Water spelletjes
In 1974 ben ik als kraandrijver werkzaam bij Corus in de staalfabriek, voorheen Hoogovens. In de zomer gebeurt het regelmatig dat bij storingen of onderhoud er aanzienlijk minder werk is dan normaal. Met plastic zakjes en emmers water worden er dan grapjes uitgehaald zoals.
Een, niet al te snuggere, tweeling is werkzaam op een bordes en haalt met emmers water geintjes uit, door passerende collega’s nat te gooien.
Zelf vluchten ze bij een tegenactie het kantoor van de daar aanwezige chef in. Vanwege de elektronica, zoals computers, is daar het spel ten strengste verboden. Op een dag gebeurt het weer. Mijn van oorspong Italiaanse collega, Alfons, loopt met mij mee, richting het beruchte bordes. De broers zijn paraat, dat weten wij.
“Fons, nu is het mooi geweest, de gebroeders zijn aan de beurt.”
“Wat is je plan?” vraagt hij, direct op scherp en enthousiast.
“Jij wacht hier, ik ga met een ommetje naar ze toe.”
“Dan vluchten ze direct het kantoor in,” onderbreekt hij mij.
“Dat is zo. Ik loop dan naar ze toe en zeg dat jij aankomt. Ik stel voor om samen met die eikels, jou nat te gooien.”
“Daar trappen ze nooit in.”
“Ze hebben samen minder intelligentie dan één biggetje, dus dat krijg ik wel voor elkaar.”
Een brede grijns is zijn antwoord en aldus is besloten.
We bespreken de te volgen tactiek. Met een omtrekkende beweging beland ik op het bordes, alwaar de broeders snel het kantoor in vluchten. De chef en ik kunnen het goed met elkaar vinden en hij zal zeker meewerken. Ik loop, volkomen onschuldig kijkend, naar het kantoor en zeg tegen de broers: “Fons komt eraan, zullen we hem natgooien.”
Mijn baas heeft moeite om zich goed te houden en vermoed al wat er komen gaat.
Een aantal dingen is nu van belang. De slang moet zo dicht mogelijk bij de opgang naar het bordes liggen, om Fons de gelegenheid te geven hem als eerste te pakken. Wij moeten zo ver mogelijk bij de slang vandaan op het bordes gaan staan, om dezelfde reden. We vullen een emmer water met die brandslang. Zogenaamd zoekend naar Fons lok ik, met de emmer water in mijn handen, de broers naar de plek waar Fons, zogenaamd, onder het bordes door komt lopen. Fons neemt een andere route naar de trap en de brandslang.
Een van de broers wil de emmer met water hebben, dat past niet in het plan en ik zeg: “Jullie gaan bij de reling staan, dan ziet hij dat jullie niets in je handen hebben en dan loopt hij door. Is hij bijna bij het bordes, dan geef je mij een teken en gooien we hem nat.”
De gebroeders trappen erin. Mijn collega’s of ik, zullen hier nooit instinken, maar dat terzijde. Aan de zijkanten van het bordes beginnen belangstellenden zich te melden, want iedereen heeft inmiddels in de gaten wat er gaat gebeuren. Ze kennen mij als hun eigen kind, dringt het nu tot mij door. De onschuld spelend, staat het domme koppel bij de railing van het bordes. Ik zie mijn baas naar de deur van het kantoor gaan en die zachtjes maar onherroepelijk sluiten en blokkeren met zijn voet. Het hoofd van Fons begint in beeld te komen en ik weet dat het tijd is.
“Waar blijft hij” vraagt een broer.
Op dat moment gooi ik de inhoud van de emmer over de eeneiige stomkoppen heen. Fons sprint naar de brandslang. De broers zijn even volkomen verrast en beginnen te begrijpen wat voor blunder ze gemaakt hebben. Ze vluchten naar het kantoor, waar ze de voet van de chef tegen de deur vinden. De brandslang is nu op ze gericht. Ze hebben de hersencapaciteit van een biggetje, ze schreeuwen als volwassen varkens. Nooit meer hebben de twee zich bezondigd aan het natgooien van hun collega’s. Wij doen uiteraard niet anders, als de kans zich voordoet.
Zo kom ik op een dag onder een bordes aanlopen. Aan beide kanten staan grote, stalen kratten, daarom is het in feite een tunnel met een lengte van ongeveer dertig meter. Ik ben halverwege als er een collega met een brandslang in zijn hand aan het einde van de gang verschijnt. Uiteraard stop ik direct. We staan elkaar aan te kijken en te berekenen wat de ander zijn mogelijkheden zijn en zijn reactie daar weer op.
Wat u moet weten is, dat het belangrijk is in dit soort situaties dat de andere partij nat wordt en jij niet, anders is het een gelijk spel.
Terugrennen zal niet lukken dan word ik zeker nat en hij niet, dat nooit. Naar hem toe rennen is een optie, ik word dan nat, maar voor hij ver genoeg weg is gerend, hij ook. Hij denkt hetzelfde en overweegt de slang neer te leggen en niemand nat te laten worden. Dit weet ik uit de aarzelende beweging die hij maakt om de slang neer te leggen. Hij kijkt mij aan en weet, dat als hij de slang neerlegt en weg gaat, ik de slang in een sprint zal pakken en hem nat zal spuiten. De teerling is nu eenmaal door hém geworpen en er is geen weg meer terug: mij kennende, weet hij dat.
Nu heeft hij nog één mogelijkheid bluffen. Hij moet dan overtuigend de slang neerleggen in de hoop dat ik dan van hem af zal rennen en zo ontkom. Dan zal hij snel de slang pakken en mij alsnog natspuiten als ik ver genoeg weg ben gerend, met het gevolg dat hij dan tijd genoeg zal hebben om weg te komen voor ik omgedraaid ben en de slang heb gepakt.
Met meewarig hoofdschudden laat ik merken zijn plan door te hebben. Beiden hebben we nu al onze opties bekeken en er is maar één mogelijkheid. Ik heb bijna vijf meter gestolen voor er water komt. De staal is hard en doet pijn, maar ik ren door en in een wanhopige poging gooit hij de slang neer en begint tevergeefs weg te rennen. Slap van het lachen zijn we daarna naar het magazijn gegaan om een droge overall te halen. Deze is een kwartier later alweer drijfnat.