te houden. Op deze flessen ligt een stuk schuimrubber en een oude slaapzak.
“Ik ga even pitten,” zeg ik tegen Ian.
“Doe dat.”
Ik doe mijn schoenen uit en kruip omzichtig in de slaapzak. Met mijn voeten tussen de regelaars geklemd lig ik in de laadbak. Comfort heeft in deze bedrijfstak een volkomen eigen betekenis. Ik slaap bijna als Ian plotseling remt. Ik sla met mijn hoofd tegen de stoelleuning van mijn eigen stoel.
“Ther is a blody fucking file,” moppert Ian.
Over de vluchtstrook komt een politieauto met zwaailichten en sirene aanrijden, even later gevolgd door een sleepauto.
Ongeluk dus, komen we tot de conclusie. Ik ga weer in de cabine zitten. Slapen maar ná de file, besluit ik. Centimeter voor centimeter komen we dichter bij het ongeval. Met veel Frans misbaar van toeteren, proberen van rijbaan te wisselen, zwaaien met armen, bereiken we de plek waar de vakantie van iemand niet in het water is gevallen, maar over de weg ligt verspreid. Het is een Nederlandse auto met caravan op weg naar de wintersport. De caravan is geschaard en zijn ombouw en inhoud liggen overal op de weg en in de berm, alleen het kale onderstel zit nog aan de auto vast. Ik heb in een grijs verleden zelf een caravan gehad en ik weet dat daar een hoop spullen in zitten, maar wat ik hier zie is onvoorstelbaar. De agenten die de boel aan het wegvegen zijn spelen ijshockey met een thermoskan.
We hebben daar, met eerbied voor de slachtoffers, wel om gelachen. De eigenaars van de caravan staan beteuterd, maar zo te zien gezond, achter de vangrail met de politie te praten. Wij kunnen, over de inmiddels schoongeveegde rijbaan, verder.
Ik ben aan een serie hazenslaapjes begonnen afgewisseld door, kramp, slapend been of een plotselinge beweging van de auto. Bij Parijs ben ik uitgeslapen en we eten al rijdende wat. Ik krijg een broodje aangeboden van Ian, kaas met een soort uienpasta. Niet echt lekker vind ik.
Zonder verder oponthoud rijden we Parijs voorbij. Ian is inmiddels moe en na een tankbeurt wisselden we van plaats en rijden we verder.
Ian gaat slapen en ik rij naar Nantes. Bij Nantes namen we de A83 richting Niort, Bordeaux en maak ik Ian wakker om de route aan te geven.
Na ongeveer dertig kilometer bereiken we onze afslag en rijden de D763 op. Het eerste stuk van onze route is een grote provinciale weg. Langs deze weg is een tankstation. Ik zeg tegen Ian: “De brandstofmeter staat op een kwart zullen we hier even bijvullen, in die rimboe is straks alles dicht.”
“Ben je gek, we vinden altijd wat.”
“Het is zeven uur en dan is alles dicht,” probeer ik tegen beter weten in.
“In het dorp waar we heen gaan is wel een tankstation.”
Ik weet dat verdere discussie, geen zin heeft, daar is hij veel te eigenwijs voor.
We reden over de D763 en na ongeveer vijf kilometer zegt Ian met een briefje in zijn hand: “Hier rechtsaf.”
We rijden een smalle weg op.
“Even kijken, hier linksaf.”
“Eh, volgens mij moeten we dan hier rechtsaf.”
“Zullen we de kaart erbij pakken en kijken waar we zijn?” stel ik voor.
“Kaart, ik heb helemaal geen kaart.”
“Meen je dat nou,” zeg ik moedeloos.
“Rij nog maar even door.”
Op een bepaald moment staan we voor een kruispunt in het aardedonker zonder een bord of welke aanwijzing dan ook waar we heen moeten.
“Zijn we verdwaald?” vraag ik aan Ian, “of heb je nog enig idee waar we zijn?” Hij had geen idee meer. Zomers is het druk in deze streken omdat het tamelijk dicht bij de zee is, maar s’winters is het volkomen uitgestorven. We proberen te reconstrueren hoe we gereden zijn om nog enig idee te hebben welke kant we uit moeten. Dit is onmogelijk besluiten we. De enige nog overgebleven optie is doorrijden en hopen dat we ‘iets’ tegenkomen waar we de weg kunnen vragen. Het is makkelijker om op de maan terecht te komen dan onze bestemming, bedenk ik.
Op het moment komt er in de verte een auto aanrijden. De auto stopt op de kruising. Het portierraam wordt opengedraaid en een stem, even betoverend als de eigenaresse daarvan, vraagt: “Heeft u pech?”
In ons beste Frans leggen we uit dat we verdwaald zijn.
Ze stapt uit en vraagt: “Waar moeten jullie heen?”
Ian laat het briefje zien.
“Oh, la, la, dan gaat u helemaal de verkeerde kant uit.”
Ze overpeinst hoe ze ons kan uitleggen hoe we moeten rijden.
“Het is veel te ingewikkeld om het uit te leggen hoe jullie moeten rijden. Rij maar achter mij aan, dat is veel makkelijker en het is voor mij maar dertig kilometer omrijden.”
Met een glimlach om in te lijsten, stapt ze in haar auto en begint te rijden.
Ik moet vreselijk aanstampen om haar bij te houden. Af en toe loskomend van onze zitting vliegen we over de smalle weggetjes en bruggetjes achter haar aan. Het oorverdovende lawaai dat de landrover van zichzelf maakt, wordt overstemd door het rammelen van de zuurstofflessen en de losse onderdelen om vis te laden. We bereiken het dorpje en miss world, zoals Ian haar blijft noemen en daar heeft hij gelijk in vind ik, slaat toeterend rechtsaf en zwaait met haar arm uit het raam, ons geen kans gevend haar te bedanken. Ik toeter terug en we rijden naar het adres dat Ian op zijn stukje papier heeft staan.
Om tien uur stappen we naar binnen. Ook hier is alles Engelsen en in plaats van koffie staat er whisky klaar. Ian raakt in gesprek met de eigenaar van de vishandel. Daar gaat mijn laatste restje slaap weet ik. Het personeel van de vishandel en ik raken in gesprek. We drinken daarbij we een paar glazen en eten een stuk oud stokbrood. Na een uur maak ik Ian erop attent dat we nog een stukje moeten rijden. Een half uur later beginnen we de ingevroren vis, bestemd voor de Spaanse markt te laden.
Om bijna twaalf uur vertrekken we weer. Ian krijgt een kaart mee en aanwijzingen hoe hij moet rijden. Ondanks dat verdwalen we en vinden we weer de goede weg. Het lampje van de brandstofmeter begint te branden. Zo ver het oog reikt, en dat is in de Vendée best ver, geen lichtje te zien.
“Wat doen we aan het lampje?” vraag ik Ian.
“Ik heb nog twee jerrycans met diesel achterop de landrover zitten.”
Opgelucht haal ik adem. Met veel geknoei vullen we de tank bij en rijden, een beetje murw zwijgend verder. We bereikten de A83 naar bordeaux waar we, bij het eerste tankstation wat we tegen komen, de tank en de jerrycans volgooien.
De sfeer in een tankstation bij nacht, langs een vrijwel verlaten snelweg, is heel bijzonder, als je daarvoor openstaat. De bediende achter de balie begroet ons hartelijk. Ian ziet spanbanden liggen en koopt ze om het zeil over de bevroren vis beter vast te zetten. De man achter de kassa vraagt wat hij hiermee gaat doen. Ian vertelt het hem. De bediende, die eenzaam in een afgesloten ruimte achter kogelvrij glas zit, vraagt ons binnen te komen om wat te drinken. Hij opent een deur en we zitten in zijn hokje aan een kop koffie.
“Willen jullie een broodje erbij?”
Een korte aarzeling, we kennen de broodjes die bij tankstations verkocht worden. Hij ziet het en zegt: “Privé voorraad.”
Het zijn de miss worlds onder de broodjes. Wat ik herken is onder andere Jambon de Bayonne, kaas, veel verse sla en tomaat.
We praten nog wat over politiek en andere misstanden in de wereld en met grote tegenzin vertrekken we weer, met het gevoel een lotgenoot in de nacht te hebben ontmoet.
Om zes uur s ’morgens bereiken we Ascain. De Deense vishandelaar Thomas en zijn familie slapen nog en we doen een tukje in de auto tot ze wakker zijn. Om halfzeven worden we wakker van twee krijsende kinderen. Uncle Ian how are you. We gaan bij Thomas en zijn vrouw Hilda naar binnen en direct aan het ontbijt.
Ian en Thomas vertrekken naar Spanje om de vis te laden. Iedereen in de deze business weet hoe het slapen of juist het gebrek daaraan gaat, ook Hilda, je slaapt als je de kans krijgt. Ze brengt mij naar de slaapkamer van een van de kinderen. Ik doe mijn schoenen uit en ga op de dekens liggen. Uit hygiënisch oogpunt ga ik met mijn hoofd op de jas liggen die ik aan heb. Binnen twintig seconde ben ik in slaap. Om twaalf uur is Ian terug met de vis. Hilda maakt me wakker en vraagt: ”Heb je geen last van de kinderen gehad?”
“Nee hoezo?”
“Ze hebben de hele tijd om je heen lopen rennen en gillen.”
“Niets van gemerkt.”
Ze moet lachen en zegt: “Dan heb je een zuiver geweten.”
We nemen hartelijk afscheid en beginnen aan de rit naar Calais. Ian rijd het eerste deel, hij is door de stress van het vis laden, nog te wakker om te slapen.
Na twintig kilometer rijden op de N10, een vierbaans provinciale weg, krijgt de aanhanger een klapband. Gelukkig is het een dubbel lucht en de andere band vangt de aanhanger op. Voorzichtig rijdt Ian de vluchtstrook op. Natuurlijk is het aan de weg kant, dus zet hij de auto zo ver mogelijk in de berm. In de aanhanger ligt een houten oprit, speciaal voor dit doel. Ik geef Ian aanwijzingen en langzaam rijd de aanhanger met de hele band, het houten opritje op. De lekke band is nu vrij en kan gewisseld worden.
“Waar is de kruissleutel?” vraag ik aan Ian.
“Kruissleutel? Daar heb ik dit voor.” Hij houdt een oude bahco in zijn hand.
Lachen of huilen, ik weet niet meer wat ik moet doen en brul: “Je gaat goddomme toch niet op pad met 800.000 gulden aan onverzekerde vis aan boord zonder knap gereedschap, je speelt ook met het geld van Rik.”
Zonder een woord te zeggen probeert hij met de bahco de, in de velg verzonken, moeren los te draaien. Dat lukt nooit, daar hoef je geen technisch inzicht voor te hebben.
Ik zeg: “Stop maar, zo beschadig je de bouten alleen maar.”
“We bellen Thomas en die kan een garage bellen,” stelt Ian voor.
“Dat is al een veel beter idee dan die fucking bahco.”
Ondanks alles, schieten we in de lag en ik zeg: “Dat duurt veel te lang.”
“Weet jij wat beters dan?”
“Laat me even rustig denken.” Ik visualiseer het laatste deel van de trip en zie de oplossing.
“Ik heb het. Volgens mij heb ik een bord gezien met Air du weet ik veel erop. We rijden voorzichtig over de vluchtstrook door en gaan die rustplaats op. Daar is vast wel een automobilist die een kruissleutel heeft.”
Na een korte aarzeling en een mistroostige blik naar zijn bahco gaat hij akkoord.
Zo langzaam mogelijk rijden we door over de vluchtstrook en inderdaad even verderop langs de weg staat een bord met de tekst: Air du weet ik veel, nog 300 meter
We naderden eerst nog een viaduct waar geen vluchtstrook is. We moeten dus stapvoets de snelweg op.
“Wat doen we nu? Dat is veel te gevaarlijk,” roept Ian in paniek.
“Ik zwaai wel met mijn arm uit het raam dat ze opzij moeten. Het is een rustige weg niets aan de hand. Rijden,” roep ik, om hem uit zijn paniektrans te halen, “het is maar een paar meter.”
De auto’s achter ons zien mijn arm en de knipperlichten en rijden keurig om ons heen. Soms moet je wel veel risico nemen om te overleven, denk ik. Achteraf voelt het toch niet prettig merk ik shakend, maar we hadden het gered. We rijden de rustplaats op en daar blijkt ook een tankstation te zijn. Even later komt Ian met een kruissleutel boven zijn hoofd zwaaiend mijn kant op lopen. Uiteraard kan ik mijn lachen niet houden en opscheppend over, onze, koele actie hebben we het wiel gewisseld. Van vis weet hij alles. Maar voor de rest is en blijft het een leuke en gigantische chaoot. Ik neem het stuur over en we zijn zonder verdere problemen naar Calais gereden, waar we om twee uur ’s nachts arriveren. Een team staat klaar om de vis te lossen. Lekker douchen en dan uitslapen denk ik, terwijl ik de auto uitstap. Mijn zwager Rik, die leidinggeeft aan het lossen zegt: “Morgenochtend om vijf uur helpen de vis inpakken en jij brengt het daarna naar Heathrow.”
Ik ben toch al vies denk ik en kruip lekker tegen mijn warme, in haar slaap mopperende, vrouw aan en fluister teder in haar oor: “Schat zet jij de wekker even op halfvijf.”
In ijzige stilte wordt de wekker gezet. Ik mag dat niet, want ik doe het altijd verkeerd, zegt ze. Ik krijg een kus en ze fluistert: ”Doe je wel stil morgenochtend.”
Voor ik kan antwoorden slaapt ze al weer, aan het geluid te horen.
De volgende dag sta ik, direct na aankomst uit Engeland, om elf uur ‘s avonds eindelijk onder de douche. In bed zeg ik tegen mijn vrouw: “Zet de wekker om half zes, want ik moet om zes uur weg, een vriezer halen in Enschede.